Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 24 februari 2022 (Kamerstuk 21501-30-552)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 553 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 1 maart 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de geannoteerde agenda
                  Raad voor Concurrentievermogen 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 552), over het Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277), over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele
                  Raad voor Concurrentievermogen van 31 januari en 1 februari (Kamerstuk 21 501-30, nr. 548), over het verslag onderzoeks- en innovatiedeel informele Raad voor Concurrentievermogen
                  van 24 en 25 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 549) en over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda onderzoeksdeel
                  informele Raad voor Concurrentievermogen 24 en 25 januari 2022 en het verslag Raad
                  voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 547).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2022 aan de Minister van Economische
                  Zaken voorgelegd. Bij brief van 21 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
                  daarover enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de VVD-fractie achten het positief dat het Franse voorzitterschap van
                  de Europese Unie (EU) prioriteit heeft gegeven aan de verordening buitenlandse subsidies
                  die de interne markt verstoren, gezien de brede ambitie van het coalitieakkoord en
                  dit kabinet om buitenlandse oneerlijke concurrentie van buiten de EU aan te pakken
                  om onze ondernemers een eerlijker speelveld te bieden.
               
De leden van de VVD-fractie willen hier hun steun uiten voor de inzet van het kabinet
                  om tot een uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel te komen zodat de effectiviteit
                  van de verordening geborgd wordt en eventuele omzeiling kan worden voorkomen. Deze
                  leden lezen dat de verordening sectorbreed zal worden uitgevoerd, maar aangezien sectorspecifieke
                  marktverstoringen of vormen van oneerlijke concurrentie plaatsvinden, is hun vraag
                  in hoeverre deze verordening ook ruimte biedt om sectorgericht op te treden, bijvoorbeeld
                  via een sectorspecifiek onderzoek.
               
De verordening biedt ruimte om sectorspecifiek onderzoek te doen. De Europese Commissie
                     (hierna: Commissie) krijgt namelijk de bevoegdheid een marktonderzoek te starten naar
                     een bepaalde sector of economische activiteit als de Commissie informatie heeft dat
                     er mogelijk sprake is van een verstorende subsidie in een bepaalde sector. Als het
                     onderzoek daar aanleiding toe geeft kan de Commissie via een van de drie modules in
                     de verordening (concentratie-, aanbestedings- of ex officio module) een nader onderzoek
                     starten.
De leden van de VVD-fractie zijn vooral ook benieuwd naar hoe kan worden opgetreden
                  in gevallen waarin sprake is van oneerlijke buitenlandse subsidies. Voorziet deze
                  verordening in een procedure voor de beoordeling hiervan door de Europese Commissie?
                  Zo ja, hoe ziet deze procedure van beoordeling eruit? Krijgt de Europese Commissie
                  ook instrumenten om bepaalde (straf)maatregelen op te leggen? Zo ja, welke?
               
De onderzoeksprocedures en de mogelijkheden voor de Commissie om maatregelen op te
                     leggen zijn gedetailleerd uiteengezet in het BNC-fiche1. De verordening voorziet in een onderzoek in twee stappen: een voorlopige beoordeling
                     en een diepgravend onderzoek waarna de Commissie besluit of een subsidie de interne
                     markt verstoort. Hierbij kunnen de negatieve effecten van een subsidie worden afgewogen
                     tegen eventuele voordelen, bijvoorbeeld omdat de subsidie een activiteit mogelijk
                     maakt die niet door de markt wordt opgepakt. Uiteindelijk kan de Commissie maatregelen
                     opleggen. Hierop wordt nader ingegaan in de antwoorden op de vragen van de D66-fractie.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat de uitvoering van deze verordening
                  ook tot enige regeldruk zal kunnen leiden voor ondernemingen. Kan de Minister hier
                  een beeld/inschatting van maken? Zo ja, wat wordt haar inzet om deze regeldruk voor
                  ondernemers zo veel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?
               
De Commissie schat dat door de meldingsdrempels in het voorstel in totaal 30 concentratiezaken
                     en 36 aanbestedingszaken per jaar moeten worden gemeld. Administratieve lasten voor
                     bedrijven treden op wanneer zij een subsidie moeten melden en daarover informatie
                     moeten aanleveren bij inschrijven op aanbestedingen of het aangaan van een concentratie.
                     Ik onderschrijf daarom – ook in de onderhandelingen – het gebruik van drempelwaarden.
                     Deze beperken de lasten voor ondernemingen, aanbestedende diensten en de Commissie.
                     De drempelwaarden in dit wetsvoorstel zijn relatief hoog. Het is daarom de verwachting
                     dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, en met name voor het mkb, beperkt
                     zullen zijn. Daarnaast zet ik mij er voor in om waar mogelijk een samenloop met de
                     EU concentratieverordening te laten plaatsvinden, waardoor ondernemingen niet onnodig
                     meerdere meldingen hoeven te doen. De onderhandelingen hierover lopen nog, dus een
                     preciezere inschatting over de regeldruk is op dit moment niet te geven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
                  stukken en hebben daarbij een aantal vragen.
               
