Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Esch over de dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen
Vragen van het lid Van Esch (PvdD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen (ingezonden 31 januari 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 23 februari 2022).
Vraag 1
Kent u de berichten «Bunzing en vossen besmet met vogelgriep» en «Mogelijk al tientallen
dode vossen en marters slachtoffer vogelgriep! NVWA weigert in te grijpen»?1 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds eind oktober 2021 al bijna 1,15 miljoen kippen,
eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus in de pluimveehouderij?3
Antwoord 2
Ja. Er zijn nu in totaal ongeveer 1.2 miljoen vogels gedood (stand van zaken op 10 februari
2022).
Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat er tussen september en december 2021 in Nederland 65
uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep (HPAI) zijn geregistreerd onder wilde vogels?
Kunt u bevestigen dat de exacte aantallen wilde vogels die zijn overleden aan de vogelgriep
onbekend zijn, omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alleen de locaties
bijhoudt, maar niet de aantallen?4
Antwoord 3
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) registreert waar in Nederland dode
wilde vogels zijn gevonden en gemeld. Ook andere organisaties spelen een rol in onderzoek
naar vogelgriep bij wilde vogels, zoals Erasmus MC, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC),
Sovon, en Waarneming.nl. De locaties van de meldingen worden bijgehouden, maar exacte
aantallen zijn niet bekend. Niet alle vondsten worden gemeld en niet alle vogels worden
gevonden.
Er wordt een steekproef van dode wilde vogels onderzocht op aanwezigheid van het HPAI
virus. Onderzoek gebeurt in ieder geval als een vogel van een «nieuwe» vogelsoort
(niet eerder besmet bevonden) wordt gevonden of als het een melding in een nieuw gebied
betreft waar niet eerder AI in wilde vogels was gevonden. Zie ook de brief aan uw
Kamer van 28 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493).
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat vogelgriep al in verschillende soorten zoogdieren is aangetroffen,
waaronder vossen, marters, otters, zeehonden, honden en katten, maar dat de exacte
aantallen zoogdieren die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de
NVWA deze niet bijhoudt? Deelt u de mening dat registratie van geconstateerde vogelgriepslachtoffers
van groot belang is om zicht te houden op het virus, in lijn met het pleidooi van
de Commissie Bekedam voor goede monitoring?
Antwoord 4
Bij de NVWA en bij DWHC komen meldingen binnen van vondsten van dode vlees- of aasetende
zoogdieren, zoals vossen en marterachtigen. Alle dode zoogdieren waarvan de NVWA vermoedt
dat die zijn besmet met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) worden aangeboden
voor onderzoek aan Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In Nederland is sinds
1 oktober aviaire influenza virus type H5N1 aangetoond in vijf vossen, een marter,
een otter en twee bunzingen. In andere landen zijn ook infecties gevonden bij zeehonden,
honden en kat(-achtigen). Er zijn waarschijnlijk ook met HPAI besmette wilde zoogdieren
gestorven waarvan geen melding is gedaan of die niet zijn gevonden. Het totale aantal
zoogdieren dat is doodgegaan aan een infectie met HPAI is dus niet exact bekend.
Ik onderken het belang van monitoring van zoogdieren die (mogelijk) besmet zijn met
HPAI om zicht te houden op verspreiding van het virus in wilde zoogdieren en op mogelijke
aanpassingen of mutaties van het virus. Wanneer een infectie met vogelgriepvirus bij
een zoogdier wordt gevonden, wordt het virus door het RIVM en het Erasmus MC beoordeeld
op zoönotische karakteristieken die het risico op overdracht naar mensen kunnen bepalen.
Daarnaast is er een goed werkende structuur waarin de Ministeries van VWS en LNV samenwerken
met relevante partijen om zoönosen vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en beleidsmatig
op te volgen waar noodzakelijk. Zoals vermeld in de voortgangsbrief over het zoönosenbeleid
van eind vorig jaar, werken de Ministeries VWS en LNV samen aan een nationaal actieplan
zoönosen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021), mede gebaseerd op de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen
onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021).
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat in China en Laos al zestig mensen besmet zijn geraakt met de
vogelgriep en dat de helft daarvan is overleden?5
Antwoord 5
De WHO surveillancerapportages laten zien dat de afgelopen jaren ruim 60 besmette
mensen zijn gemeld, waarvan 29 mensen zijn overleden. Deze infecties waren met andere
varianten (H5N6) dan het serotype dat nu in Europa circuleert (H5N1). De H5N6 besmettingen
bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in vogels en
worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert
alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet
hoger geschat dan voorgaande jaren.6 Daarnaast zijn sinds 2021 in die regio 21 mensen besmet met H9N2 vogelgriep gemeld,
waarvan er geen zijn overleden. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van
vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette
dieren, bijvoorbeeld door slachten. In december 2021 jl. is een besmetting van een
persoon met H5N1 geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw
contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8
HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen
van vogelgriep gemeld, maar het betrof dus een ander serotype. Deze personen hadden
milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
In Nederland worden, bij intensief contact met besmet pluimvee, maximale voorzorgsmaatregelen
genomen, bijvoorbeeld bij ruimingen. Door medewerkers die bij ruimingen van besmette
vogels betrokken zijn worden persoonlijke beschermingsmaatregelen gebruikt (volgelaatsmasker
en wegwerpoverall) en werken ze volgens hygiëneprotocollen en -instructies. Ruimers
worden elk jaar gevaccineerd met regulier griepvaccin en krijgen virusremmers aangeboden
om de kans op uitwisseling tussen humane en vogelgriepvirussen zoveel mogelijk te
voorkomen. Ook de pluimveehouder op het besmette bedrijf, het gezin en de dierverzorgers
die op het besmette bedrijf werken, worden door de GGD gemonitord en aan hen wordt
een virusremmer verstrekt.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat er slechts vijf mutaties nodig zijn om het H5N1-vogelgriepvirus
van mens tot mens overdraagbaar te maken?7
Antwoord 6
In 2012 is de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek dat het Erasmus Medisch Centrum
uitvoert, dat aantoonde dat er voor een hoogpathogeen H5N1 virus minimaal 5 mutaties
nodig zijn voor aanpassing en verspreiding van het virus tussen fretten (Kamerstuk
28 807, nr. 131, 7 maart 2012). Fretten stonden in dit laboratoriumexperiment model voor mensen,
omdat de luchtwegcellen van fretten lijken op die van mensen.8 Dit is experimenteel onderzoek geweest, wat zich nog niet heeft bewezen in de natuur.
In de natuur circuleren op dit moment verschillende vogelgriepvirussen die één of
meer mutaties bezitten. Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als
bij dier. De EFSA en het ECDC hebben mede op basis van de laatste bevindingen het
zoönotisch risico van HPAI besmetting voor het algemene publiek aangepast van «zeer
laag» naar «laag» en voor mensen die beroepsmatig in contact komen met pluimvee van
«laag» naar «laag tot gemiddeld».
Een monitoringssysteem en de snelle meldingen door pluimveehouders dragen bij aan
een snelle detectie van een nieuwe besmetting op een pluimveehouderij. Om de kans
op mutaties uit pluimveehouderijen te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven
na melding zo snel mogelijk geruimd, waarmee de kans op verdere circulatie en verspreiding
van virus te zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Vraag 7
Klopt het dat bij een uitbraak van het vogelgriepvirus onder zeehonden in 2014 al
vier van deze vijf mutaties zichtbaar waren?9
Antwoord 7
De infectie bij zeehonden in 2014 was een andere variant dan de huidige H5N1. Het
virus dat in 2014 werd aangetoond in zeehonden was een laagpathogeen subtype H10N7
virus. Laagpathogene virussen (LPAI) circuleren van nature in wilde vogels. Het H10N7
virus werd naar alle waarschijnlijkheid direct van wilde vogels overgedragen op zeehonden.
Het virus had drie mutaties in het hemagglutinine-eiwit waardoor het makkelijker cellen
van zoogdieren kan infecteren. Dit zijn niet dezelfde mutaties als die in een laboratoriumexperiment
nodig bleken voor aanpassing van het hoogpathogene H5N1 virus (HPAI) aan fretten.
Door mutaties kunnen LPAI virussen HPAI virussen worden. Dat is de reden dat LPAI
virussen ook meldplichtig zijn en gemonitord worden. De indeling hoogpathogeen en
laagpathogeen heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen en is niet één
op één gerelateerd aan het ziekmakend vermogen bij mensen.
Vraag 8
Klopt het dat het gevaar voor de mens groter wordt wanneer het vogelgriepvirus meer
rondgaat onder zoogdieren, omdat zoogdieren genetisch dichter bij de mens staan dan
vogels?
Antwoord 8
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus wordt overgedragen tussen
zoogdieren onderling; de besmettingen van zoogdieren zijn het gevolg van het verschalken
van een maaltje zieke wilde vogel. Dit kan voorkomen bij wilde zoogdieren zoals vossen
en zeehonden en gezelschapsdieren zoals honden, als zij eten van besmette kadavers
van vogels. Het is zeer uitzonderlijk dat mensen geïnfecteerd worden met aviaire influenzavirus
en dit gebeurt alleen na directe intensieve blootstelling aan besmette dieren. Overdracht
van zoogdier naar mensen is niet vastgesteld. Genetische analyse van vogelgriepvirus
in vier vossen, een otter en een bunzing in Nederland sinds 1 oktober 2021 heeft aangetoond
dat het virus wel een mutatie in één van de polymerase eiwitten bevat die belangrijk
is voor infectie van zoogdieren. Maar voor efficiënte transmissie tussen zoogdieren
of mensen zijn meer genetische aanpassingen nodig.10 Om besmetting van mensen te voorkomen is het van belang om direct contact met zieke
en dode (wilde) vogels en zoogdieren zoveel mogelijk te vermijden.
Vraag 9
Hoeveel dode wilde dieren zijn er sinds oktober 2021 door Wageningen Bioveterinary
Research en Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzocht op vogelgriep, inclusief
mutaties, of nieuwe COVID-19-varianten en wat waren hiervan de uitkomsten?
Antwoord 9
In totaal zijn er tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 536 dode wilde vogels via
DWHC aan WBVR aangeleverd, van deze 536 zijn er nu nog 83 in onderzoek, van de overige
testte 43% positief op vogelgriep. Daarnaast werd door WBVR van oktober tot januari
nog 382 dode wilde vogels getest die via de NVWA werden aangeleverd. Hiervan was 45%
positief; de meldingen van januari zijn nog niet volledig afgerond.
Er zijn sinds 1 oktober 2021 ook 12 zoogdieren ingezonden door de NVWA: 6 vossen,
2 zeehonden, 2 bunzingen, 1 marter, 1 otter en vier katten. Afhankelijk van de historie
en vraagstelling van de NVWA wordt er eerst getest op SARS-CoV-2 virus of hondsdolheid.
Deze testen waren in alle gevallen negatief, waarna alle dieren ook getest werden
op hoogpathogene vogelgriep. Vijf vossen, de marter, de otter en twee bunzingen zijn
positief getest op H5N1. De zeehonden en een kat waren negatief voor vogelgriep, één
vos en drie katten worden op dit moment nog onderzocht.
Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van
mutaties. In zes zoogdieren (4 vossen, 1 bunzing en 1 otter) werd een mutatie aangetoond
waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren. Er zijn
meerdere mutaties nodig voordat een virus zich tussen mensen kan verspreiden. Het
zoönotisch risico wordt door het RIVM als laag voor de algemene bevolking en laag
tot gemiddeld voor beroepsmatige blootstelling aan (mogelijk) geïnfecteerde dieren
beoordeeld, in lijn met de risico inschatting in het recente EFSA/ECDC rapport voor
H5Nx virussen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021).
Vraag 10
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken?
Antwoord 10
De doorlooptijd van de onderzoeken varieert van enkele dagen tot enkele weken:
– Bij DWHC wordt de doorlooptijd bepaald door de tijd nodig voor het contact met de
melder, het ophalen van het dier, de onderzoekstijd en de terugrapportage. Dit hangt
sterk af van hoe sterk de verdenking op vogelgriep is. Een negatieve uitslag is meestal
binnen 10 dagen bekend; een positieve uitslag duurt langer.
– Bij WBVR worden na ontvangst van dode dieren monsters verzameld. De doorlooptijd van
de monsters varieert van enkele dagen tot enkele weken.
– Voor zoogdieren wordt in principe eerst getest op SARS-CoV-2 of hondsdolheid omdat
dit humane pathogenen zijn. Bij een negatief resultaat van deze testen wordt vervolgens
de PCR-test voor vogelgriep ingezet. De doorlooptijd voor het testen van zoogdieren
is hierdoor langer dan voor vogels.
Vraag 11
Bent u van mening dat er voldoende onderzoekscapaciteit is om zicht te houden op de
vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Antwoord 11
Er is voldoende onderzoekscapaciteit om het vóórkomen van vogelgriep en COVID-19 onder
wilde dieren te monitoren. WBVR kan opschalen bij uitbraken van dierziekten, dit is
nu nog niet nodig. Niet alle vogels worden getest, dat is niet nodig: dat gebeurt
bij een risico-gebaseerde steekproef van dode wilde vogels en meldingen op een nieuwe
locatie of bij een nieuwe vogelsoort (zie ook antwoord op vraag11. Wilde vleeseters (zoogdieren) worden allemaal onderzocht.
Vraag 12
Deelt u de zorg dat door niet alle dode wilde dieren waarbij een vermoeden bestaat
dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19 te onderzoeken, het risico bestaat dat
mutaties of varianten over het hoofd worden gezien, met alle mogelijke risico’s voor
de volksgezondheid van dien?
Antwoord 12
In Nederland monitoren we de HPAI situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren,
vogels en zoogdieren te onderzoeken en de veranderingen in het virus te volgen. Zoals
hiervoor bij vraag 4 en 9 beschreven, worden wilde dieren zowel bij een vermoeden
op SARS-CoV-2 als vogelgriep onderzocht.
Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak en het verloop van de ziekte in wilde
vogels en zoogdieren, door DWHC en Erasmus Medisch Centrum. Het WBVR bepaalt de genetische
karakteristieken van de gevonden vogelgriepvirussen. Aan de hand hiervan beoordeelt
het RIVM het zoönotisch risico. Niet alle dode vogels worden op vogelgriep onderzocht,
omdat dit niet efficiënt is en geen meerwaarde heeft voor het primaire doel om vast
te stellen welke vogelsoorten gevoelig zijn en waar in Nederland dode vogels worden
gevonden met vogelgriep, zodat eventueel nog extra waarschuwingen of maatregelen kunnen
worden genomen als daarvoor een noodzaak is. Wilde vlees- of aasetende zoogdieren
worden allemaal onderzocht. Er worden voldoende monsters van wilde vogels onderzocht
om veranderingen in het virus adequaat te kunnen volgen en mutaties op tijd te kunnen
ontdekken. Alle bevindingen worden binnen de zoönosenstructuur gebracht en indien
nodig wordt er binnen de structuur opgeschaald, bijvoorbeeld wanneer er aanwijzingen
zijn dat het virus aan het veranderen is richting een meer zoönotische variant.
Vraag 13
Gaat u de NVWA per direct oproepen om alle kadavers van zieke dieren op te ruimen
en, wanneer er een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19,
ze te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Kadavers van wilde dieren waarvan een vermoeden bestaat dat zij vogelgriep hebben
worden zoveel mogelijk opgeruimd. Vogels worden onderzocht, zoals bij vraag 4, 9 en
12 aangegeven; aaseters/vleeseters worden alle onderzocht op HPAI. Op die manier worden
eventuele veranderingen in het virus gemonitord.
De NVWA beoordeelt per melding of en zo ja welke vogels worden onderzocht op aanwezigheid
van AI virus of SARS-CoV-2. Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de
aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens
te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten.
Als er in nieuwe gebieden dode vogels worden gevonden, waar voorheen nog geen besmette
vogels waren gevonden, of als een exemplaar van een nog niet eerder besmet gevonden
vogelsoort wordt gevonden, worden deze kadavers altijd op AI virus onderzocht (zie
ook antwoord 4, 9 en 12 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493 van 28 januari 2022). Gemelde dode vlees- en aasetende zoogdieren worden allemaal
getest op infecties met AI en op SARS-CoV-2 (en Rabies); SARS-CoV-2 infecties zijn
tot dusverre in Nederland niet gevonden in wilde dieren.
Het opruimen van kadavers die niet onderzocht worden door de NVWA is een verantwoordelijkheid
van meerdere partijen. Er is een handreiking opgesteld met daarin de verantwoordelijkheden
voor het opruimen van dode vogels. Dit is in de meeste gevallen de gemeente of de
eigenaar van de betreffende grond. De handreiking wordt gepubliceerd.
Vraag 14
Hoe wordt het protocol voor het veilig verwijderen van vogels en zoogdieren geïmplementeerd
en wie heeft op dit gebied hoofdverantwoordelijkheid – de provincie of de gemeente?
Antwoord 14
Op de website van de NVWA staat een handleiding voor het veilig verwijderen van kadavers
van vogels en zoogdieren. Grondeigenaren, zoals provincies, gemeenten en waterschappen
zijn verantwoordelijk voor het opruimen van kadavers.
Vraag 15
Bent u het eens dat de verspreiding en mutatiemogelijkheden van het vogelgriepvirus
(HPAI) onder in het wild levende dieren zoveel mogelijk moet worden getemperd voor
de veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in het voorkomen
van het vogelgriepvirus onder in het wild levende dieren. Het is niet mogelijk om
de circulatie van diverse HPAI-varianten bij wilde vogels in verschillende jaargetijden
en continenten te temperen. We kunnen alleen inzetten op het minimaliseren van de
kans van overdracht van besmette wilde dieren naar mensen en gehouden dieren en vice
versa.
Vraag 16
Erkent u dat de EFSA (European Food Safety Authority) en de expertgroep oproepen om
geen jacht toe te staan wanneer er vogelgriepuitbraken zijn, om te voorkomen dat dieren
worden verstoord en het virus naar andere gebieden overbrengen?12 13
Antwoord 16
EFSA heeft in de loop van de jaren meerdere adviezen gegeven over de jacht in relatie
tot HPAI. De deskundigengroep dierziekten In Nederland heeft in 2016 aangegeven dat
de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten
er in het landelijk gebied plaatsvinden. De verschillende adviezen vullen we in Nederland
in door een jachtverbod in te stellen in de gebieden rond de besmette locaties.
Zie verder het antwoord bij vraag 17.
Vraag 17
Kunt u, gezien we met de grootste uitbraak van vogelgriep ooit in Europa te maken
hebben, een landelijk jachtverbod instellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
EFSA heeft in de loop van de afgelopen jaren verschillende adviezen gegeven over jacht
in relatie tot vogelgriep. De deskundigengroep dierziekten heeft hier in 2016 aangegeven
dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten
er in het landelijk gebied plaatsvinden.
Nu, in 2022 bieden we zo veel mogelijk maatwerk en passen de maatregelen aan aan de
lokale en huidige situatie. In een beperkingszone geldt een verbod op het jagen en
doden van wild. Het is verboden te jagen op eenden of te jagen in gebieden waar dat
watervogels kan verstoren. Dit gebeurt daar, lokaal, omdat daar de infectiedruk hoog
wordt geacht.
Een landelijk jachtverbod heeft geen toegevoegde waarde voor het voorkomen van de
verspreiding van virus. Ook zonder verstoring door jacht of andere beheersactiviteiten
migreren watervogels immers in groten getale. Ook zijn er vele andere, onvermijdelijke,
activiteiten of gebeurtenissen die watervogels kunnen verstoren. Het opschorten van
jacht of populatiebeheer zou dus ten algemene geen significante bijdrage kunnen leveren
aan de vermindering van verplaatsing van wilde vogels. Een landelijk jachtverbod wordt,
gezien de relatief geringe bijdrage aan het voorkomen van verspreiding en de vele
andere belangen die gemoeid zijn met het beheer van populaties, daarom disproportioneel
geacht.
Vraag 18
Deelt u het inzicht dat het essentieel is om te voorkomen dat het vogelgriepvirus
muteert naar een van mens tot mens overdraagbare ziekte? Zo ja, wat gaat u hier als
eindverantwoordelijke aan doen?
