Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Advies Gezondheidsraad over ultrafijn stof
30 175 Luchtkwaliteit
Nr. 395 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 21 februari 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 15 september
2021 inzake het advies Gezondheidsraad over ultrafijn stof (Kamerstuk 30 175, nr. 378).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 februari 2022. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Vraag 1:
Is er onderzoek naar de cumulatieve effecten van verschillende soorten fijnstof?
Antwoord 1:
Op dit moment is er geen onderzoek naar de cumulatieve effecten van verschillende
soorten (ultra) fijn stof. Dit heeft te maken met de manier waarop de gezondheidseffecten
van verschillende soorten fijn stof worden onderzocht. In verreweg de meeste epidemiologische
studies worden deeltjesaantallen gehanteerd om de blootstelling aan ultrafijn stof
te beschrijven en massa (gewicht) voor de blootstelling aan fijn stof (PM2,5 en PM10).
Vraag 2:
Zijn er additionele meetpunten nodig voor het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML)
in verband met de specifieke bronnen van ultrafijn stof?
Antwoord 2:
Ultrafijnstofconcentraties worden in Nederland niet routinematig gemeten of berekend.
Nederland is hierin geen uitzondering, ook in andere landen worden de ultrafijnstofconcentraties
niet routinematig gemeten1. Hierdoor is het inzicht in de emissies en concentraties van ultrafijn stof beperkt.
Zo laat bijvoorbeeld het advies van de Gezondheidsraad zien dat er geen duidelijk
beeld is over trends. Het advies van de Gezondheidsraad is om gestandaardiseerde metingen
van ultrafijn stof toe te voegen aan het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML).
Het LML is erop gericht een beeld te krijgen van de algemene blootstelling aan luchtverontreiniging
en ingericht op minimum vereisten die volgen uit Europese wet- en regelgeving. Om
inzicht te krijgen in de ultrafijnstofconcentraties, kan op enkele locaties ultrafijnstofapparatuur
worden toegevoegd ten behoeve van de monitoring. Hierbij wordt rekening gehouden met
specifieke bronnen van ultrafijn stof. Dit zal op den duur gebruikt kunnen worden
om inzicht te krijgen in de trendmatige ontwikkeling van ultrafijn stof in Nederland.
Samen met de regionale meetnetpartners (GGD Amsterdam en DCMR) heeft het RIVM recent
een werkgroep opgericht die de toekomstige ultrafijnstofmonitoring voorbereidt en
daarvan verslag zal doen. Zoals aangekondigd in de reactie op het Gezondheidsraadadvies,
zal ik uw Kamer hierover informeren tegelijkertijd met de aanbieding van het RIVM-rapport
over de gezondheidseffecten van ultrafijn stof rondom Schiphol. Deze rapportage wordt
in het eerste kwartaal van 2022 verwacht.
Vraag 3:
Hoe worden medewerkers en omwonenden in de omgeving van voorname ultrafijnstofbronnen
op de hoogte gehouden van potentiële gezondheidsrisico's ten gevolge van ultrafijnstof?
Vraag 4:
Kunt u een volledig overzicht geven van de preventieve maatregelen die u heeft genomen
om werknemers en omwonenden van luchthavens te beschermen?
Antwoord 3 en 4:
Omdat er nog niet routinematig wordt gemeten, is onvoldoende bekend aan welke concentraties
ultrafijnstof mensen bloot worden gesteld en kunnen mensen dus niet specifiek worden
geïnformeerd.
Het RIVM voert momenteel in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
een meerjarig onderzoek uit naar de gezondheidseffecten van ultrafijn stof uit de
luchtvaart voor de omgeving van Schiphol. De eindrapportage van dat onderzoek wordt
in het eerste kwartaal van 2022 verwacht. Dit zal uiteraard met uw Kamer en omwonenden
worden gedeeld.
Op grond van de wet- en regelgeving voor arbeidsomstandigheden, is het de taak van
de werkgever om zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving en dat te
monitoren. Dat geldt ook voor de blootstelling aan ultrafijn stof. Voor de luchtvaart
betekent dit dat de luchthavenexploitanten en alle andere bedrijven die werknemers
op de platforms van de luchthavens aan het werk hebben, deze verantwoordelijkheid
dragen.
Voor Schiphol heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2019 aan het
RIVM gevraagd om zich te buigen over de mogelijkheden voor een gezondheidsonderzoek
gericht op de platformmedewerkers op Schiphol. Per brief van 1 oktober 20212 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het rapport van het RIVM aan de
Tweede Kamer aangeboden en aangegeven dat de sectorpartijen nu bezien hoe invulling
kan worden gegeven aan de aanbevelingen van het RIVM. Daarbij zal de rapportage van
het door TNO uitgevoerde meetprogramma3 naar de concentraties ultrafijn stof op het luchthaventerrein, worden betrokken.
Over dit laatste rapport heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op 12 november
2021 schriftelijke vragen van het lid Hagen van de D66-fractie beantwoord4. De Minister heeft toegezegd om de Tweede Kamer te informeren over de vervolgstappen
op het RIVM-rapport over de platformwerknemers en het TNO-rapport.