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een gelijk speelveld op
                  de interne markt van de EU en zijn daarom positief gestemd over het voorstel tot de
                  verordening buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren. Deze leden vinden,
                  naast de subsidies van derde landen aan partijen op de interne markt, ook het gedrag
                  van die partijen op de interne markt relevant. Gaat de Minister zich tijdens de Raad
                  inzetten om dit bij het voorstel te betrekken?
               
Het voorstel heeft als aangrijpingspunt de subsidie van een derde land aan een bedrijf
                     dat actief is op de interne markt. Vervolgens toetst de Commissie of de subsidie verstorend
                     is. Daarbij wordt gekeken naar het gedrag (de activiteiten) van ondernemingen. Een
                     verstoring van de interne markt kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer de subsidie de concurrentiepositie
                     van het bedrijf in kwestie verbetert en daarmee de concurrentie op de interne markt
                     negatief beïnvloedt. Daarnaast kan verstorend gedrag plaatsvinden zonder dat sprake
                     is van een directe subsidie. Specifiek denk ik daarbij aan het overhevelen van voordelen
                     vanuit een derde land naar de interne markt, die bijvoorbeeld voortkomen uit speciale
                     of exclusieve rechten in het derde land of door nauwe banden met overheden in het
                     derde land. Daarom is door Nederland in de onderhandelingen intensief onderhandeld
                     over tekstvoorstellen die dergelijke situaties expliciet binnen de reikwijdte van
                     de verordening brengen. Het lijkt er vooralsnog op dat deze voorstellen worden overgenomen.
Hoe beschouwt de Minister de posities van haar collega’s in de Raad?
Nagenoeg alle lidstaten erkennen dat er momenteel een lacune in de regelgeving is,
                     en hebben daarom steun uitgesproken voor het voorstel dat dit gat moet dichten. Daarbij
                     hebben veel lidstaten aandacht voor het behoud van de aantrekkelijkheid van de EU
                     voor investeringen van buiten de EU, en is er aandacht voor rechtszekerheid en administratieve
                     lasten. Vrijwel alle lidstaten hebben een constructieve houding om naar een compromis
                     toe te werken in de Raad. U wordt via het verslag geïnformeerd over de discussie tijdens
                     de Raad.
Kan de Minister toelichten wat volgens haar een boete voldoende afschrikwekkend, passend
                  en effectief maakt?
               
Het voorstel bevat mogelijkheden om boetes op te leggen als ondernemingen die worden
                     onderzocht bijvoorbeeld foutieve informatie aanleveren of hun medewerking aan het
                     onderzoek weigeren. Het gaat om boetes als percentage van de wereldwijde omzet van
                     bedrijven, vergelijkbaar met de systematiek bij het mededingingstoezicht. Het afschrikwekkende
                     effect hangt wat mij betreft samen met de hoogte van de boetes. Ik pleit er dan ook
                     voor dat de maximale boetes hoger worden dan in het oorspronkelijke voorstel, en blijf
                     me hiervoor inzetten.
Kan de Minister reflecteren op het met boetes straffen van de ontvangers van verstorende
                  subsidies, maar het niet bestraffen, op welke manier dan ook, van de verstrekkers
                  van de verstorende subsidies?
               
Wanneer de Commissie het bestaan van een verstorende buitenlandse subsidies vaststelt,
                        kan zij toezeggingen afdwingen en (herstel-)maatregelen opleggen. De Commissie straft
                        de ontvanger van een verstorende subsidie dus niet met boetes. Gedragsmatige of structurele
                        maatregelen en het afdwingen van toezeggingen zijn effectief, omdat de Commissie hiermee
                        bijvoorbeeld kan ingrijpen in de structuur van een onderneming, of bepaalde toekomstige
                        investeringen kan verbieden. Het kan ook gaan om het verplicht verminderen van marktaandeel.
                        Dat draagt ook bij aan het in de toekomst voorkomen van verdere verstoring.
Het verstrekken van een subsidie is op zichzelf niet strafbaar: het gaat er om of
                        een subsidie uiteindelijk leidt tot verstoring van de interne markt vanwege het gedrag
                        van een bedrijf. Daarom worden maatregelen opgelegd aan de onderneming die de markt
                        verstoort, en niet aan de verstrekker.
De leden van de D66-fractie vinden het versnellen van de verduurzaming van het bedrijfsleven,
                  zoals tot stand zal komen met de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage, een
                  positieve ontwikkeling. Deze leden willen hierbij echter bij de Minister om speciale
                  aandacht vragen voor de positie van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de regeldruk
                  in het algemeen. Hoe beschouwt de Minister het effect van deze herziening op het mkb?
                  Hoe beschouwt de Minister dit effect op de regeldruk? Is de Minister bereid hiervoor
                  tijdens de Raad ook bij haar collega’s om aandacht te vragen?
               