Antwoord 18
De ontwikkeling van aviaire influenza tot een van mens op mens overdraagbare infectie
moet uiteraard zo goed mogelijk voorkomen worden. Daar zetten de betrokken partijen
zich voor in. Het volledig voorkomen van mutaties, zeker indien deze in de natuur
onder wilde dieren plaatsvinden is onmogelijk. In gehouden vogels is dat wel mogelijk
en mede omwille van de volksgezondheid worden locaties met HPAI besmet pluimvee daarom
snel opgespoord en snel geruimd.
Als er echter een aanvullende bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen,
zoals in 2020 bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt opgeschaald en
gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming.
Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders
en GGD’en. De Wet dieren geeft het kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en
bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen
te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij
hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid
voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt
als doel van alle genomen besluiten.
Vogelgriep lijkt een structureel probleem te zijn geworden nu het virus jaarrond in
wilde vogels in Nederland lijkt voor te komen. Dit vraagt om andere oplossingen, zoals
nog meer aandacht voor bioveiligheid. Ook gaat LNV de mogelijkheden van vaccinatie
bij pluimvee onderzoeken en samen met VWS een lange termijnvisie opstellen hoe we
met de pluimveehouderij en vogelgrieppreventie en bestrijding om moeten, kunnen en
willen gaan. Daar wordt op dit moment door het Kabinet aan gewerkt, ook in het kader
van de volksgezondheid.
De WHO bereidt zich voor op een eventueel scenario waarbij overdracht van vogelgriepvirus
op mensen en mens-op-mens transmissie mogelijk is. De WHO selecteert daarom verschillende
vogelgriepvirussen zodat die, als het nodig is, gebruikt kunnen worden voor het maken
van een humaan vaccin tegen deze varianten.14
Vraag 19
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volksgezondheid, ook wanneer het gaat om het risico
op nieuwe zoönosen (ziektes overgedragen van dier op mens), op nummer één komt te
staan?
Antwoord 19
Het belang van een kwalitatief hoogstaande surveillance van zoönotische infectieziekten
in een dichtbevolkt land als Nederland, met haar intensieve landbouw en veeteelt en
wilde dieren – is evident. Nederland heeft een zoönosestructuur; een goed functionerend
surveillancesysteem, gericht op continue signalering, beoordeling en eventueel bestrijding
van zoönosen. In de zoönosestructuur nemen de bewindspersonen van VWS en LNV gezamenlijk
besluiten vanuit de eigen verantwoordelijkheid, waarbij het volksgezondheidsbelang
leidend is. De besluiten kunnen zowel maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid
als de diergezondheid betreffen. Er wordt een continue inspanning verricht door medische
en veterinaire professionals om bekende zoönosen te bestrijden en tegelijkertijd te
zorgen dat een eventuele nieuwe verwekker of nieuw ziektebeeld, of bekende verwekkers
met een nieuwe niche, een toegenomen virulentie of een zorgwekkende antimicrobiële
of antivirale resistentie tijdig worden gesignaleerd.
Vraag 20
Kunt u bevestigen dat het op dit moment geen staand beleid is dat er waarschuwingsborden
worden geplaatst in gebieden waar net wilde dieren dood gevonden zijn door de vogelgriep
en dat deze gebieden niet worden afgesloten, zelfs wanneer het gaat om honderden dode
dieren? Erkent u dat dit een serieus risico oplevert wanneer mensen door deze gebieden
wandelen met hun hond, aangezien honden ook besmet kunnen raken met vogelgriep en
mensen vervolgens ook?
Antwoord 20
In grote delen van Nederland, zijn dode vogels gevonden met vogelgriep. Waarschuwingsborden
plaatsen heeft daarom weinig toegevoegde waarde. Het algemene advies is om dode dieren
niet aan te raken, omdat dieren altijd een ziekte kunnen hebben of in (verregaande)
staat van ontbinding zijn. De NVWA adviseert op de website om honden uit voorzorg
aangelijnd te houden bij plekken waar dode vogels liggen. Ook al is het geen staand
beleid van de rijksoverheid om borden te plaatsen, lokaal kan hierover anders besloten
worden: het staat de gemeente of private organisaties vrij om op terreinen een bord
te plaatsen (zoals verboden vervoersverbod, informatie voor hondenbezitters).
Vraag 21
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór het commissiedebat
Zoönosen en dierziekten, beantwoorden?
Antwoord 21
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.