Voor meer informatie over wat Schiphol nu al doet en in gang heeft gezet om de uitstoot
van ultrafijn stof te verminderen, verwijs ik u graag naar het Actieplan ultrafijnstof
van Schiphol5 en naar de informatie over duurzaam taxiën op de website van Schiphol6.
Vraag 5:
Hoe wordt gewaarborgd dat de berekeningen, waar volgens de commissie structurele modelberekeningen
voor nodig zijn, voldoende getoetst worden aan metingen?
Antwoord 5:
Het RIVM laat weten dat het momenteel nog niet mogelijk is om modelberekeningen van
ultrafijn stof (bijvoorbeeld voor de bepaling van blootstelling) systematisch aan
metingen te toetsen. Op dit moment worden alleen op de locatie Ookmeer in Amsterdam
continu metingen van ultrafijn stof verricht. Verder zijn er resultaten van enkele
losse meetcampagnes beschikbaar.
Om in de toekomst in staat te zijn om (blootstelling)berekeningen op landelijke schaal
aan metingen te kunnen toetsen en/of te ijken, is het noodzakelijk om op voldoende
locaties metingen te verrichten. Het RIVM zal samen met de meetpartners onderzoeken
wat de meest effectieve meetopzet is. Tevens is het wenselijk om inzicht te krijgen
in de emissies van ultrafijn stof. Zoals ik in antwoord op vraag 2 opmerkte, zal ik
uw Kamer hierover na het eerste kwartaal van 2022 informeren.
Vraag 6:
Kan op een kaart worden weergegeven waar de kwaliteit van lucht wordt gemeten in Nederland?
Wordt op al die plekken ultrafijnstof gemeten? Kan daarbij worden weergegeven welke
instanties waar meten? Waar zijn de data te vinden? Worden de data gezamenlijk verzameld?
Antwoord 6:
Op luchtmeetnet.nl zijn alle stations te zien waar luchtkwaliteit wordt gemeten. Dit
zijn stations beheerd door het RIVM en de regionale meetnetpartners, waaronder GGD
Amsterdam en de Milieudienst Rijnmond (DCMR). Alle meetdata zijn terug te vinden op
deze website. De getoonde actuele meetwaarden zijn zonder bewerking en controle automatisch
gepubliceerd, en kunnen naderhand dus nog worden bijgesteld. De meeste gevalideerde
en vrijgegeven data zijn te vinden op de website van het RIVM7.
Op één station wordt momenteel routinematig ultrafijn stof gemeten, dat is in Amsterdam-Ookmeer,
door de GGD Amsterdam. Vanaf 2018 tot medio 2019 gebeurde dit als onderdeel van het
RIVM-onderzoek naar gezondheidseffecten van ultrafijn stof van de luchtvaart op Schiphol,
daarna in opdracht van de gemeente Amsterdam. De ontsluiting van deze ultrafijnstofdata
gebeurt via luchtmeetnet.nl. De definitief vastgestelde (gevalideerde) meetdata zijn
beschikbaar via de GGD Amsterdam. Vanaf 2018 meet de milieudienst Rijnmond (DCMR)
de grootteverdeling van ultrafijne deeltjes op wisselende plaatsen met een mobiel
station. Deze data worden (nog) niet gepubliceerd.
In Cabauw wordt in het Ruisdael Observatorium (klimaatonderzoek) de deeltjesgrootteverdeling
gemeten door TNO. Deze data zijn terug te vinden in de database Global Atmospheric
Watch.
Vraag 7:
Welke plannen liggen er om de uitstoot van ultrafijnstof uitgebreid in kaart te brengen?
En op welke termijn worden de plannen uitgevoerd?
Antwoord 7:
De Gezondheidsraad adviseert om ultrafijn stof structureel te gaan meten en constateert
dat structurele en valide modelberekeningen nodig zijn, net zoals die er zijn voor
fijnstof, NO2 en diverse andere componenten van luchtverontreiniging. In de aanbiedingsbrief van
het rapport van de Gezondheidsraad aan uw Kamer heeft mijn voorganger laten weten
dat ik de aanbevelingen over monitoring en modellering van de ultrafijnstofconcentraties
onderschrijf en dat daarmee aan de slag wordt gegaan. Zoals in mijn antwoord op vraag
2 staat, ben ik in overleg met het RIVM om de mogelijke vervolgstappen in beeld te
brengen.
Vraag 8:
Welke onderzoeken naar de gevolgen van ultrafijnstof op verschillende ziektebeelden
vinden er wereldwijd plaats? Wanneer worden daar rapporten van verwacht?
Antwoord 8:
Het RIVM laat weten dat vanwege de toenemende aandacht voor ultrafijn stof en de uitbreiding
van de mogelijkheden om dit goed en eenvoudig te kunnen meten, de komende jaren naar
verwachting meer onderzoeken zullen worden gepubliceerd over de relaties tussen blootstelling
aan ultrafijn stof (op basis van deeltjesaantallen) en ziektebeelden. Het veelal ontbreken
van betrouwbare modellen voor het schatten van de blootstelling aan ultrafijn stof
voor grote populaties en het beperkt aantal systematische en gevalideerde metingen
(bijvoorbeeld in een luchtkwaliteitsmeetnet) is op dit moment de grootste beperking.