Met de leden van de D66-fractie is het kabinet het eens dat de regeldruk, met name
                     voor het mkb, een belangrijk aandachtspunt is bij de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
                     (Corporate Sustainability Reporting Directive, hierna: CSRD). Zoals beschreven in
                     het BNC-fiche zal de CSRD leiden tot een omvangrijke nieuwe rapportageverplichting
                     over duurzaamheid voor grote en beursgenoteerde ondernemingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3132, p. 8). Tegelijkertijd acht het kabinet dit noodzakelijk. De CSRD draagt bij aan
                     de kwaliteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie (wat
                     kan bijdragen aan het voorkomen van «greenwashing»), aan een gelijk speelveld binnen
                     de EU en aan het stimuleren van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
                     (IMVO) en maatschappelijk verantwoord inkopen.
Voor het kabinet is vooral van belang dat de regeldruk die de rapportageplicht met
                     zich meebrengt, komt te liggen bij ondernemingen waarvan vanwege hun aard en omvang
                     verwacht mag worden dat ze deze lasten kunnen dragen. De richtlijn legt een rapportageverplichting op aan: 1) grote banken en verzekeraars,
                     2) beursvennootschappen (behalve micro-beursvennootschappen), en 3) grote ondernemingen.
                     Deze groep vertegenwoordigt volgens berekeningen van de Commissie 75% van de omzet
                     van alle vennootschappen in de EU. De CSRDheeft daardoor economisch gezien een groot
                     bereik en raakt tegelijkertijd een relatief kleine groep ondernemingen. Het niet-beursgenoteerd
                     mkb valt buiten de reikwijdte van de rapportageverplichting. Vanuit regeldruk-perspectief
                     vindt het kabinet deze reikwijdte proportioneel.
Verder is het kabinet voorstander van de separate vereenvoudigde standaarden voor
                     duurzaamheidsrapportage die de Commissie zal ontwikkelen voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen.
                     In de vereenvoudigde standaarden die de Commissie bij gedelegeerde regelgeving zal
                     ontwikkelen, zal worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd
                     en in welke structuur, waarbij er aandacht is voor de middelen en capaciteit van mkb-ondernemingen.
                     Deze standaarden worden per boekjaar 2026 verplicht voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen,
                     terwijl niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen vrijwillig aan de standaarden kunnen
                     voldoen.
Het kabinet meent om deze redenen dat in het Raadscompromis de juiste balans is gevonden
                     tussen het belang van de duurzaamheidsrapportage en het belang van het beheersen van
                     de regeldruk voor ondernemingen. Ik zal in de Raad wijzen op het belang dat Nederland
                     hecht aan deze balans.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
                  daarover de volgende vragen en opmerkingen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen op de geannoteerde agenda onder andere een beleidsdebat
                  en voortgangsrapportage over het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies.
                  De Minister schrijft dat het kabinet zich hard maakt voor een uitbreiding van de reikwijdte
                  van het voorstel naar bedrijven met bijzondere of exclusieve rechten die door landen
                  aan bedrijven gegeven kunnen zijn en naar staatsbedrijven waarbij de financiële relatie
                  met de staat niet «at arm’s length» is. Deze leden zijn benieuwd of de Minister enkele
                  voorbeelden kan geven van dergelijke «bijzondere of exclusieve rechten» evenals van
                  landen die deze rechten geven.
               
