Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van lid Sahla over het gescheiden plaatsen van broers en zussen na een uithuisplaatsing
Vragen van het lid Sahla (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de gescheiden plaatsing van broers en zussen (ingezonden 6 januari 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 14 februari 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1525.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 5 januari 2022 en wat is
uw reactie daarop?1
Antwoord 1
Ja. Het verhaal van de broer en zus die op jonge leeftijd uit huis zijn geplaatst
en op verschillende plekken zijn ondergebracht vond ik erg aangrijpend. Vooral ook
omdat de broer en zus in de eerste periode na de uithuisplaatsing alleen telefonisch
contact hadden. Een uithuisplaatsing op zichzelf is al ingrijpend, maar nog meer wanneer
de uithuisplaatsing ook ingrijpt in de band tussen broers en zussen. Naast de scheiding
van hun ouders krijgen broers en zussen dan ook nog te maken met het gemis van elkaar.
Vraag 2
Kunt u aangeven wat het effect is op kinderen van het overheidsingrijpen bij uithuisplaatsing?
Kunt u deze effecten specificeren naar de effecten op hun lichamelijk en psychisch
welzijn op zowel korte als lange termijn?
Antwoord 2
De vraag naar het effect van een uithuisplaatsing op kinderen is moeilijk eenduidig
te beantwoorden. Veel factoren spelen daarin een rol (bijv. de leeftijd van het kind,
de plek waar het kind geplaatst wordt en de kwaliteit van zorg). De ene uithuisplaatsing
is ook de andere niet. Zo is bijvoorbeeld een plaatsing van een kind bij grootouders
in vrijwillig kader moeilijk te vergelijken met een gedwongen uithuisplaatsing van
een kind in een residentiële instelling. Een uithuisplaatsing is gericht op rust,
stabiliteit en veiligheid. Tegelijkertijd weten we ook dat kinderen die uit huis zijn
geplaatst te maken kunnen krijgen met overplaatsingen en niet altijd de hulp en ondersteuning
ontvangen die zij nodig hebben waardoor problematiek bij het kind wordt veroorzaakt
of verergerd.2
Vraag 3
Hoeveel kinderen per jaar worden bij uithuisplaatsingen gescheiden van hun broers
en/of zussen, zowel tegelijkertijd als op een later moment, en welk deel is dat van
het totaal aantal uithuisgeplaatste kinderen? Aangezien er een grote verantwoordelijkheid
bij de overheid rust om dit soort keuzes zorgvuldig te maken, hoe reflecteert u op
mogelijke schade die is ontstaan als gevolg van scheiden van broers en zussen?
Antwoord 3
De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar het aantal broers en zussen dat
bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing gescheiden geplaatst wordt.
Op 18 januari 2022 heb ik het onderzoeksrapport toegezonden aan uw Kamer.3
Uit het dossieronderzoek blijkt dat in de periode 2015–2020 binnen een representatieve
steekproef van zeven jeugdhulporganisaties 1.717 broers en zussen gezamenlijk (gelijktijdig)
uit huis zijn geplaatst, afkomstig uit 726 gezinnen. Van de 1.717 broers en zussen
zijn 480 kinderen gescheiden geplaatst, waarvan 316 kinderen alleen en 164 met tenminste
één broer of zus, maar niet met alle broers en zussen. Dit betekent dat in 28 procent
van de bestudeerde dossiers broers en zussen in de periode 2015–2020 gescheiden geplaatst
zijn. Omdat het onderzoek is uitgevoerd bij een representatieve steekproef van jeugdhulporganisaties,
kan worden aangenomen dat circa 28 procent van het totaal aantal kinderen dat in de
periode 2015–2020 gezamenlijk uit huis is geplaatst, gescheiden geplaatst is.
Ook is onderzocht of het percentage gescheiden geplaatste broers en zussen significant
verschilt per type plaatsing. Hieruit blijkt dat significant vaker gescheiden geplaatst
wordt bij spoedplaatsingen (45%) dan bij reguliere plaatsingen (15%), vaker bij plaatsingen
in bestandspleegzorg (40%) dan bij netwerkpleegzorg (14%) en vaker bij plaatsingen
in een pleeggezin (29%) dan in een gezinshuis (15%).
Met dit onderzoek hebben we geen zicht gekregen op het aantal kinderen dat bij een
niet-gezamenlijke uithuisplaatsing (dus op een later moment) gescheiden geplaatst
is.
Het aantal broers en zussen dat gescheiden is geplaatst is lager dan eerder werd geschat.
Uit een onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut in 2015 bleek dat naar schatting
50% van de broers en zussen niet samen worden geplaatst (Van den Berg & Ligtermoet,
2015). Daarnaast is voor het eerst gekeken naar de redenen voor de gescheiden plaatsingen.
Hoewel dit in slechts de helft van de bestudeerde dossiers was vastgelegd (al dan
niet impliciet), bleek dat in ongeveer de helft van de gevallen sprake was van een
contra-indicatie (bijv. specialistische zorg nodig voor één of meerdere broers en
zussen) en de andere helft om het niet beschikbaar zijn van een plek om alle kinderen
samen op te vangen. In de gevallen waar er sprake was van een contra-indicatie kan
worden aangenomen dat de gescheiden plaatsing in het belang was van broers en zussen.
Ik vind dat iedere gescheiden plaatsing, enkel vanwege het niet beschikbaar zijn van
een plek voor de broers en zussen samen, er één te veel is. Uit het literatuuronderzoek
dat de Universiteit van Amsterdam heeft verricht, blijkt o.a. dat kinderen zich minder
veilig voelen als ze worden gescheiden van hun broers en zussen en dat ze hun broers
en zussen net zoveel missen als hun ouders. Vooral na ervaringen met kindermishandeling-
of verwaarlozing, is de relatie tussen broers en zussen vaak de meest hechte en constante
relatie die beschikbaar is voor broers en zussen en dit kan cruciaal zijn voor het
gevoel van verbondenheid en emotionele steun. Samen plaatsen is echter niet altijd
in het belang van het kind. Gescheiden plaatsen kan aangewezen zijn, bijvoorbeeld
wanneer een kind specialistische zorg of behandeling nodig heeft, een kind ernstige
gedragsproblemen heeft waardoor hij/ zij een bedreiging vormt voor het welzijn en
de ontwikkeling van zijn broers en zussen, broers en zussen veel conflicten hebben
of bij (een vermoeden van) seksueel misbruik onderling.
Vraag 4
Wordt bijgehouden welke kinderen gescheiden zijn van hun broers en/of zussen? Zo ja,
hoe? Zo nee, welke acties worden ondernomen om deze registratie op korte termijn voor
elkaar te krijgen?
Antwoord 4
Nee, dit wordt niet geregistreerd. De Universiteit van Amsterdam heeft om zicht te
krijgen op het aantal broers en zussen dat bij een uithuisplaatsing gescheiden geplaatst
wordt dossieronderzoek gedaan. De onderzoekers hebben aanbevolen ten behoeve van toekomstige
monitoring de gescheiden plaatsingen te registreren en aan te leveren bij het CBS,
zodat deze informatie centraal beschikbaar is.
Uiterlijk 1 april 2022 ontvangt uw Kamer een brief waarin ik, mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Kamer zal informeren over de wijze
waarop we opvolging gaan geven aan de aanbevelingen van het onderzoeksrapport, waaronder
de aanbeveling met betrekking tot de registratie van gescheiden plaatsingen.
Vraag 5
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC) over de gescheiden plaatsing van broers en zussen en
hoe worden de lessen hieruit betrokken bij het beleid?4
Antwoord 5
Dit onderzoek is afgerond. Op 18 januari 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de publicatie
van het onderzoeksrapport.5 Uiterlijk 1 april 2022 ontvangt uw Kamer een brief waarin ik, mede namens de Staatssecretaris
van VWS, de Kamer zal informeren over de wijze waarop we opvolging gaan geven aan
de aanbevelingen van het onderzoeksrapport.
Vraag 6
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in kaart te brengen van doorplaatsingen
op lokaal niveau?6
Antwoord 6
Bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld7 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS geantwoord dat er landelijk geen informatie
is over het aantal doorplaatsingen. Wel is er informatie beschikbaar over het herhaald
beroep op jeugdhulp op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Het in kaart brengen
van het aantal doorplaatsingen op lokaal niveau is aan gemeenten zelf.
Vraag 7
Kent u voorbeelden van beleid, zoals een «Kamer voor een Kind»8 of «Simba Familiezorg»,9 waarmee wordt voorkomen dat broers en zussen gescheiden uit huis worden geplaatst
en op welke manier worden dezebest practices bevorderd en gedeeld onder relevante partijen?
Antwoord 7
Ja, deze voorbeelden ken ik. Deze initiatieven zijn door de gezinshuissector zelf
ontwikkeld en geïmplementeerd.
Vraag 8
Wat is de omvang van het huidige tekort aan pleeggezinnen? Hoe worden projecten zoals
hierboven beschreven, gestimuleerd en ondersteund zodat broers en zussen wel samen
geplaatst worden?
Antwoord 8
De omvang van het tekort aan pleeggezinnen kan niet worden aangegeven. Een tekort
hangt af van zaken als de in- en uitstroom van pleegkinderen en pleegouders, het aantal
kinderen per pleeggezin, de specifieke wensen en behoeften van pleegkinderen die wachten
op pleegzorg (niet alle pleegouders kunnen voor alle pleegkinderen zorgen), regionale
spreiding van pleeggezinnen, vraag naar pleegzorg en de vorm van pleegzorg die kinderen
op een wachtlijst nodig hebben (zoals voltijds- of deeltijdspleegzorg). Wel is bekend
dat op 31 december 2020 869 jeugdigen op plaatsingen bij pleegouders wachtten.
Vraag 9
Wat zijn uw plannen om ervoor te zorgen dat er meer pleeggezinnen en gezinshuizen
komen waar broers en zussen samen terecht kunnen? Wat zijn uw plannen om de bestaande
pleegouders te ondersteunen, zodat zij de zorg voor hun pleegkinderen op een goede
manier kunnen blijven dragen?
Antwoord 9
Het is belangrijk dat kinderen zo snel als mogelijk een goed passende plek vinden
om hun ontwikkeling niet verder te schaden. Hoe groter de groep pleegouders, hoe groter
de kans dat er een betere match gemaakt kan worden voor het kind, al dan niet samen
met een broer of zus. Daarom is 30 oktober 2019 de campagne «openjewereld.nu» gestart,
die ook dit jaar doorloopt. Deze campagne van Pleegzorg Nederland, pleegzorgorganisaties
en gemeenten zet zich in voor het werven van meer pleegouders. Daarnaast is ook de
ondersteuning van pleegouders erg belangrijk om de zorg voor hun pleegkind(eren) goed
aan te blijven kunnen. Het project «Versterken van de Kracht van Pleegouders» verbetert
deze ondersteuning. Binnen dit project is de website pleegzorg.nl gelanceerd, waar
pleegouders betrouwbare informatie kunnen vinden, andere pleegouders kunnen ontmoeten
en gebruik kunnen maken van een leeromgeving met trainingen. Ook goede initiatieven
in het veld helpen bij het ondersteunen van pleegouders. Zo zijn het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ), de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) en stichting
Kinderpostzegels aan de slag met het Mockingbird Family Model en starten dit jaar
nog de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Dit houdt in dat een aantal pleeggezinnen
gekoppeld wordt aan een Hubhome, een (voormalig) pleeggezin dat getraind en betaald
wordt om andere gezinnen bij te staan, bijvoorbeeld met advies, familiedagen of trainingen.
Dit jaar starten de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Daarnaast werkt het
Ministerie van VWS samen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging
voor Pleeggezinnen aan het verduidelijken van de vergoedingssystematiek voor pleegouders,
conform de motie Westerveld c.s.10 over dit onderwerp.
In de afgelopen twee jaar heeft het Ministerie van VWS samen met Jeugdzorg Nederland,
Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de brancheorganisatie Present 24X7, het Nederlands
Jeugdinstituut, en de VNG een uitvoeringsprogramma ontwikkeld en uitgevoerd om de
(kwalitatieve en kwantitatieve) ontwikkeling van de gezinshuizen te stimuleren. Dit
heeft ertoe geleid dat het aantal gezinshuizen de afgelopen jaren is gegroeid en er
meer aanbod is voor een plaats in een gezinshuis bij een uithuisplaatsing. Ook is
het vaker mogelijk om broertjes en zusjes samen te plaatsen in eenzelfde gezinshuis.
Vraag 10
Hoe verloopt de uitvoering van de motie van de leden Van Gerven en Westerveld om niet-gescheiden
uithuisplaatsing van broers en zussen wettelijk te verankeren?11 In de uw brief Actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid van 17 juni jl. staat dat
verkend is wat op nationaal en internationaal niveau met betrekking tot het samen
plaatsen van broers en zussen is geregeld en wat de mogelijke varianten zijn om dit
wettelijk te verankeren, kan de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze
verkenning?12
Antwoord 10
Zoals beschreven in de voortgangsbrief Jeugd13 van juni 2021 is verkend wat op internationaal en nationaal niveau met betrekking
tot het samen plaatsen van broers en zussen is geregeld. Hieruit blijkt dat Nederland
op grond van internationale wet- en regelgeving verplicht is om waar dat mogelijk
is zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven na een uithuisplaatsing.
In Nederland is dit opgenomen als uitgangspunt in o.a. de Richtlijn Uithuisplaatsing
voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Voor mogelijkheden voor nationale verankering
van het recht op samen plaatsen is gekeken naar de wetgeving in België en Schotland.
In België is het Burgerlijk Wetboek in mei 2021 aangepast. Deze wet kent aan broers
en zussen het recht toe om niet van elkaar gescheiden te worden en verleent broers
en zussen het recht op persoonlijk contact. In Schotland is in februari 2021 de wet
aangepast. In de wetswijziging is bepaald dat de autoriteiten broers en zussen in
hetzelfde pleeggezin of instelling moeten plaatsen of in huizen die dicht bij elkaar
liggen. Plaatsing in verschillende huizen in dezelfde buurt mag alleen als het welzijn
van het kind hiermee beter wordt beschermd en bevorderd.
De komende maanden gaat mijn ministerie, samen met het Ministerie van VWS, in overleg
met de brancheorganisaties en rechtspraak over de opvolging van de aanbevelingen uit
het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Daarbij betrekken we ook het vraagstuk
of het nationaal verankeren van het recht op samen plaatsen van toegevoegde waarde
kan zijn voor het terugdringen van het aantal gescheiden plaatsingen. Uiterlijk 1 april
2022 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd door middel van een inhoudelijke
beleidsreactie op de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek.
Vraag 11
Bent u bekend met de nieuwe wetgeving in België en Schotland op het gebied van het
samen plaatsen van broers en zussen?
Antwoord 11
Ja, zie ook het antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Kunt u reflecteren op de stelling dat het niet samen plaatsen van broers en zussen
in strijd is met het recht op gezinsleven? Kunt u uiteenzetten in hoeverre de huidige
praktijk ten aanzien van gescheiden plaatsing van broers en zussen zich begeeft binnen
de door het internationaal recht gestelde kaders? Kunt u daarbij ook ingaan op het
internationaalrechtelijke voorschrift dat slechts een inbreuk gemaakt mag worden op
het gezinsleven van een kind als daarvoor een «wettelijke basis» bestaat? Ziet u op
grond hiervan aanleiding om de nationale wet aan te passen?14
Antwoord 12
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de bescherming van de broers
en zussen relatie binnen de reikwijdte van artikel 8 EVRM getoetst. In de zaak Saviny vs. Oekraine overwoog het EHRM dat op de overheid de positieve verplichting rust om gedurende
de uithuisplaatsing een goed contact tussen ouders en kinderen te realiseren en waar
mogelijk zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven.15 De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing vormen de wettelijke basis
om in het gezinsleven in te breken (artikelen 1:255 BW jo. 1:265b BW).
Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat in 28 procent van de
bestudeerde dossiers broers en zussen in de periode 2015–2020 gescheiden werden geplaatst.
Bij ongeveer de helft van de gescheiden plaatsingen is de reden niet vastgelegd in
het dossier. Bij de dossiers waarin wel melding werd gemaakt van de (mogelijke) reden
van de gescheiden plaatsing, bleek het ongeveer even vaak te gaan om praktische belemmeringen
(het niet beschikbaar zijn van een plek voor de kinderen samen) als om contra-indicaties.
De komende maanden gaat mijn ministerie, samen met het Ministerie van VWS, in overleg
met de brancheorganisaties en rechtspraak over de opvolging van de aanbevelingen.
Daarbij betrekken we ook het vraagstuk of het nationaal verankeren van het recht op
samen plaatsen van toegevoegde waarde kan zijn voor het terugdringen van het aantal
gescheiden plaatsingen. Uiterlijk 1 april 2022 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd
door middel van een inhoudelijke beleidsreactie op de resultaten en aanbevelingen
van het onderzoek.
Vraag 13
De Richtlijn Uithuisplaatsing en de Richtlijn Pleegzorg gelden als professionele standaard
voor hulpverleners die werkzaam zijn bij een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde
instelling; deze richtlijnen zijn onderling tegenstrijdig, de Richtlijn Uithuisplaatsing
vermeldt dat een gebrek aan pleeggezinnen een reden kan zijn om broers en zussen van
elkaar te scheiden, terwijl de Richtlijn Pleegzorg slechts kindgerichte afwegingen
vermeldt als reden om broers en zussen van elkaar te scheiden, hoe verhouden deze
professionele standaarden waar jeugdhulpprofessionals mee werken zich tot de rechten
van het kind?
Antwoord 13
Zowel de Richtlijn Uithuisplaatsing als de Richtlijn Pleegzorg noemen de volgende
vier redenen om broers en zussen niet samen te plaatsen:
• Een of meerdere jeugdigen heeft/hebben specialistische zorg of behandeling nodig;
• Een van de jeugdigen heeft gedragsproblemen, waardoor hij een bedreiging vormt voor
het welzijn of de ontwikkeling van zijn broer(s) of zus(sen);
• Broer(s) en zus(sen) hebben veel conflicten;
• Er is (een vermoeden van) seksueel misbruik tussen de jeugdigen onderling.
De Richtlijn Uithuisplaatsing noemt inderdaad ook een vijfde reden, namelijk:
• Er is geen pleeggezin beschikbaar dat meerdere jeugdigen tegelijk kan opvangen.
Voor beide richtlijnen geldt het uitgangspunt om broers en zussen samen te plaatsen.
Tegelijkertijd doen zich in de praktijk echter situaties voor waarin het wegens beperkte
beschikbaarheid van pleeggezinnen niet mogelijk is om broers en zussen samen te plaatsen.
Pleegouders kunnen niet altijd meerdere pleegkinderen tegelijkertijd opvangen. Dit
onderstreept het belang van het werven van meer pleegouders, voorkomen van uitval
en goede ondersteuning voor pleegouders (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9).
Vraag 14
Veldpartijen geven aan dat de (juridische) positie van gezinshuisouders beperkt is,
waardoor zij geen goede positie hebben om voor de uithuisgeplaatste kinderen op te
komen, herkent u dit beeld en kunt u aangeven wat u gaat ondernemen om de positie
van de gezinsouders te versterken?
Antwoord 14
Ik herken mij niet in het beeld dat gezinshuisouders een beperkte (juridische) positie
hebben. Gezinshuisouders zijn heel belangrijk in het leven van de kinderen waarvoor
zij zorg dragen. Gezinshuisouders zijn professionals die op professionele basis gezinshuiszorg
bieden. Gezinshuisouders hebben, net als alle andere jeugdhulpprofessionals, een rol
en positie die anders is dan de rol en positie van de eventuele voogd of de eigen
ouder van het kind. Bij belangrijke beslissingen over bijvoorbeeld zorg en begeleiding,
scholing en ook bij eventuele (over)plaatsing van een jeugdige is het belangrijk dat
de betrokken professionals (waaronder de gezinshuisouders) worden geraadpleegd om
in goed overleg, gezamenlijk te kunnen bepalen, wat het beste is voor deze jeugdige.
De uiteindelijke beslissing ligt bij de voogd of, indien het een vrijwillige uithuisplaatsing
betreft, bij de eigen ouders van het kind.
Vraag 15
Kunt u in de uitvoering van de motie van de leden Sahla en Westerveld over het stimuleren
van het opzetten van familie- en gezinshuizen het vraagstuk over het voorkomen van
onwenselijke gescheiden plaatsing van broers en zussen meenemen?16
Antwoord 15
Ja, wij zullen dit punt onder de aandacht brengen van de regio’s en de gezinshuissector.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.