Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Amhaouch, Palland en Inge van Dijk over het bericht 'Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende 'ellende''
Vragen van de leden Amhaouch, Palland en Inge van Dijk (allen CDA) aan de Minister-President, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat van van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende «ellende»» (ingezonden 25 januari 2022).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst (ontvangen 24 februari 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1767.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende
«ellende»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u al met het bedrijfsleven in gesprek gegaan? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Kan de Kamer van de uitkomsten van het gesprek een terugkoppeling ontvangen?
Antwoord 2
Als kabinet vinden we het belangrijk om met het bedrijfsleven in gesprek te blijven.
Zowel over de steunpakketten als over de contactbeperkende maatregelen, maar ook over
de andere uitdagingen waar bedrijven voor komen te staan als gevolg van covid. De
Minister-President heeft in de persconferentie van 14 januari 2021 opgemerkt dat de
verantwoordelijke bewindspersonen, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK),
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën en de Staatssecretaris van Financiën
(Fiscaliteit en Belastingdienst), namens het kabinet in gesprek zijn met het bedrijfsleven.
Zo heeft de Minister van EZK diverse gesprekken gevoerd met de verschillende sectoren,
zoals de horeca en de detailhandel. De Ministers van SZW en EZK hebben bovendien nauw
en frequent contact met de sociale partners. De gesprekken zullen ook de komende tijd
worden voortgezet.
Vraag 3
Hoe gaat het u invulling geven aan de opgave «Bedrijven komen uit een zware periode
door de coronacrisis en het einde lijkt helaas nog niet in zicht. Daar waar financieel
gezonde ondernemingen door corona niet vooruitkomen door schulden, spant het kabinet
zich in om tot oplossingen te komen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken
naar de toekomst»» (Coalitieakkoord 2021 – 2025, pag.2? Deelt u de mening dat een grondige verkenning van de «staat van de schulden» als
gevolg van de coronacrisis noodzakelijk is? Bent u bereid om deze verkenning uit te
(laten) voeren en daarbij een aantal scenario’s te ontwikkelen die voor getroffen
ondernemers een oplossing kunnen bieden? Wilt u in deze verkenning specifiek aandacht
schenken aan belasting-, huur-, bank- en overige schulden?
Antwoord 3
Hoe het kabinet van plan is om te gaan met de desbetreffende passage uit het Coalitieakkoord
zal nader uiteengezet worden in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket
waar het kabinet momenteel aan werkt. Dit kwartaal zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Meer zicht krijgen op de huidige financiële positie van het bedrijfsleven is een uitdaging.
De voornaamste oorzaak hiervoor is het gebrek aan gedetailleerde actuele data van
de balansposities van bedrijven. Dit geldt met name voor rechtsvormen zoals vof’s
(vennootschap onder firma) en eenmanszaken (gebruikelijke rechtsvorm voor zelfstandigen),
waarvoor het niet verplicht is om een jaarrekening op te stellen. Wat het tevens complex
maakt is dat ondernemers schulden op veel verschillende plekken hebben uitstaan; bij
elkaar (bijvoorbeeld als leveranciers), bij financiers, bij de overheid en mogelijk
nog anderen.
De vooruitzichten voor de Nederlandse economie zijn gunstig en de verwachting is daarom
dat het overgrote deel van de ondernemers op eigen kracht uit de crisis komt. Het
is niet raadzaam om in alle gevallen faillissementen te voorkomen, omdat dit een gezonde
dynamiek in de economie hindert. In sommige gevallen is een faillissement de beste
oplossing voor de ondernemer zodat deze stopt met het opbouwen van schulden en zich
kan richten op nieuw of ander werk. Ook kan het doortrekken van steun zorgen voor
oneerlijke concurrentie voor levensvatbare bedrijven. Dit neemt niet weg dat sommige
in de kern gezonde ondernemingen in betalingsproblemen kunnen komen, ondanks bijvoorbeeld
de ruime aflossingsregeling voor belastingschulden.
Het is daarom belangrijk om de ontwikkelingen ten aanzien van de schulden te blijven
monitoren. Het kabinet onderzoekt in dat kader momenteel in samenwerking met DNB de
coronaschuldenproblematiek en zal dit perspectief ook betrekken in de middellangetermijnvisie
op het steun- en herstelpakket. Naar aanleiding van de motie-Mulder3 treedt het kabinet in overleg met het bedrijfsleven over de opgebouwde belastingschulden
vanwege het uitstel van betaling van belastingen.
Er is een breed instrumentarium beschikbaar om die groep ondernemers te ondersteunen.
Zo zijn er regelingen voor het saneren van schulden opdat de ondernemer na succesvolle
schuldsanering met een schone lei verder kan of goed kan stoppen. Voor zzp-ers is
dat bijvoorbeeld een minnelijke schuldhulpregeling, die desnoods door de rechter via
een dwangakkoord kan worden afgedwongen als een schuldeiser niet wil meewerken, maar
ook het wettelijk schuldsaneringstraject. Voor alle bedrijven is er sinds 1 januari
2021 de Wet homologatie onderhands akkoord die ondernemers helpt om een akkoord met
schuldeisers tot stand te brengen, om vervolgens te stoppen of door te gaan met de
onderneming. Om ondernemers in staat stellen door te starten vanuit een WHOA-procedure,
is er sinds 1 juni 2021 het TOA-krediet (maximaal € 100.000,– gecombineerd met 12
maanden coaching). Om deelname aan een saneringsakkoord aantrekkelijker te maken voor
private schuldeisers, stelt de Belastingdienst (en Douane) zich tijdelijk soepeler
op bij minnelijke saneringsakkoorden. Van 1 augustus 2022 tot en met 30 september
2023 neemt de Belastingdienst genoegen met hetzelfde uitkeringspercentage als aan
concurrente schuldeisers toekomt.
Vraag 4
Hoe gaat u om met de motie-Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers
die hun bedrijf willen beëindigen (Kamerstuk 35 420, nr. 287)? Hoe kijkt u naar de positie van ondernemers die bijna de gepensioneerde leeftijd
bereiken en in de coronaperiode aantoonbaar (belasting)schulden hebben opgebouwd?
Antwoord 4
De motie Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die nu hun
bedrijf willen beëindigen sluit aan bij de koers van het kabinet dat wie wil stoppen,
daarbij ook ondersteund moet worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is
daarvoor breed instrumentarium beschikbaar voor zowel bedrijven als zzp-ers, waaronder
natuurlijk ondernemers die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, via
een minnelijke schuldhulpregeling, eventueel met dwangakkoord, de wettelijke schuldsanering
en de Wet homologatie onderhands akkoord.
Naast hetgeen juridisch mogelijk is, wordt ondernemers ook andere vormen van steun
geboden, bijvoorbeeld via de programma’s «Zwaar weer» en «Emotie en perspectief» van
de Kamer van Koophandel en door coaching door het Ondernemersklankbord en Collectief
Schuldregelen.
Bij brief van 14 juni 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 314) heeft het vorige kabinet bovendien aangekondigd dat er een tijdelijke wet turboliquidaties
komt die tot doel heeft de turboliquidatie een toegankelijker instrument te maken
voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen. Dit voorstel is in consultatie
geweest en zal na advies van de Raad van State aan uw Kamer worden aangeboden voor
behandeling. Voor een versneld schuldsaneringstraject voor zzp-ers onder de Wet schuldsanering
natuurlijke personen (Wsnp) wordt komende tijd met het veld bezien of het mogelijk
is een pilot te starten. Daarnaast ligt bij uw Kamer het wetsvoorstel inzake de verbetering
doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp (35 915). Deze wetswijziging houdt in dat de «goede-trouw-toets» bij een verzoek tot toelating
Wsnp wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar. Bovendien wordt geregeld dat de
rechter in schrijnende gevallen kan afwijken van de dwingende afwijzingsgrond wanneer
in de tien jaar voorafgaand aan het verzoek, de Wsnp al van toepassing is geweest.
Vraag 5
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen
over huurkorting in coronatijd (ECLI:NL:HR:2021:1974)? Welke mogelijkheden ziet u
om ook voor ondernemers met een eigen pand (gefinancierd door de bank) die omzetverlies
lijden als gevolg van de lockdowns een korting te bewerkstelligen? Hoe staat u tegenover
het tijdelijk opschorten van de aflossingen van deze financieringen, zoals ook tijdens
de eerste lockdown is gedaan, om ondernemers lucht te geven? Bent u bereid om met
banken in gesprek te gaan over de hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder
Beheer» waarmee ondernemers geconfronteerd worden, wanneer zij bij een bank om herfinanciering
vragen? Wat vindt u van het idee om «herfinancieringsvouchers» beschikbaar te stellen,
waarmee ondernemers deze afsluit-/oversluitkosten kunnen betalen en op individuele
basis met hun bank in gesprek kunnen voor herfinanciering?
Antwoord 5
Het kabinet is bekend met de uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad volgt op eerdere
rechterlijke uitspraken in kwesties rond huurkortingen in verband met het wegvallen
van omzet van huurders door de contactbeperkende maatregelen van de overheid. Deze
eerdere rechterlijke uitspraken volgden in het algemeen de lijn van het Steunakkoord
huren retail van 3 juni 2020, waarin handvatten zijn opgenomen voor retailers en verhuurders
om tot afspraken over de huur van winkelruimte te komen. Hoewel vrijwillig, heeft
het Steunakkoord gediend als basis voor het overgrote deel van de afspraken tussen
huurders en verhuurders over de verdeling van de pijn van de crisis. Het Steunakkoord
is tot stand gekomen op initiatief van de brancheorganisaties in vastgoed en retail.
Ook de banken en het Ministerie van EZK waren actief betrokken bij het tot stand komen
van het Steunakkoord.
Het is aan de banken zelf om te bepalen hoe zij hun financiële dienstverlening aan
ondernemers inrichten en de kosten die zij daaraan koppelen.4 Het kabinet verwacht van banken dat zij hun klanten individueel op de juiste manier
begeleiden en dat zij in de kern gezonde bedrijven waar nodig hun financiële dienstverlening
blijven aanbieden.
Banken hebben eerder aangegeven bij het aflopen van het generieke moratorium geen
meerwaarde meer te zien in een generieke opschorting van aflossingen of verstrekking
van kortingen. Dit generieke uitstel was erop gericht om de initiële schok van de
coronacrisis zo goed als mogelijk op te kunnen vangen. Een dergelijke algemene maatregel
houdt onvoldoende rekening met de bijzondere en individuele omstandigheden waarin
bedrijven kunnen verkeren.
Banken hebben sinds geruime tijd weer goed inzicht in de situatie van hun klanten
en kunnen daardoor op zoek naar passende oplossingen. Banken kijken in de herstelfase
samen met de klant naar passende en verstandige oplossingen, toegespitst op de specifieke
behoefte, bijvoorbeeld via (individueel) aangepaste of verlengde aflossingsschema’s.
Het kabinet verwacht van de banken dat zij daarmee ook echt een onderdeel van de oplossing
na de crisis zijn, maar tegelijkertijd dat zij ook een goede risicobeoordeling maken
of een bedrijf in de toekomst voldoende kredietwaardig is. Voor sommige bedrijven
kan gelden dat op zoek moet worden gegaan naar passende oplossingen met behulp van
begeleiding van hun bank. Het ligt voor de hand dat een intensievere begeleiding extra
kosten met zich mee brengt.
Het Ministerie van EZK overlegt op reguliere basis met de banken over wat nodig is
om in de kern gezonde ondernemers overeind te houden, zowel op het gebied van de liquiditeit
als de eigenvermogenspositie. Met de banken en met MKB-NL is afgesproken dat in deze
gesprekken signalen over mogelijke knelpunten in de bedrijfsfinanciering worden meegenomen.
In het kader van deze dialoog zal dan ook binnenkort gesproken worden met de banken
over signalen omtrent hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer».
Gezien dit bovenstaande ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om herfinancieringsvouchers
te overwegen.
Vraag 6
Hoeveel dossiers schrijnende gevallen van ondernemers die tussen wal en schip van
regelingen vallen, bijvoorbeeld omdat ze starter of overgenomen zijn en hun KvK-gegevens
niet corresponderen met de werkelijke bedrijfssituatie, liggen er op dit moment nog
bij Team TVL van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wat gaat u doen
om ook deze groep ondernemers te helpen de eindstreep van de coronacrisis te halen?
Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen naar aanleiding van de motie-Aukje de Vries
c.s. over kijken hoe binnen de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel
Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) meer schrijnende gevallen kunnen worden geholpen
(Kamerstuk 25 295, nr. 1674) tegemoet zien?
Antwoord 6
Het kabinet beseft dat het huidige steunpakket niet op iedere individuele situatie
aansluit, en dat voelt ongemakkelijk. De kern van deze kwestie blijft dat geautomatiseerde
afhandeling nodig is om de TVL in zijn volle omvang, met snelheid uit te voeren. Dat
geldt ook voor de NOW. De afhandeling leunt daarom voor een belangrijk deel op generieke
registerinformatie zoals die uit het Handelsregister, die helaas niet overal voldoende
aansluit op de individuele situatie van ondernemers. Het niet-gebruiken van generieke
registerinformatie zou een volledig handmatig proces vereisen, wat veel te lang duurt
en dat terwijl de ondernemer snel geld nodig heeft. Er is een breed gevoelde noodzaak
om zoveel mogelijk getroffen ondernemers te steunen, waarbij oog is voor de menselijke
maat. Maar om ondernemers ook snel van steun te kunnen voorzien, waarbij misbruik
zoveel mogelijk voorkomen moet worden, is het ook noodzakelijk om een doelmatige regeling
met duidelijke afgebakende voorwaarden op te stellen. Hierin een balans vinden is
een precair proces, met weinig manoeuvreerruimte. Hoe meer ondernemers die tussen
wal en schip vallen we willen helpen, hoe meer uitzonderingsgronden op de subsidieaanvraag
nodig zijn, hoe langer alle ondernemers op geld moet wachten en hoe meer risico’s
en complexiteit dat meebrengt in de uitvoering.
Binnen de TVL bestaat een maatwerkteam dat ondernemers in bijzondere omstandigheden
snel en adequaat helpt. Zo ondersteunt dit team ondernemers in het aanvraagproces,
door te helpen bij het herstellen van fouten in de aanvraag en, waar mogelijk, bezwaren
ruimhartig toekent. Niet elke ondernemer is hier helaas mee geholpen. Voor deze groep
is er een speciale commissie ingesteld die als uiterst vangnet dient voor ondernemers
die door uitzonderlijke omstandigheden, buiten hun toedoen, niet aan de subsidievoorwaarden
kunnen voldoen. Het gaat hierbij om situaties als ernstige ziekte, overlijden of brand.
Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 233). Van de 548 cases binnen het maatwerktraject zijn er inmiddels 506 afgerond. Het
merendeel is via de bestaande uitvoeringsprocessen opgelost. Er zijn 37 zaken voorgelegd
aan de commissie bijzondere gevallen. 15 van de 37 zaken zijn door de commissie bijzondere
gevallen gehonoreerd, bij 20 zaken zijn alternatieve oplossingen aangedragen en in
twee zaken is RVO in afwachting van het advies.
Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de motie van het lid Aukje de Vries (Kamerstuk
25 295, nr. 1674), een onderzoek ingesteld naar hoe ondernemers beter geholpen kunnen worden die als
gevolg van verbouwing, overname, ziekte of de startdatum van hun onderneming niet,
of in mindere mate, in aanmerking komen voor TVL en NOW. Dit onderzoek en de uitwerking
van de opties die hieruit naar voren komen, is in volle gang. Hierin is ook, in lijn
met de motie Nijboer (kamerstuk 35 420, nr. 432), problematiek m.b.t. zwangerschapsverlof van ondernemers in de referentieperiode
meegenomen. Voor laatstgenoemde groep heeft het kabinet op 31 januari aan uw Kamer
meegedeeld dat er binnen de TVL Q4, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese
Commissie, een gerichte hardheidsclausule wordt geïmplementeerd. Het kabinet koppelt
de uitkomsten van het onderzoek voor wat betreft de andere genoemde groepen snel aan
uw Kamer terug. Het is een tijdrovend proces om verschillende opties te onderzoeken
en te toetsen op uitvoeringstechnische haalbaarheid en juridische houdbaarheid. Maar
het kabinet spant zich er – zoals uit voorgaande mag blijken – voor in om daar waar
nodig ondernemers door deze moeilijke periode te helpen.
Vraag 7
Hoe vaak is beroep bij een bestuursrechter ingesteld tegen een TVL-beslissing? Zijn
er algemene lijnen, conclusies en/of lessen te trekken uit de uitspraken die de rechter
heeft gedaan? In hoeveel van alle TVL-beroeps- en/of rechtzaken is de indiener van
het beroep (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld? Bent u bereid om naar aanleiding
van de geleerde lessen en juridische uitspraken het handelingskader voor RVO met betrekkint
tot de behandeling van TVL-aanvragen en bijbehorende bezwaar- en beroepsprocedures
aan te passen?
Antwoord 7
In totaal zijn er 17.000 bezwaren aangetekend tegen een TVL-besluit op een totaal
van 590.000 TVL-besluiten. Inmiddels heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(CBb) in totaal 590 beroepszaken ontvangen, waarvan 187 procedures zijn afgerond.
In 40 zaken heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing
op bezwaar wordt bevestigd. Verder waren 42 beroepszaken niet ontvankelijk bij het
CBb. Het CBb heeft de ondernemer in zeven gevallen gelijk gegeven. In de overige zaken
is het beroep door de ondernemer ingetrokken. Waar nodig wordt de uitvoering van de
regeling aangepast naar aanleiding van deze zaken. Een belangrijke algemene les die
het kabinet getrokken heeft naar aanleiding van deze beroepszaken is dat sectorale
afbakening in de TVL zeer lastig uitvoerbaar is. Hieronder volgt een korte opsomming
van de belangrijkste uitspraken aan de hand waarvan de behandeling van TVL-aanvragen
is aangepast.
Het belangrijkste onderwerp tot nu toe in de beroepszaken is het bepalen van de hoofdactiviteit
van de ondernemer met gebruikmaking van SBI-codes uit het handelsregister. De hoofdactiviteit
van de onderneming is van invloed op het subsidiebedrag. Een aantal zaken had betrekking
op ondernemers die geen volledige, correcte of actuele inschrijving in het handelsregister
hadden gedaan. In december 2020 zijn drie tussenuitspraken gedaan over het bepalen
van de hoofdactiviteit (ECLI:NL:CBB:2020:996, 997 en 998). RVO heeft sinds deze tussenuitspraken
bij overige lopende zaken deze nieuwe werkwijze toegepast. Zo hebben deze zaken in
belangrijke mate bijgedragen aan de intrekking van 97 beroepszaken door de ondernemer,
nadat RVO de beroepszaken in het licht van de tussenuitspraken heeft getoetst. Mede
naar aanleiding van deze tussenuitspraken is vanaf Q1 2021 een gerichte hardheidsclausule
opgenomen in de regeling. Hiermee is de mogelijkheid voor RVO opgenomen om alsnog
subsidie te verstrekken op basis van een bepaalde hoofdactiviteit als de ondernemer
kan aantonen dat op de peildatum daadwerkelijk een bepaalde hoofdactiviteit werd uitgevoerd
en de inschrijving in het handelsregister dus onjuist blijkt te zijn.
Op 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) heeft het CBb nadere invulling gegeven
aan het begrip «start van de activiteiten» in de regeling. Daarbij moet volgens het
CBb rekening worden gehouden met de afgifte van vergunningen en andere evidente juridische
belemmeringen voor het kunnen en mogen starten van de activiteiten. In reactie hierop
past het RVO deze beoordeling toe bij vergelijkbare zaken.
Vraag 8
Bent u bekend met de problematiek van (horeca)ketens, die als gevolg van het subsidieplafond
in de TVL en het criterium van «groepsverbondenheid» niet voor steun in aanmerking
komen? Hoe groot is de groep ondernemingen die hierdoor buiten de boot valt? Welke
mogelijkheden biedt de Tijdelijke kaderregeling staatssteun van de Europese Commissie
om voor deze groep alsnog een voorziening te treffen, bijvoorbeeld via steun voor
niet-gedekte vaste kosten waarvoor een aanzienlijk hoger subsidieplafond geldt? Kunt
u hier uitgebreid en gemotiveerd op ingaan? Ziet u aanleiding om in EU-verband de
toepasselijkheid van de Tijdelijke kaderregeling staatssteun tegen het licht te houden
en te laten evalueren met het oog op toekomstige crises? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 8
Het kabinet is hiermee bekend. De Tijdelijke Kaderregeling inzake staatssteun ter
ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: de Tijdelijke
Kaderregeling) kent diverse vormen van steun. Om ondernemers snel van liquide steun
te voorzien heeft Nederland voor wat betreft TVL voor steun op basis van paragraaf
3.1 van het Europese tijdelijk staatssteunkader gekozen. Hiermee is Nederland gebonden
aan de staatssteunplafonds uit deze paragraaf. Op 18 november 2021 zijn de staatssteunplafonds
verhoogd van € 1,8 mln. naar € 2,3 mln. en € 290.000,– respectievelijk € 345.000,–
voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector.
Deze bedragen zijn doorgevoerd in de TVL, waardoor ondernemers maximale ruimte hebben
gekregen om gebruik te maken van de TVL.
Al eerder is een aparte regeling voor het grootbedrijf onder paragraaf 3.12 van het
Europees steunkader verkend, die voor ongedekte vaste lasten een hoger maximum van
12 miljoen per groep verbonden ondernemingen kent. Een dergelijke regeling kan grote
bedrijven ondersteunen die met substantiële omzetderving te maken hebben. Een regeling
onder 3.12 is echter complex en vergt veel van de uitvoering. Zo moeten de daadwerkelijk
gemaakte vaste kosten worden aangetoond. Controle daarop kan in de uitvoering enkele
jaren in beslag nemen tot de subsidie kan worden vastgesteld. Ook vermindert deze
regeling de prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen.
Daarbij zijn grotere bedrijven doorgaans beter in staat zelf financiering te regelen,
kennen ze schaalvoordelen en hebben over het algemeen een sterkere onderhandelingspositie
in de keten om doorlopende vaste lasten te beperken. Daarnaast kan het grootbedrijf
ook gebruikmaken van de NOW. Om deze redenen heeft het kabinet eerder al besloten
dat er geen regeling onder artikel 3.12 wordt opgesteld en kunnen ondernemers gebruikmaken
van de mogelijkheden onder artikel 3.1.
In algemene zin lijkt het zinvol om de Tijdelijke Kaderregeling te evalueren, maar
dat zou geen gevolgen hebben voor de specifieke situatie binnen de TVL. Er is door
Nederland reeds gevraagd om een beoordeling van de gevolgen van de toepassing van
het de Tijdelijke Kaderregeling op het speelveld van de interne markt.
Vraag 9
Ontvangt u ook signalen van ondernemers die aanlopen tegen het feit dat lockdowns
veelal zijn verspreid over twee kwartalen, waardoor zij met de huidige drempels omzetverlies
niet vergoed krijgen? Waarom is het niet mogelijk te rekenen aan de hand van de sluitingsperiode:
vier weken dicht = vier weken compensatie?
Antwoord 9
Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties
leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. Het kabinet is bekend
met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers
die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. De steunmaatregelen zijn generiek van aard.
Dit houdt in dat in algemene zin geldt dat bij een kortere periode toevallige omzetschommelingen
een grotere rol spelen, waardoor meer niet-corona gerelateerde omzetverliezen gecompenseerd
zouden worden van bijvoorbeeld bedrijven die niet door de maatregelen worden getroffen.
Ondernemers met substantiële omzetverliezen komen ook bij een langere meetperiode
voor de omzet in aanmerking voor de regeling. Een kortere periode kan voordeliger
uitpakken voor een specifieke groep ondernemers die nu net onder de omzetdrempel zitten,
doordat zij een goede omzet hebben gedraaid in de maanden met minder coronamaatregelen.
Daar staat tegenover dat een kortere periode groepen ondernemers zal benadelen die,
ook vanwege de maatregelen, grote omzetverliezen buiten de periode hadden.
Het is voor de TVL onuitvoerbaar om af te wijken van de kwartaalsystematiek. De TVL
wordt berekend én gecontroleerd op basis van de omzetgegevens uit de btw-aangifte
en die wordt per kwartaal gedaan. Om ondernemers snel van liquiditeit te voorzien
is de TVL vanwege de omvang een grotendeels geautomatiseerde subsidieregeling. De
handmatige controle die nodig zou zijn om de kwartalen om te rekenen naar maanden
is, zeker op korte termijn, daarom onuitvoerbaar. Om ondernemers beter tegemoet te
komen in Q4 2021 is de omzetverliesdrempel in de TVL verlaagd naar 20 procent. Deze
drempel is bij uitzondering verlaagd vanwege de abrupte lockdown. Ondernemers hadden
door de korte tijd tussen de aankondiging en de invoering van de lockdown weinig kans
om hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen. De omzetverliesdrempel in de NOW was
al 20 procent. Ten slotte is het risicovol om een regeling open te stellen voor de
duur van een maand. Reguliere, niet corona-gerelateerde omzetverliezen komen op deze
manier ook sneller in aanmerking voor steun, waardoor het risico op oneigenlijk gebruik
groot is. Bovendien vergroot dit ook de kans op misbruik, door bijvoorbeeld omzetmanipulatie.
Daarnaast geldt voor de NOW dat één regeling per maand een te grote druk op UWV zou
leggen. Bij de NOW-5 is daarom gekozen voor de tweemaandsperiode november-december,
zonder de maand oktober waarin veel minder contactbeperkende maatregelen golden. De
toen geldende contactbeperkingen werden voorzien tot en met december. Om administratieve
lasten met betrekking tot de vaststellingscontroles bij werkgevers te beperken is
er bovendien voor gekozen de NOW niet te verlengen voorbij de jaargrens. Voor de NOW-6
is vanaf januari 2022 vervolgens weer voor een driemaandsperiode gekozen, om ondernemers
in het licht van de aangekondigde contactbeperkende maatregelen zoveel mogelijk rust
en zekerheid te bieden. Deze omzetperiodes kunnen niet meer worden aangepast. Een
wijziging van de omzetperiode gedurende de NOW is juridisch alleen mogelijk als alle
werkgevers alsnog een redelijke kans krijgen om een NOW-aanvraag te doen, om een reeds
ingediende aanvraag te wijzigen, of als alsnog een keuze wordt geboden tussen verschillende
omzetperiodes. Uitvoeringstechnisch is het echter onhaalbaar om al gedane aanvragen
voor de NOW-5 handmatig aan te passen, of om binnen de NOW-6 meerdere en verschillende
omzetperiodes te hanteren.
Vraag 10
Wat is de status van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE)? Wanneer gaat
deze regeling open?
Antwoord 10
De ATE ligt nu ter goedkeuring bij de Europese Commissie in Brussel. Als deze goedkeuring
binnen is, zal de regeling gepubliceerd worden en opengesteld worden.
Op 23 november 2021 is reeds de prenotificatie gestart, waarna op 17 januari jl. de
notificatie is aangevangen. Gedurende deze (pre)notificatie periode heeft de Commissie
meerdere malen verduidelijkende vragen gesteld. Om ervoor te zorgen dat ondernemers
in de tussentijd op de hoogte gehouden worden is het proces met de status van de openstelling
van de regeling op de website van RVO weergegeven. Ondernemers konden zich ook al
melden bij RVO in afwachting van de openstelling.
Vraag 11
Ziet u ook het probleem dat de detailhandel als gevolg van de lockdowns nauwelijks
of geen reserves meer heeft, er geen investeringsruimte is om te innoveren en digitaliseren
en het daardoor niet mogelijk is te concurreren met bijvoorbeeld webwinkels? Welke
mogelijkheden ziet u om de detailhandel daarin te ondersteunen?
Antwoord 11
De detailhandel wordt op verschillende manieren ondersteund bij innovatie en digitalisering.
De partners achter de Retailagenda, waaronder het Ministerie van EZK, stimuleren innovatieve
ontwikkelingen door samen te werken aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen
en innovatieve oplossingen ter ondersteuning van ondernemers in de detailhandel. In
dit verband is het ook goed om het programma Versnelling digitalisering mkb van EZK
te noemen, dat ook open staat voor ondernemers in de detailhandel. In het kader van
dit programma worden workshops georganiseerd, waarbij studenten uit mbo, hbo en wo
praktische adviezen rondom digitalisering bieden aan mkb’ers.
De gevolgen van de beperkende maatregelen voor de reserves van ondernemers zullen
verschillen per branche en per individuele ondernemer. De branches mode, schoenen
en sport zullen harder zijn geraakt dan bijvoorbeeld de foodsector. Daarnaast zijn
ook de individuele omstandigheden van de ondernemer van grote invloed, bijvoorbeeld
de vraag of de betreffende ondernemer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking
te komen voor ondersteunende maatregelen.
Ook voor de coronacrisis zette digitalisering sommige sectoren, waaronder de detailhandel,
onder druk. Om in de toekomst levensvatbaar te zijn en te blijven, is het belangrijk
dat ondernemers regelmatig hun verdienmodel tegen het licht houden en nadenken over
hun bedrijfsstrategie op de langere termijn.
Vraag 12
Wat is thans het beroep op de tijdelijk versoepelde regeling Besluit bijstandsverlening
zelfstandigen (Bbz)? Kunt u dit laten uitvragen bij gemeentes? Acht u het beschikbare
budget toereikend?
Antwoord 12
Sinds 1 oktober 2021 kunnen zelfstandigen een beroep doen op het tijdelijk versoepelde
Bbz. Om een eerste indruk te kunnen krijgen van het beroep op deze regeling is de
snelle monitoring onder gemeenten (gestratificeerde schatting) die ook gebruikt werd
voor de Tozo doorgezet. De schatting voor het vierde kwartaal van 2021 zal meegenomen
worden in de Monitoringsbrief die aan het einde van dit kwartaal naar de Kamer gestuurd
wordt. Belangrijk om hierbij de benadrukken is dat het gaat om het geschatte aantal
aanvragen. Over het daadwerkelijke aantal verstrekte uitkeringen zijn nog geen gegevens
beschikbaar. Deze volgen op een later moment. Er zijn ook nog geen gegevens beschikbaar
over de Bbz-uitgaven in 2021. Er zijn geen signalen bekend dat het toegekende budget
over 2021 ontoereikend is geweest.
Vraag 13
Is u bekend of er gemeenten zijn waar middelen beschikbaar gesteld voor de Tijdelijke
Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) nog niet (volledig) zijn uitgegeven? Indien
u dit niet weet, kunt u dit nagaan via bijvoorbeeld de VNG? Wat kunt u doen om ervoor
te zorgen dat deze middelen niet op de plank blijven, maar alsnog worden ingezet om
door de coronacrisis getroffen ondernemers te ondersteunen?
Antwoord 13
De middelen voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) zijn via
het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben ruimte om zelf afwegingen
hierin te nemen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten
hoeven over de besteding van de middelen dus geen verantwoording af te leggen aan
het Rijk. Er is dan ook geen overzicht van de bestedingen. Ook de VNG beschikt niet
over dergelijke informatie.
De TONK is per 1 oktober 2021 beëindigd. Gemeenten blijven inwoners die financieel
in de knel komen ondersteunen. Dat kan zijn via algemene bijstand of Bbz en zo nodig
ook via bijzondere bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.
Eventueel resterende TONK middelen kunnen hiervoor worden ingezet. Eerste signalen
die we van enkele gemeenten hebben ontvangen is dat resterende TONK-middelen ook worden
ingezet in financiële ondersteuning van inwoners.
Bovendien zijn er geen signalen dat de middelen op dit gebied ontoereikend zijn om
de benodigde ondersteuning te bieden. Dit is ook in lijn met de beantwoording op vraag
12 met betrekking tot het Bbz.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede namens
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.