Een bijzonder of exclusief recht is bijvoorbeeld een concessie waarbij een onderneming
                        het recht krijgt (de concessie) om energie op te wekken, maar daarvoor aan de betreffende
                        concessieverlener (overheidsinstantie) geen marktconforme tarieven hoeft te betalen.
                        Hierdoor maakt deze onderneming niet zoveel kosten als een onderneming gevestigd op
                        de Europese interne markt, die wel marktconforme tarieven betaalt. Daardoor heeft
                        de onderneming die deze concessie uitvoert tegen niet-marktconforme tarieven een voordeel
                        ten opzichte van ondernemingen die wel marktconforme tarieven betalen. Dit kan de
                        markt verstoren. Ik heb mij er sterk voor ingezet dat dergelijke constructies onder
                        het voorstel zullen vallen en heb goede hoop dat dit gaat lukken.
Het is lastig om concrete landen en ondernemingen te noemen zonder daarbij de suggestie
                        te wekken dat deze ondernemingen mogelijk niet voldoen aan de vereisten uit toekomstige
                        verordening. Ik heb wel signalen ontvangen dat deze situaties zich voordoen. Dit was
                        dan ook de aanleiding voor het Nederlandse voorstel voor een Level Playing Field Instrument
                        (LPFI)2.
Bestaan er daarnaast internationaal lijsten met namen van staatsbedrijven die naar
                  EU-maatstaven niet op afdoende afstand van de overheid staan? Zo ja, zijn deze lijsten
                  openbaar?
               
Voor zover mij bekend zijn er geen openbaar beschikbare lijsten van staatsbedrijven
                     die naar EU-maatstaven niet op afdoende afstand van de overheid staan. Ze verder het
                     antwoord op de vorige vraag.
Welke aanpassingen in de aanbestedingsmodule van de verordening verwacht Nederland
                  nog voor elkaar te krijgen, bijvoorbeeld op het gebied van doorlooptijden?
               
Zoals aangegeven in het BNC-fiche, is de aanbestedingsmodule zeer welkom en is de
                     globale opzet ervan goed. Het voornaamste aandachtspunt voor Nederland zijn de doorlooptijden.
                     De lengte hiervan kan grote impact hebben op aanbestedingen en daarmee ook financiële
                     consequenties voor opdrachtgever en -nemer. Nederland zet zich dan ook in om de vertraging
                     bij aanbestedingen zo beperkt mogelijk te houden, zonder afbreuk te doen aan een effectief
                     instrument. Op basis van de discussie in de Raadswerkgroepen tot dusver, heb ik goede
                     hoop dat de doorlooptijden verkort worden. Ten aanzien van de reikwijdte van de module
                     zet ik mij in voor een instrument dat rekening houdt met de administratieve lasten,
                     zowel voor aanbestedende diensten als voor bedrijven. De meldingsdrempels zijn hierbij
                     relevant (zie ook het antwoord op de vraag van de VVD-fractie).
De leden van de CDA-fractie weten dat nog onduidelijk/onzeker is of de Verordening
                  buitenlandse subsidies toepasbaar zal zijn op een sector als de maritieme maakindustrie,
                  met unieke en specifieke kenmerken. Is de Minister hier ook van op de hoogte?
               
Ik ben hiervan op de hoogte. De maritieme maakindustrie ervaart al vele jaren (oneerlijke)
                     concurrentie door met name buitenlandse staatsbedrijven en in toenemende mate ook
                     in de hogere marktsegmenten. Met de Commissie is daarom verkend in hoeverre de verordening
                     van toepassing zou zijn op deze industrie. Deze industrie heeft namelijk bijzondere
                     kenmerken waardoor de toepasbaarheid van de verordening lastig kan zijn, omdat in
                     veel situaties buitenlandse spelers niet actief zijn of worden in de EU, of omdat
                     schepen niet worden geïmporteerd naar de interne markt. Inmiddels is duidelijk dat
                     subsidies bij aanbestedingen, fusies en overnames in deze sector naar verwachting
                     onder de werkingssfeer van de verordening zullen vallen. Overige marktsituaties in
                     deze sector zullen naar verwachting niet binnen de reikwijdte vallen.
Hebben deze leden het bovendien goed begrepen als zij stellen dat de voorliggende
                  verordening niet compatibel is met de richtlijnen van de Wereldhandelsorganisatie
                  (WTO), waardoor oneerlijke concurrentie die de maritieme sector ervaart uit een land
                  als China niet kan worden tegengegaan?
               
De verordening is compatibel met het WTO-recht, en specifiek met de Agreement on Subsidies
                        and Counterveiling Measures (hierna: SCM-overeenkomst). De SCM-overeenkomst ziet net
                        als de onderhavige verordening op verstorende subsidies. Omdat WTO-recht voorrang
                        heeft op EU-recht, ziet de EU-verordening niet op subsidies die vallen binnen de reikwijdte
                        van de SCM-overeenkomst. In de praktijk gaat het dan vooral om subsidies op goederen.
                        Nederland zet zich er in de onderhandelingen sterk voor in dat indirecte subsidies
                        op goederen wél binnen de reikwijdte van het voorstel vallen (bijvoorbeeld het doorgeven
                        van een subsidie aan een dochteronderneming). De Commissie steunt dit, dus ik heb
                        goede hoop dat de verordening op dit punt wordt aangepast.
Zie voor de mate waarin de verordening van toepassing is op de maritieme sector het
                        antwoord op de vorige vraag.
Is de Minister bereid hierover op korte termijn met de maritieme sector in gesprek
                  te gaan en in Europees verband de belangen van de sector in deze verordening actief
                  uit te dragen?
               
Mijn ministerie heeft regelmatig overleg met de vertegenwoordigers van de maritieme
                     sector, zowel op Nederlands als Europees niveau, waarbij onder de complexe knelpunten
                     en mogelijke oplossingsrichtingen in relatie tot deze verordening ter sprake komen.
                     Ambtenaren van mijn ministerie zijn daarnaast ook aanwezig geweest bij meerdere bijeenkomsten
                     georganiseerd door de maritieme sector. Ik blijf dit ook onder de aandacht van de
                     Commissie brengen.
De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de conceptrichtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
                  dat de kabinetsinzet is dat de voorgestelde verplichting voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen
                  om per boekjaar 2026 duurzaamheidsinformatie te rapporteren niet wordt uitgesteld.
                  Op welke wijze(n) zullen mkb-bedrijven straks ondersteuning kunnen krijgen om aan
                  de nieuwe rapportageregels te voldoen, bijvoorbeeld wanneer zij daar nog geen of weinig
                  ervaring mee hebben?
               
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over
                     de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage, zal de Commissie vereenvoudigde standaarden
                     opstellen voor rapportage over duurzaamheid door het beursgenoteerde mkb. Deze standaarden
                     worden per boekjaar 2026 verplicht voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen. Deze standaarden
                     moeten uiterlijk op 31 oktober 2023 worden vastgesteld door de Commissie. Dit geeft
                     de beursgenoteerde mkb-ondernemingen de tijd om ervaring met de standaarden op te
                     doen voordat de standaard voor hen verplicht wordt.
De leden van de CDA-fractie nemen kennis van het feit dat de Europese Commissie «transitiepaden»
                  wil opstellen voor de 14 ecosystemen uit de Europese industriestrategie, waaronder
                  het ecosysteem mobiliteit. Kan de Minister aan de leden reeds de contouren van de
                  transitiepaden schetsen? Hoe zullen deze eruit zien?
               
In de actualisatie van de (Europese) industriestrategie heeft de Commissie 14 industriële
                     ecosystemen geïdentificeerd waarvoor zogenaamde transitiepaden worden opgesteld door
                     de Commissie3, 4. Het doel van deze transitiepaden is om de weerbaarheid van de ecosystemen te vergroten
                     en de groene en digitale transities te versnellen. Specifiek worden er per industrieel
                     ecosysteem, via een breed co-creatieproces vanuit Europese stakeholders, visies opgehaald
                     inzake de thema’s verduurzaming, digitalisering en weerbaarheid. Uiteindelijk moet
                     dit leiden tot een overkoepelende en gedragen Europese aanpak per ecosysteem.
Voor het industrieel ecosysteem mobiliteit heeft de Europese Commissie een stakeholder
                     consultatie geopend5. Deze consultatie sluit eind maart. Voor die tijd zal het kabinet een overkoepelende
                     positie bepalen ten aanzien van het ecosysteem mobiliteit en indienen bij de Commissie.
                     Vervolgens zal de Commissie in gesprek met onder andere de lidstaten tot een uiteindelijk
                     plan komen, dat wordt voorgelegd aan de Raad voor Concurrentievermogen. Uw Kamer wordt
                     op de hoogte gehouden over de geleverde inbreng op de consultatie en het vervolgtraject.
De leden van de CDA-fractie verwelkomen met het kabinet de EU Chips Act, die zij van
                  groot belang vinden voor het Europese ecosysteem voor halfgeleiders en de plek die
                  Nederland daarin inneemt. Zij zien uit naar de uitwerking van dit initiatief in het
                  tweede kwartaal van 2022.
               
De leden van de CDA-fractie zijn daarnaast benieuwd of de Minister reeds de kern van
                  het wetgevende voorstel inzake duurzaam ondernemingsbestuur met hen kan delen.
               
Over de inhoud van het aanstaande Commissievoorstel inzake duurzaam ondernemingsbestuur
                     is op dit moment nog niets bekend. Het kabinet kijkt uit naar de presentatie van het
                     Commissievoorstel en zal het voorstel met interesse bestuderen, alvorens een appreciatie
                     ervan te delen met uw Kamer in de vorm van een BNC-fiche.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie de instrumenten van het Europese
                  mededingingsbeleid wil herzien. Zij vragen de Minister of zij hier eens op wil reflecteren.
                  Wat zijn de ervaringen van Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven met de diverse
                  instrumenten?
               