Wat betreft onderzoek in Nederland worden in het eerste kwartaal van 2022 de resultaten
van de studie van het RIVM naar gezondheidseffecten van ultrafijn stof afkomstig van
Schiphol verwacht. Verder wordt er door de universiteit van Utrecht samen met het
RIVM onderzoek gedaan naar de invloed van ultrafijn stof op levensduur aan de hand
van de sterftestatistieken van het CBS. Naar verwachting worden de resultaten hiervan
in de loop van 2023 opgeleverd. Ook het IRAS doet onderzoek naar ultrafijn stof.
Daarnaast zijn er ook Europese onderzoeksprojecten zoals TUBE8 gaande, waarin de invloed van ultrafijn stof afkomstig van verschillende verkeersbronnen
(bijvoorbeeld wegverkeer en scheepvaart) op ziektebeelden wordt bestudeerd. De resultaten
hiervan worden in 2023 verwacht.
Vraag 9:
Is het stellen van uitstooteisen aan de industrie en de energieproductie in voorbereiding?
Zo nee, wanneer gaat dit proces starten? Zo ja, in welke fase bevindt dit proces zich?
Vraag 10:
Hoe is de monitoring geregeld rondom de industrie en energieproducenten? Wordt er
al gewerkt aan uitbreiding van het monitoren op deze plekken?
Vraag 11:
Hoe is de monitoring geregeld rondom biomassacentrales? Wordt er al gewerkt aan uitbreiding
van het monitoren op deze plekken?
Antwoorden 9, 10 en 11:
De Gezondheidsraad schrijft in haar advies dat ook de (zware) industrie substantieel
bijdraagt aan de ultrafijnstofblootstelling. De Gezondheidsraad pleit er daarom voor
om de kennis over de bijdrage van de industrie, waaronder energieproductie en biomassacentrales,
aan de ultrafijnstofblootstelling te vergroten. In reactie op het advies is toegezegd
om, in samenspraak met partijen zoals het RIVM, te investeren in meer kennisopbouw
over de bijdrage van specifieke bronnen aan ultrafijn stof, de verwachte ontwikkeling
hiervan en mogelijke aangrijpingspunten voor beleid om deze blootstelling te verminderen.
Vraag 12:
Wordt er bij de bouw van nieuwe woningen rekening gehouden met de aanwezigheid van
ultrafijnstof? Wordt bij de aanleg van wegen rekening gehouden met mensen die daar
wonen in combinatie met de uitstoot van ultrafijnstof?
Vraag 13:
Is het beleid met betrekking tot het inrichten van de leefomgeving veranderd naar
aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad uit 2018? Zo ja, hoe is het beleid
veranderd?
Antwoorden 12 en 13:
Ultrafijn stof wordt op dit moment niet structureel gemeten en er gelden geen grenswaarden
voor. Daarom is het vooralsnog niet eenvoudig om bij de bouw van nieuwe woningen rekening
te houden met de blootstelling aan ultrafijn stof. Voor de blootstelling aan fijn
stof (PM10 en PM2.5) zijn er wel grenswaarden waaraan moet worden voldaan om woningbouw
op locaties mogelijk te maken.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke inrichting. Daarbij wordt
ook de kwaliteit van de leefomgeving, inclusief de luchtkwaliteit, gewogen. Veel gemeenten
hebben dan ook beleid gericht op gevoelige bestemmingen. Dit zijn bestemmingen waar
mensen verblijven die gevoeliger zijn voor luchtvervuiling, zoals scholen en ziekenhuizen.
Mede door de aanbevelingen uit het advies van de Gezondheidsraad uit 20189 hebben partijen in het Schone Lucht Akkoord afgesproken om een aanpak uit te werken
om de negatieve gezondheidseffecten bij hooggevoelige groepen te verminderen (Kamerstuk
30 175, nr. 343). Deze aanpak richt zich onder andere op gevoelige bestemmingenbeleid. De deelnemende
partijen uit het Schone Lucht Akkoord nemen naar aanleiding hiervan initiatieven tot
aanvullend beleid, binnen hun eigen taken en bevoegdheden. In 2021 hebben GGD Nederland,
RIVM, gemeenten, provincies en rijksoverheid samen met gezondheidsorganisaties gewerkt
aan mogelijkheden voor gevoelige-bestemmingenbeleid om negatieve gezondheidseffecten
bij hooggevoelige groepen te verminderen. Daarbij wordt ook de kennis en ervaring
vanuit bestaand beleid betrokken, zoals richtlijnen voor gevoelige bestemmingen. In
2022 zal een verkenning naar wensen en mogelijke aanvullende initiatieven om hooggevoelige
groepen nog beter te beschermen tegen luchtvervuiling van specifieke bronnen worden
uitgevoerd.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier