Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Agema over mogelijke belangenverstrengeling bij de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen
Vragen van het lid Agema (PVV) aan de Minister van Volksgezondhid, Welzijn en Sport over mogelijke belangenverstrengeling bij de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen (ingezonden 14 januari 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 11 februari
2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Sluiting kinderhartchirurgie UMCG achterkamertjespolitiek»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Vraag 2
Wat is uw reactie op deze beschuldiging van belangenverstrengeling?
Antwoord 2
Van belangenverstrengeling is geen sprake en ik werp deze beschuldiging verre van
mij. De voormalig Minister van VWS heeft op basis van diverse adviezen, rapporten
en gevoerde gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Zo zijn op ambtelijk
niveau gesprekken gevoerd met de voorzitters van de Raden van Bestuur van de betrokken
universitaire medische centra, de wetenschappelijke verenigingen van zorgprofessionals,
namelijk de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT), Nederlandse Vereniging
voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse
Vereniging voor Intensive Care (NVIC), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
(NVOG), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (VenVN) en de Nederlandse Vereniging
voor Anesthesiologie (NNVA), patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Daarnaast heeft de voormalig Minister van VWS gesproken
met de voorzitter en leden van de visiewerkgroep «Zorg voor patiënten met aangeboren
hartafwijkingen» (ZPAH) en de voorzitters van de NVK, NVT en de NVVC, de voorzitters
van de patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de IGJ.
Ik ben op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het
besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie
van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk
niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Vraag 3
Zijn er voor uw aanstelling als Minister op politiek niveau gesprekken gevoerd over
de concentratie van zorg en in het bijzonder de concentratie van de kinderhartchirurgie?
Zo ja, zijn daar notulen van en wilt u die openbaar maken?
Antwoord 3
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik op geen enkele manier betrokken
bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen,
anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter
van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Vraag 4
Klopt het dat er eerst een plan lag voor het openhouden van drie centra voor kinderhartchirurgie
en wel in Leiden/Amsterdam, Rotterdam en Groningen, waar uw eigen handtekening onder
staat?
Antwoord 4
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de voormalig Minister van VWS op
basis diverse adviezen, rapporten en gesprekken het besluit tot deze concentratie
genomen. Eén van deze documenten betreft een plan op initiatief van het Academisch
Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen (ACAHA), het Centrum Aangeboren Hartafwijkingen
Amsterdam – Leiden (CAHAL), en het Universitair Medisch Centrum Groningen – Centrum
voor Congenitale Hartafwijkingen (UMCG-CCH) voor de toekomst van de congenitale hartzorg
binnen Nederland.
De voormalig Minister heeft niet voor dit plan gekozen omdat dit plan niet werd gedragen
door alle betrokken universitaire medische centra. Ook voldeed het plan inhoudelijk
niet aan de randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg. Drie centra zullen niet
voor patiënten in alle leeftijdscategorieën kunnen voldoen aan de volumenormen uit
kwaliteitsrichtlijnen, met name bij de meest kwetsbare groep van de neonaten tot 30
dagen. Dit heeft de inspectie in haar advies ook geconstateerd en op grond daarvan
geadviseerd om de interventies te concentreren in twee interventiecentra.
Vraag 5
Klopt het dat ten tijde van dit plan het UMC Utrecht niet voldeed aan de kwaliteitscriteria
en wat was het standpunt van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover?
Antwoord 5
Dit is niet juist. De inspectie heeft bij de toenmalig Minister bevestigd dat de kwaliteit
van de zorg in alle vier de centra goed is, dus ook in UMC Utrecht. Dit blijkt ook
uit de kwaliteitsregistraties van de beroepsgroep.
Vraag 6
Wat is er in de tussentijd gebeurd dat u van standpunt bent veranderd?
Antwoord 6
Ook in mijn bestuursfunctie als voorzitter van het Erasmus MC was ik nadrukkelijk
voorstander van het concentreren van de hartinterventies bij patiënten met aangeboren
hartafwijkingen. Mijn standpunt is hierin niet gewijzigd. Wel heb ik destijds vanuit
een andere rol en een andere positie een andere afweging gemaakt over de vraag hoe
de concentratie van zorg vorm zou moeten krijgen. In mijn huidige functie als Minister
van VWS heb ik een bredere verantwoordelijk om vanuit een landelijk perspectief keuzes
te maken over de inrichting van de zorg voor alle inwoners van Nederland. Vanuit dit
perspectief ondersteun ik het besluit van mijn ambtsvoorganger om de interventies
bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij twee interventiecentra. Ik ben
ervan overtuigd dat dit nodig is om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe
zorg nu en in de toekomst in Nederland te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding
van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk. De discussie
over verdere concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen kent
een lange geschiedenis en loopt al sinds het begin van de jaren ’90.
Er zijn vele adviezen en rapporten geschreven door de Gezondheidsraad, wetenschappelijke
commissies en de inspectie. De rode draad in al deze adviezen is dat deze zorg verder
geconcentreerd zou moeten worden. In het veld is er een brede consensus dat er een
verandering in de inrichting van deze zorg noodzakelijk is. De voormalig Minister
van VWS heeft de umc’s meermalen gevraagd met een gezamenlijk gedragen voorstel te
komen. Helaas is dit niet gelukt. Het is ook een ingewikkelde vraag, omdat er voor
ieder centrum personele, organisatorische en financiële gevolgen aan verbonden zijn
voor zowel de organisatie als de zorgprofessionals. Gezien de onrust in het veld en
het ontbreken van consensus over het toekomstperspectief, heeft de voormalig Minister
van VWS deze afweging gemaakt over de toekomstige organisatie van de hartinterventies
in Nederland. Concentratie betekent onherroepelijk dat sommige umc’s deze zorgfunctie
in de toekomst niet meer zullen bieden. Ik begrijp dat dit voor alle betrokken zorginstellingen
en zorgprofessionals, maar vooral ook voor patiënten en hun families een ingrijpende
beslissing is. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter onontkoombaar.
Zoals al eerder aangegeven is dit besluit geen eindpunt, maar de start van een fase
waarin we met elkaar de kwaliteit van deze zorg naar een hoger plan tillen. Ik zal
de partijen hier ondersteuning in bieden waar dat nodig en wenselijk is.
Vraag 7
Heeft u de overlevingskansen van jonge drenkelingen meegewogen in uw besluit om de
kinderhartchirurgie in Groningen te sluiten?
Antwoord 7
Voorop staat dat spoedzorg in alle regio’s gewaarborgd moet zijn. Dit geldt vanzelfsprekend
ook voor de regio Groningen. De centra die niet zijn aangewezen als interventiecentrum
blijven (kinder-)cardiologische zorg bieden en blijven dus beschikbaar voor diagnostiek,
controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang.
Wat betreft de overlevingskansen van (jonge) drenkelingen geldt dat dit niet afhankelijk
is van de aanwezigheid van kinderhartchirurgie in het Universitair Medisch Centrum
Groningen. Het meest bepalend voor de overlevingskansen is de vroegtijdige reanimatie
van de patiënt buiten het ziekenhuis. Er zijn situaties dat een speciale hart-longmachine
(extracorporale cardiopulmonale membraanoxygenatie of ECMO) moet worden ingezet. De
inzet van een kinderhartchirurg is hierbij niet nodig. Er zijn weliswaar umc’s die
de ECMO door een kinderhartchirurg laten aansluiten via het openen van de borstkas,
maar in andere centra vindt aansluiting van de machine plaats op de bloedvaten in
de hals of in de lies. Deze handeling kan na training door elke kinderchirurg uitgevoerd
worden. Wel vraagt het mogelijk een verandering in de huidige werkwijze in de praktijk.
Zoals gezegd zijn dit belangrijke aandachtspunten in de transitie.
Vraag 8
Vindt u het verantwoord dat met de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen
ook de opgebouwde expertise voor heel Noord-Nederland verdwijnt, aangezien het immers
logisch is dat de specialisten naar elders zullen vertrekken?
Antwoord 8
Ik wil nog eens benadrukken dat het hier alleen gaat om de concentratie van de interventies,
oftewel de hartoperaties en hartkatheterisaties. Een groot deel van de zorg kan nog
steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden.
Het stoppen met interventies hoeft niet te betekenen dat kindercardiologen vertrekken.
Het kinderhartcentrum in de regio kan blijven bestaan, maar voert alleen geen hartinterventies
meer uit. Kinderen kunnen voor de diagnose, de controles, onderzoeken, de voor- en
nazorg en de spoedopvang nog steeds terecht in het kinderhartcentrum in de eigen regio.
Patiënten met een aangeboren hartafwijking en hun familie hebben een langdurige en
intensieve band met hun kindercardioloog. Die blijft behouden. Enkel voor hartoperaties
en katheterisaties (interventies) zullen patiënten soms verder moeten reizen naar
centra met kinderhartchirurgie. Als de patiënt na de operatie stabiel is, dan kan
vaak het volgende deel van het herstel na de operatie in het eigen ziekenhuis plaatsvinden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.