De ervaringen van Nederland met de diverse mededingingsinstrumenten zijn positief.
                        Het mededingingskader is robuust en toepasbaar op verschillende marktsituaties. De
                        mededingingsinstrumenten en de handhaving daarvan vormen een belangrijke voorwaarde
                        voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, voldoende keuze
                        voor consumenten en prikkels voor bedrijven om te investeren en te innoveren. Nederlandse
                        bedrijven kunnen zich bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Commissie melden
                        voor een fusie of voor klachten over oneerlijke concurrentie. Toezichthouders kunnen
                        fusies blokkeren als deze tot een significante beperking van de mededinging leiden
                        – of daar voorwaarden aan stellen. Ook kunnen ze ondernemingen beboeten bij misbruik
                        van een economische machtspositie of verboden kartelafspraken.
Nederland ondersteunt de Commissie bij het herzien van de instrumenten ten behoeve
                        van de digitale en groene transities. Het is belangrijk dat het mededingingsbeleid
                        hier voldoende op inspeelt. Aanvullend en gerelateerd aan het mededingingskader steunt
                        Nederland het voorstel voor de Verordening inzake digitale markten en de Verordening
                        buitenlandse subsidies. De Digital Markets Act zal het mogelijk maken om vooraf en
                        daarmee effectiever op te treden wanneer poortwachtersplatforms (platforms waar consumenten
                        en ondernemers niet of nauwelijks omheen kunnen) de concurrentie in digitale markten
                        belemmeren. De Verordening buitenlandse subsidies zal de mogelijkheden vergroten om
                        te treden tegen oneerlijke concurrentie als bedrijven worden gesteund door overheden
                        uit derde landen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie met de Chips Act overweegt de overheidssteun
                  goed te keuren voor de halfgeleidersector, waar sprake is van financieringstekorten
                  in een ecosysteem met unieke kenmerken. De leden constateren dat Nederland dergelijke
                  steun alleen onder scherpe waarborgen wil toestaan, als deze gericht en noodzakelijk
                  is, omwille van een gelijk speelveld en precedentwerking. Voor welke andere sectoren
                  of maatschappelijke uitdagingen kan de Minister zich voorstellen dat gerichte staatssteun
                  een serieuze optie is, wanneer bijvoorbeeld aantoonbaar sprake is van marktfalen?
               
Zoals al eerder aangegeven, staat Nederland voor serieuze opgaven onder meer op het
                     gebied van klimaat, energie, landbouw, stikstof en wonen en wil het kabinet ook een
                     goed investeringsklimaat faciliteren. Waar gerichte staatssteun, mede met het oog
                     op publieke belangen, nodig kan zijn, zal het kabinet dat meewegen bij het nemen van
                     beslissingen.
De leden denken zelf onder andere aan digitalisering en de aanleg van glasvezel in
                  gebieden waarvoor marktpartijen geen sluitende business case kunnen maken. Hoe denkt
                  de Minister hierover en welke stappen is zij van plan te zetten op dit punt?
               
Wat betreft snel internet in de buitengebieden zal de Tweede Kamer nog dit kwartaal
                     worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Inge van Dijk c.s.
                     (Kamerstuk 24 095, nr. 536) die verzoekt de technische opties en kosten voor snel internet voor de moeilijk
                     gelegen adressen in de buitengebied in kaart te brengen.
De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag onderzoeks- en innovatiedeel informele
                  Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 januari 2022 dat tijdens de Raad is gesproken
                  over kennisveiligheid, waarbij gastsprekers van het Collège de France wezen op een
                  juiste balans tussen openheid enerzijds en waakzaamheid anderzijds. Wat is hier de
                  positie van Nederland, wetende dat ook ons land kwetsbaar is voor bijvoorbeeld diefstal
                  van kennis en wetenschappelijke spionage? Zullen het onlangs aangekondigde adviesloket/adviesteam
                  voor universiteiten en de publicatie van een leidraad over kennisveiligheid in de
                  ogen van de Minister voldoende zijn of moet Nederland minder naïef zijn en met dwingender
                  maatregelen komen om bijvoorbeeld opdrachten en geldstromen uit derde landen te controleren
                  of aan banden te leggen?
               
De beantwoording van deze vraag is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
                     en Wetenschap. Er is hier inderdaad sprake van een balans. Internationale samenwerking
                     en het aantrekken van internationaal talent zijn onontbeerlijk voor excellente wetenschap
                     en innovatie. Tegelijk zijn er dreigingen vanuit statelijke actoren die ook tegen
                     Nederlandse kennisinstellingen gericht zijn. Het kabinet zet daarom in op het verhogen
                     van bewustzijn en weerbaarheid van onze kennisinstellingen. Het uitgangspunt hierbij
                     is «open waar mogelijk, beschermen waar nodig». Het doel is internationale samenwerking
                     op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief Voortgang en vooruitblik aanpak kennisveiligheid
                     hoger onderwijs en wetenschap van 31 januari jl. zijn er flinke stappen gezet bij
                     de aanpak van kennisveiligheid. Maar we zijn er nog niet. Zo komt er eind dit jaar
                     een voorstel voor een juridisch bindend toetsingskader. Het gaat daarbij om toetsing
                     van individuen die toegang willen tot sensitieve kennisgebieden binnen Nederlandse
                     kennisinstellingen.
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over kennisveiligheid en internationalisering
                     van 9 februari jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 943) zullen de kennisinstellingen bij brief worden verzocht om op instellingsniveau een
                     risicoanalyse met betrekking tot kennisveiligheid te maken en daarbij ook al hun contracten
                     met buitenlandse partners tegen het licht te houden en hierover te rapporteren aan
                     hun Raden van Toezicht. De instellingen kunnen hierbij gebruikmaken van de recent
                     gepubliceerde Nationale Leidraad Kennisveiligheid, die het Nederlandse kennisveld
                     en de rijksoverheid gezamenlijk hebben uitgewerkt, en het onlangs geopende Rijksbrede
                     Loket Kennisveiligheid. In de brief worden de instellingen tevens verzocht om op bestuursniveau
                     (bij instellingen voor hoger onderwijs: College van Bestuur) een portefeuillehouder
                     kennisveiligheid aan te stellen. Zoals toegezegd zal uw Kamer een afschrift ontvangen
                     van deze brief aan de kennisinstellingen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat verschillende lidstaten, waaronder Nederland,
                  aandacht vroegen voor het versterken van samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen
                  en bedrijfsleven en industrie. Welke ideeën heeft Nederland hier zelf over? Hoe zou
                  deze samenwerking een impuls kunnen krijgen?
               
De beantwoording van deze vraag is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
                     en Wetenschap. Samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen, bedrijfsleven en industrie
                     vindt onder meer plaats via het missiegedreven innovatiebeleid, publiek-private samenwerkingsverbanden,
                     zowel nationaal als Europees en internationaal, en in onderzoeks- en innovatie-ecosystemen.
                     Voor de beleidsterreinen onderzoek, ontwikkeling en innovatie en kennisontwikkeling
                     versterkt het Nationaal Groeifonds via langetermijninvesteringen nieuwe en bestaande
                     ecosystemen.6 Daarnaast is vanuit de kabinetsstrategie versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen7 een learning community ingesteld. Deze heeft als doel het perspectief van onderzoeks-
                     en innovatie-ecosystemen verder te verankeren en om ervaringen en best practices uit
                     te wisselen over monitoring, governance, leiderschap en het verbinden van verschillende
                     fases van het onderzoeks- en innovatieproces. Daarnaast leidt het contact tussen de
                     ecosystemen tot interessante kruisbestuivingen en vernieuwende samenwerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op hun vragen over
                  de implementatie van de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht (Recovery and Resilience
                  Facility; RRF). Zij vragen de Minister of zij kan herbevestigen dat het Nederlandse
                  (concept-) Recovery and Resilience Plan (RRP) met stakeholders zal worden besproken
                  in de periode tussen juni 2022, vanaf de presentatie van het finale concept-plan aan
                  de Kamer, en de indiening bij de Europese Commissie op uiterlijk 31 augustus 2022,
                  waarmee de motie van het lid Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders
                  (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531) volledig wordt uitgevoerd? Ook zijn de leden benieuwd of het (concept-)RRP naar
                  aanleiding van deze bespreking met stakeholders nog kan worden gewijzigd.
               
Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er breed geconsulteerd via de
                     verschillende formatietafels. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken
                     vastgelegd die de basis vormen voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).
In het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer
                     gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Commissie en de raadpleging
                     van belanghebbenden. Het is voorzien het conceptplan aan onder andere medeoverheden,
                     genderorganisaties en andere sociale partners voor te leggen en hen te vragen input
                     te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd
                     zouden kunnen worden. Hiermee geef ik opvolging aan de moties van de leden Gündoğan
                     (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1796) en van het lid Inge van Dijk. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie
                     opgesteld die gedeeld zal worden met uw Kamer in juni 2022. Uiterlijk 31 augustus
                     2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Commissie.
Kan de Minister duidelijkheid scheppen over de vraag of de middelen horende bij het
                  RRP enkel dienen ter dekking van de plannen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar,
                  vooruitkijken naar de toekomst», of dat er ruimte zal zijn voor initiatieven uit bijvoorbeeld
                  de regio, van provincies en gemeenten?
               
In de Kamerbrief van 27 november 20208 is gecommuniceerd dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse
                     Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord
                     is er breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden.
                     In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis
                     vormen voor het HVP.
Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden
                     ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde
                     maatregelen uit het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord biedt daarmee geen ruimte
                     voor het opnemen van nieuwe maatregelen buiten het coalitieakkoord in het Nederlandse
                     HVP. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening.
Momenteel wordt gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse HVP, dat
                     voor het eind van het eerste kwartaal van 2022 met uw Kamer en het bredere publiek
                     zal worden gedeeld. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie
                     opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien het eerste
                     conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en
                     om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen
                     in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie lezen dat tijdens de komende Raad gesproken zal worden
                  over een EU-strategie voor normalisatie. Deze leden willen erop wijzen dat de Kamer
                  het kabinet in de motie van de leden Stoffer en Romke de Jong (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 55) verzocht heeft zich in te zetten voor verdere verbetering van de toegankelijkheid
                  van NEN-normcommissies voor kleine mkb-bedrijven en te bezien wat de mogelijkheden
                  zijn voor financiële steun voor deelname. Wil de Minister dit aspect, verbetering
                  van de toegankelijkheid van normcommissies voor kleine mkb-bedrijven, meenemen bij
                  de bespreking van de Europese standaardisatiestrategie, zo vragen deze leden.
               
In de Europese Normalisatiestrategie presenteert de Commissie een aantal maatregelen
                     om de inclusiviteit en toegankelijkheid van het systeem te vergroten, met bijzondere
                     aandacht voor onder andere het mkb. De gedachte achter de betreffende maatregelen
                     sluit hiermee aan bij de strekking van de genoemde motie van de leden Stoffer en Romke
                     de Jong. Ik zal dit aspect meenemen bij de bespreking van de Europese normalisatiestrategie.
De leden van de SGP-fractie onderschrijven ten aanzien van de Mededeling herziening
                  mededingingsbeleid de inzet van het kabinet om duurzaamheidsvoordelen voor de gehele
                  maatschappij mee te mogen wegen in plaats van alleen de voordelen voor de consument
                  van het product. Kan de Minister aangeven in hoeverre de Europese Commissie en andere
                  lidstaten deze inzet steunen, zo vragen deze leden. Welke concrete voorstellen heeft
                  zij gedaan of gaat zij inbrengen?
               
Het kabinet heeft eerder bij de Commissie ingebracht meer ruimte voor duurzaamheidsafspraken
                     te willen zien naar het voorbeeld van de concept Leidraad duurzaamheidsafspraken9 van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Aansluitend op de werkwijze van de ACM
                     stelt het kabinet voor dat de consument niet meer volledig gecompenseerd hoeft te
                     worden als de baten van een duurzaamheidsafspraak neerslaan bij een bredere groep
                     (de gehele samenleving). Ook is de Commissie door Nederland gevraagd bij samenwerkingsafspraken
                     tussen concurrenten met het oog op duurzaamheid meer uitleg te geven over de mogelijkheden
                     daartoe, door bijvoorbeeld een nieuw hoofdstuk over duurzaamheidsafspraken op te nemen
                     in de richtsnoeren inzake horizontale samenwerking (de horizontale richtsnoeren).
                     Deze richtsnoeren bevatten een beoordelingskader voor toezichthouders en beogen ondernemingen
                     per geval te helpen bepalen of hun samenwerkingsovereenkomsten verenigbaar zijn met
                     het kartelverbod uit artikel 101 lid 1 VWEU. Nederland staat er in deze discussie
                     niet meer alleen voor in de Raad, enkele andere lidstaten vragen ook om meer ruimte
                     voor duurzaamheidsafspraken. Daar staat tegenover dat het merendeel van de lidstaten
                     en toezichthouders hier geen standpunt over in heeft genomen, en enkele andere lidstaten
                     geen noodzaak zien om de mededingingsregels ten behoeve van duurzaamheid aan te passen.
                     De Commissie kondigde deze week aan in maart 2022 een concept herziening van de horizontale
                     richtsnoeren ter consultatie voor te leggen aan belanghebbenden. Nederland is hier
                     blij mee, het is wel zo dat de eerste signalen erop wijzen dat de Commissie op het
                     specifieke onderdeel van het meewegen van de voordelen voor de gehele maatschappij
                     niet in de richting van Nederland lijkt te zijn opgeschoven. De richtsnoeren zullen
                     naar verwachting eind 2022 worden aangenomen.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier