Voorstel van wet : Voorstel van rijkswet
36 032 (R2162) Regels voor het financieel toezicht op Aruba (Rijkswet Aruba financieel toezicht)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Definities
HOOFDSTUK 2. HET COLLEGE ARUBA FINANCIEEL TOEZICHT
Artikel 2. Taken
Artikel 3. Inrichting en rechtspositie
Artikel 4. Nevenfuncties
Artikel 5. Uitvoering van de taken
Artikel 6. Secretariaat
Artikel 7. Toelating tot Aruba en het uitoefenen van een beroep of het verrichten
van arbeid
Artikel 8. Informatieplicht
Artikel 9. Onvoldoende taakuitoefening
Artikel 10. Bekostiging en financiering
HOOFDSTUK 3. DE PROCEDURE VOOR DE ADVISERING OVER ONTWERP-BEGROTINGEN EN DE BEOORDELING
VAN BEGROTINGEN DOOR HET COLLEGE
Artikel 11. Advies van het college op de ontwerp-begroting en de ontwerp-verordening
tot wijziging van de begroting
Artikel 12. Advies van het college over de vastgestelde begroting of vastgestelde
landsverordening tot wijziging van de begroting
Artikel 13. Aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk
Artikel 14. Geen begroting vastgesteld
HOOFDSTUK 4. DE NORMEN VOOR DE BEOORDELING VAN BEGROTINGEN EN VOORGENOMEN GELDLENINGEN
Artikel 15. De financiële normen voor begrotingen
Artikel 15a. Zwaarwegende economische omstandigheden
Artikel 16. Geldleningen
Artikel 16a. Aantrekken van geldleningen
HOOFDSTUK 5. DE UITVOERING VAN BEGROTINGEN EN DE VERANTWOORDING DAAROVER
Artikel 17. Uitvoering van beleidsvoornemens
Artikel 18. Verantwoordingsinformatie
Artikel 19. Geen jaarrekening vastgesteld
Artikel 20. Verbetering van het financieel beheer
Artikel 21. Aangaan van financiële verplichtingen
Artikel 22. Machtigingen tot het verrichten van rechtshandelingen
Artikel 23. Vaststelling collectieve sector
Artikel 24. Ontwikkelingen in de collectieve sector
HOOFDSTUK 6 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Artikel 25. Schade door buitengewone gebeurtenissen
HOOFDSTUK 7 BEROEP
Artikel 26. Beroep
Artikel 27. Voorlopige voorziening
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 28. Deelnemingen
Artikel 28a. Publiek-private samenwerking
Artikel 29. Overgangsbepalingen financieel beheer
Artikel 30. Lopende begroting bij aanvang toezicht
Artikel 31. Verantwoording in Nederlandse begroting
Artikel 32. Beheer bescheiden
Artikel 33. Evaluatie
Artikel 34. Overgangsbepaling leden van het college
Artikel 35. Inwerkingtreding
Artikel 36. Vervallen wet
Artikel 37. Citeertitel
Nr. 2
VOORSTEL VAN RIJKSWET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Aruba en Nederland zijn
overeengekomen:dat op de voet van samenwerking tussen gelijkwaardige partners financieel
toezicht vanuit het Koninkrijk wordt ingesteld op Aruba dat er op gericht is dat Aruba
structureel voldoet aan de in deze wet opgenomen begrotingsnormen die tevens zijn
of zullen worden verankerd in de eigen wetgeving zodat het toezicht vanuit het Koninkrijk
op termijn overbodig wordt, dat zij deze samenwerking onderling willen regelen in
een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk,dat de regeringen van Aruba en Nederland instemmen met de inhoud van deze rijkswet;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut
voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk
Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Definities
In deze wet wordt verstaan onder:
– begroting:
begroting als bedoeld in de Staatsregeling van Aruba;
– ontwerp-begroting:
een ontwerp voor een landsverordening tot vaststelling van een begroting;
– meerjarenbegroting:
overzicht met de baten en lasten voor ten minste vier op dat dienstjaar volgende jaren;
– collectieve sector:
Aruba tezamen met de rechtspersonen die met toepassing van artikel 23 als zodanig
zijn aangewezen;
– college:
College Aruba financieel toezicht, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
– financieringssaldo:
het bedrag dat Aruba (op kasbasis) in een jaar tekort komt of over heeft;
– kapitaaluitgaven:
uitgaven die ingevolge de geldende definitie van het System of National Accounts van
de Verenigde Naties op de kapitaalrekening van de overheid worden geboekt;
– schuldquote:
de totale schuld van de collectieve sector van Aruba uitgedrukt als percentage van
het bruto binnenlands product van Aruba;
– Onze Minister:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
– minister van Aruba:
Onze Minister van Aruba die het aangaat;
– Staten:
de Staten van Aruba.
HOOFDSTUK 2. HET COLLEGE ARUBA FINANCIEEL TOEZICHT
Artikel 2. Taken
1. Er is een College Aruba financieel toezicht dat onverminderd het elders in deze wet
vermelde als taak heeft:
a. het toezicht op de toepassing door Aruba van de normen, bedoeld in artikel 15, bij
de uitvoering en de verantwoording van de begroting en bij het betalingsverkeer;
b. het toetsen of Aruba voldoet aan de bij deze wet vastgelegde voorwaarden voor het
aangaan van rentedragende geldleningen en rentedragende kredieten;
c. het rapporteren aan en adviseren van Onze Minister van Financiën van Aruba, de Staten
en, door tussenkomst van Onze Minister, de raad van ministers van het Koninkrijk;
d. het toezicht op de voortgang van de implementatie van de verbetering van het financieel
beheer.
2. Onze Minister kan, na instemming van de raad van ministers van het Koninkrijk, die
handelt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba, die handelt
in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, beleidsregels vaststellen
en algemene en bijzondere aanwijzingen geven ten aanzien van de uitoefening van de
in deze wet aan het college toegekende taken en bevoegdheden.
3. Het college verstrekt desgevraagd inlichtingen over zijn werkzaamheden aan Onze Minister,
aan Onze Minister van Financiën van het land Nederland, Onze Minister van Financiën
van Aruba en aan de Staten.
4. Het college zendt eens per halfjaar een schriftelijk verslag over zijn werkzaamheden
aan de raad van ministers van het Koninkrijk en de beide Kamers der Staten-Generaal,
door tussenkomst van Onze Minister, aan Onze Minister van Financiën van Aruba en aan
de Staten.
Artikel 3. Inrichting en rechtspositie
1. Het college bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter.
2. De voorzitter en de andere leden worden op grond van deskundigheid benoemd. Over
de benoeming beslist de raad van ministers van het Koninkrijk volgens de volgende
procedure:
a. de voorzitter op aanbeveling van Onze Minister-President, in zijn hoedanigheid van
voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk;
b. een lid in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba op aanbeveling
van Onze Minister-President van dat land;
c. een lid in overeenstemming met het gevoelen van de Nederlandse ministerraad op aanbeveling
van Onze Minister-President van dat land.
3. De leden worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
4. De leden van het college oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
5. De leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. Zij kunnen daarna worden
herbenoemd.
6. Een lid wordt op eigen verzoek ontslagen.
7. Een lid kan worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid voor de vervulde
functie, dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen, dan wel
wegens het aanvaarden van een ambt, betrekking of functie als bedoeld in artikel 4,
eerste en derde lid.
8. De raad van ministers van het Koninkrijk beslist over schorsing en ontslag. Schorsing
en ontslag geschieden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Over
ontslag wordt de aanbevelende minister-president of de voorzitter van de raad van
ministers van het Koninkrijk, bedoeld in het tweede lid, vooraf geconsulteerd.
9. Voorafgaande aan een ontslag of een schorsing als bedoeld in het zevende lid wordt
het college gehoord, tenzij de omstandigheden met betrekking tot het ontslag of de
schorsing dat horen belemmeren.
10. Onze Minister stelt in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën van Aruba
de vaste vergoeding van de leden van het college vast.
Artikel 4. Nevenfuncties
1. Een lid van het college kan niet tevens zijn:
a. Gouverneur;
b. minister van Aruba of minister of staatssecretaris van een ander land van het Koninkrijk;
c. commissaris van de Koning of gedeputeerde in Nederland;
d. lid van de Staten of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van Nederland;
e. burgemeester of wethouder dan wel gezaghebber of eilandgedeputeerde in een ander land
van het Koninkrijk;
f. lid van de Raad van Advies van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar college van
een ander land van het Koninkrijk;
g. lid, staatsraad of staatsraad in buitengewone dienst van de Raad van State van het
Koninkrijk;
h. lid van de Algemene Rekenkamer van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar college
van een ander land van het Koninkrijk;
i. lid van de Sociaal-Economische Raad van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar orgaan
van een ander land van het Koninkrijk;
j. ombudsman of substituut-ombudsman van Aruba of van een ander land van het Koninkrijk;
k. ambtenaar bij, of als zelfstandige werkzaam voor een bestuursorgaan van Aruba of een
ander land van het Koninkrijk of een daaronder ressorterende instelling of dienst
of een werknemer bij een vennootschap, een stichting of een andere privaatrechtelijke
rechtspersoon die door een bestuursorgaan in het leven is geroepen.
2. Een gewezen minister, staatssecretaris, lid van de Staten-Generaal of van de Staten
van Aruba, kan niet binnen vijf jaar na de beëindiging van zijn ambtsperiode worden
benoemd tot lid van het college.
3. Een lid vervult voor het overige geen andere betrekking of nevenfunctie die ongewenst
is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn
onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
4. Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere betrekking of nevenfunctie
aan het college. Het college informeert Onze Minister en Onze Minister van Financiën
van Aruba.
5. Het college maakt de nevenfuncties en andere betrekkingen van een lid openbaar. Openbaarmaking
geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van
deze nevenfuncties en andere betrekkingen in de Staatscourant en in de Landscourant
Aruba.
Artikel 5. Uitvoering van de taken
1. Het college stelt ter uitvoering van zijn taken een bestuursreglement vast, waarin
in ieder geval regels over de besluitvorming, werkwijze, procedures en de publicatie
van adviezen zijn opgenomen. In het reglement worden voorts regels opgenomen over
de verdeling van de werkzaamheden bij de voorbereiding van de besluiten en adviezen
van het college.
2. Het bestuursreglement wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en in de Landscourant
Aruba.
3. De voorzitter en de secretaris van het college zien toe op een doelmatige en voorspoedige
uitvoering van de taken van het college.
4. Een lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid, mits daartoe schriftelijk
volmacht is verleend aan dat andere lid. De voorzitter beoordeelt de deugdelijkheid
van de volmacht. Een lid kan slechts voor één ander lid als gevolmachtigde optreden.
5. Het college streeft bij het nemen van besluiten naar consensus. Indien bij het nemen
van besluiten door het college de stemmen staken, heeft de voorzitter de doorslaggevende
stem.
Artikel 6. Secretariaat
1. Het college heeft een secretaris.
2. Aan de secretaris kunnen medewerkers worden toegevoegd.
3. De secretaris en de medewerkers worden op voordracht van het college vanwege Onze
Minister aan het college ter beschikking gesteld.
4. De secretaris en de medewerkers staan onder gezag van het college en leggen uitsluitend
aan het college verantwoording af.
5. De secretaris en de medewerkers zijn geen lid van het college.
6. De secretaris en de medewerkers van het college ondersteunen tevens het College financieel
toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoals vastgelegd in de Wet financiën openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en het College financieel toezicht Curaçao
en Sint Maarten, zoals vastgelegd in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint
Maarten.
Artikel 7. Toelating tot Aruba en het uitoefenen van een beroep of het verrichten
van arbeid
1. De leden van het college, de secretaris en medewerkers van het college, alsmede hun
echtgenoten of geregistreerde partners en minderjarige kinderen voor zover zij met
hen een gemeenschappelijke huishouding voeren, zijn van rechtswege toegelaten tot
Aruba.
2. Aan de desbetreffende leden, de secretaris en medewerkers van het college, alsmede
aan hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld
voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid in Aruba.
Artikel 8. Informatieplicht
1. Het college is bevoegd een ieder alle inlichtingen te vragen die het college voor
de uitoefening van zijn taken nodig acht.
2. De Ministers van Aruba en de rechtspersonen die tot de collectieve sector behoren
verstrekken aan het college onverwijld en zonder voorbehoud alle gegevens en inlichtingen
die het college voor de uitoefening van zijn taken nodig acht. Zij verlenen aan het
college dan wel aan de door hem aangewezen vertegenwoordigers, te allen tijde toegang
tot dan wel inzage in alle goederen administraties, documenten en andere informatiedragers.
3. Het college neemt de met betrekking tot natuurlijke personen en rechtspersonen geldende
geheimhoudingsplichten in acht.
Artikel 9. Onvoldoende taakuitoefening
1. Indien naar het oordeel van de raad van ministers van het Koninkrijk het college
bij de uitoefening van zijn taak ernstig in gebreke blijft, kan Onze Minister, in
overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. Deze voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen
dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld om binnen een door de raad van
ministers van het Koninkrijk te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit
te voeren.
Artikel 10. Bekostiging en financiering
De bezoldiging van de leden, de secretaris en de medewerkers van het college, alsmede
de bekostiging van de overige apparaatsuitgaven komen ten laste van de begroting van
Onze Minister.
HOOFDSTUK 3. DE PROCEDURE VOOR DE ADVISERING OVER ONTWERP-BEGROTINGEN EN DE BEOORDELING
VAN BEGROTINGEN DOOR HET COLLEGE
Artikel 11. Advies van het college op de ontwerp-begroting en de ontwerp-verordening
tot wijziging van de begroting
1. Op verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, adviseert het college binnen veertien
dagen na ontvangst van dat verzoek over een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening
tot wijziging van een begroting. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba
ook ongevraagd adviseren over een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening
tot wijziging van een begroting.
2. Indien advies is uitgebracht op een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening
tot wijziging van een begroting, gaat de aan de Staten aangeboden ontwerp-begroting
onderscheidenlijk ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting vergezeld
van dat advies, waarbij in de bijbehorende memorie van toelichting wordt aangegeven,
in hoeverre en op welke wijze rekening is gehouden met het advies.
3. Onverminderd het eerste lid, kan het college gevraagd en ongevraagd Onze Minister
van Financiën van Aruba adviseren gedurende de voorbereiding van een ontwerp-begroting
of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting.
Artikel 12. Advies van het college over de vastgestelde begroting of vastgestelde
landsverordening tot wijziging van de begroting
1. Onverwijld nadat een landsverordening tot vaststelling van een begroting of een landsverordening
tot wijziging van een begroting is vastgesteld, zendt Onze Minister van Financiën
van Aruba die landsverordening aan het college.
2. Indien het college van oordeel is dat een begroting onderscheidenlijk landsverordening
tot wijziging van een begroting als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk
niet in overeenstemming is met de normen, bedoeld in artikel 15, brengt het college
een advies uit aan Onze Minister van Financiën van Aruba binnen veertien dagen na
ontvangst van die begroting onderscheidenlijk landsverordening tot wijziging van een
begroting.
3. Het advies, bedoeld in het tweede lid, bevat de gemotiveerde bevindingen met betrekking
tot de uitgevoerde beoordeling aan de hand van de normen, bedoeld in artikel 15, en
voorts zo nodig aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop de begroting onderscheidenlijk
landsverordening tot wijziging van een begroting in overeenstemming met de normen,
bedoeld in artikel 15, kan worden gebracht.
4. Indien een advies als bedoeld in het tweede lid aanbevelingen bevat als bedoeld in
het derde lid, deelt Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van dat land, binnen veertien dagen na ontvangst
van dat rapport aan het college mee, in hoeverre en op welke wijze rekening zal worden
gehouden met die aanbevelingen en, indien aan de orde, onder vermelding van de termijnen
die daarbij in acht zullen worden genomen.
5. Indien naar het oordeel van het college Onze Minister van Financiën van Aruba met
de in het vierde lid bedoelde mededeling niet of niet voldoende de normen, bedoeld
in artikel 15, in acht neemt, dan wel indien Onze Minister van Financiën van Aruba
nalaat die mededeling aan het college te doen, geeft het college binnen veertien dagen
na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover
bericht aan Onze Minister van Financiën van Aruba en aan de Staten.
Artikel 13. Aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk
1. Indien na ten minste zeven dagen na verzending van het bericht, bedoeld in artikel
12, vijfde lid, naar het oordeel van het college sprake blijft van een begroting,
respectievelijk een landsverordening tot wijziging van de begroting die geheel of
ten dele niet voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15, bericht het college na
afloop van die periode dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk door
tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een gemotiveerd
advies tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift
daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba, waarna deze, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, zo nodig beslist of de uitvoering
van de begroting of een deel daarvan wordt opgeschort. Het college bericht de Staten
dat het advies is verzonden.
4. Gedurende de periode dat de begroting of een deel van de begroting is opgeschort
met toepassing van het derde lid, geldt de begroting of het deel van de begroting
van het jaar voorafgaande aan het desbetreffende begrotingsjaar. Onze Minister van
Financiën van Aruba legt deze voorafgaande begroting of het desbetreffende deel daarvan
onmiddellijk ter beoordeling voor aan het college. Artikel 12, tweede tot en met vijfde
lid, alsmede het eerste tot en met derde, vijfde en zesde lid van dit artikel zijn
voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing op deze voorafgaande begroting
of het deel daarvan.
5. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk
concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba
om de begroting zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de normen, genoemd in artikel
15. Alvorens een aanwijzing wordt gegeven, stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën
van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van
Aruba, in de gelegenheid om zijn visie te geven.
6. Een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid geschiedt bij koninklijk besluit op
de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van
ministers van het Koninkrijk.
Artikel 14. Geen begroting vastgesteld
1. Als het college op 15 december nog geen vastgestelde begroting van het daaropvolgende
begrotingsjaar heeft ontvangen en er naar zijn oordeel ook geen uitzicht bestaat dat
binnen een redelijke termijn alsnog een ontwerp-begroting, respectievelijk een vastgestelde
begroting zal worden toegezonden, bericht het college dienaangaande de raad van ministers
van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht van het college als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van
een gemotiveerd advies tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het vierde
lid.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift
daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba en bericht de Staten dat het advies
is verzonden.
4. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk
concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba
alsnog een ontwerp-begroting, respectievelijk een vastgestelde begroting ter beoordeling
toe te zenden aan het college. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing bij de raad
van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze Minister Onze Minister
van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad
van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
5. De aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister,
in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
6. Indien bij de aanvang van een begrotingsjaar er geen op dat jaar betrekking hebbende
begroting is vastgesteld, strekt de begroting van het aan het betrokken begrotingsjaar
voorafgaande jaar tot grondslag van het beheer.
HOOFDSTUK 4. DE NORMEN VOOR DE BEOORDELING VAN BEGROTINGEN EN VOORGENOMEN GELDLENINGEN
Artikel 15. De financiële normen voor begrotingen
1. Voor de beoordeling van de begroting en de uitvoeringsgegevens van de ministeries
en van de overige onderdelen van de collectieve sector van Aruba hanteert het college
de volgende normen:
a. in de begroting en de meerjarenbegroting worden:
1°. opgenomen uitgaven op de gewone dienst ten minste gedekt door de ter dekking van die
uitgaven opgenomen middelen, waaronder kosten voor beheer en onderhoud van voorgenomen
investeringen;
2°. opgenomen kapitaaluitgaven ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven
opgenomen middelen, rekening houdend met de verwachte ontvangsten uit geldleningen;
b. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt een overschot van ten minste
1% van het bruto binnenlands product;
c. de schuldquote laat een verlaging zien naar ten hoogste 50% van het bruto binnenlands
product in 2040;
d. het bedrag dat jaarlijks ten hoogste wordt geleend ten behoeve van de herfinanciering
van aflopende geldleningen en ter dekking van de kapitaaluitgaven, bedoeld in artikel
16, eerste lid, onder a, bedraagt het jaarlijks te herfinancieren bedrag verminderd
met, voor zover daarvan sprake is, het financieringsoverschot;
e. het financieringsoverschot, bedoeld onder b, zal geheel worden ingezet voor het verlagen
van de nominale schuld van Aruba.
2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, hanteert het college de volgende begrotingsregels
als normen:
a. het bedrag aan totale personeelslasten van Aruba bedraagt vanaf 31 december 2027 ten
hoogste 10% van het bruto binnenlands product. Onder de totale personeelslasten worden
begrepen de personeelslasten van de publiekrechtelijke rechtspersoon Land Aruba, waaronder
die betreffende de Staten, Hoge Raden, de Dienst Openbare Werken en begrotingsfondsen,
en de inhuur van externen, direct dan wel via opdrachtverlening, alsmede de personeelslasten
van de uitvoeringsorganisaties volksverzekeringen, de subsidies voor lonen in het
Bijzonder onderwijs en de personeelslasten van gewezen personeel, waaronder lasten
in verband met wachtgeld, vervroegde uittreding en pensioenuitkering ten laste van
de exploitatierekening;
b. in de begroting zijn structurele beleidsmaatregelen opgenomen om de norm van de personeelslasten
op 31 december 2027 te bereiken;
c. in het geval van een lager overschot dan het minimale financieringsoverschot, bedoeld
in het eerste lid, onder b, komen de uitgavenmeevallers ten opzichte van de vastgestelde
begroting voor 100% ten gunste van de schuldreductie;
d. in het geval van een overschot boven het minimale financieringsoverschot, bedoeld
in het eerste lid, onder b, worden of zijn de meevallers ten opzichte van de vastgestelde
begroting door middel van een verdeelsleutel van 50-50% verdeeld over de schuldreductie
en investeringen via de kapitaaldienst ter stimulering van de economie;
e. een meevaller aan de inkomstenkant wordt niet gebruikt ter dekking van intensiveringen
of nieuw beleid;
f. tegenvallers dan wel beleidsacties met budgettaire gevolgen worden door meevallers
of ombuigingen elders gecompenseerd;
g. binnen het uitgavenkader zijn compensatiemaatregelen opgenomen om structurele tegenvallers
structureel te compenseren en incidentele tegenvallers incidenteel of structureel
te compenseren;
h. gelden die vrijkomen door de rentevoordelen die ontstaan vanwege de lopende inschrijving,
bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van de Nederlandse Staat worden, onverminderd
het bepaalde in het eerste lid, onder b, volledig ingezet voor het doen afnemen van
de schulden- en rentelast en voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het rentevoordeel
mag niet ingezet worden voor het realiseren van de norm voor het financieringsoverschot
bedoeld in het eerste lid onder b;
i. de bij algemene maatregel van rijksbestuur vastgestelde begrotingsregels, bedoeld
in het zevende lid.
3. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste en het tweede lid, toetst het college aan
de volgende aspecten die worden aangemerkt als norm in de zin van deze wet:
a. in de begroting en de meerjarenbegroting zijn alle verwachte uitgaven en verwachte
ontvangsten opgenomen, waaronder mede de risico’s vanwege financieringsconstructies
buiten de begroting om;
b. de in de begroting opgenomen ontvangsten en uitgaven zijn toereikend toegelicht;
c. de begroting is zodanig ingericht dat zij voldoet aan de criteria van ordelijkheid
en controleerbaarheid;
d. de uitgaven en ontvangsten vinden plaats in het jaar waarin de verplichtingen daartoe
zijn aangegaan, tenzij dit vanuit bedrijfseconomisch perspectief evident onverstandig
is;
e. de uitgaven en de ontvangsten zijn van elkaar gescheiden.
4. Bij de begroting van Aruba wordt een uiteenzetting verstrekt van de financiële toestand
van de collectieve sector van dat land.
5. Bij de uiteenzetting wordt een overzicht verstrekt van:
a. de aangegane geldleningen;
b. de aard van de geldleningen inclusief leenvoorwaarden;
c. het nog af te lossen bedrag per geldlening;
d. de in dat begrotingsjaar voorgenomen aflossingen van geldleningen van het land.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geldleningen die zijn aangegaan voor 1 maart
2020, de geldleningen die aangegaan zijn vanaf 1 maart 2020 in kader van de liquiditeitssteun
verstrekt door Nederland, de geldleningen die Aruba is aangegaan vanaf 1 maart 2020
met andere partijen en geldleningen die Aruba is aangegaan vanaf de inwerkingtreding
van deze wet.
6. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan, in het geval van een situatie als bedoeld
in artikel 25, eerste lid, het jaartal worden gewijzigd in het eerste lid, onder c.
Bij de voorbereiding van de algemene maatregel van rijksbestuur betrekt Onze Minister
Onze Minister van Financiën van Aruba.
7. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regels worden gesteld over
de begrotingsregels of kunnen de percentages en jaartallen worden gewijzigd, bedoeld
in het tweede lid. Bij de voorbereiding van de algemene maatregel van rijksbestuur
betrekt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba.
Artikel 15a. Zwaarwegende economische omstandigheden
1. Indien zwaarwegende economische omstandigheden daartoe noodzaken kan Onze Minister
van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad
van Aruba, de raad van ministers van het Koninkrijk verzoeken om in het lopende begrotingsjaar
niet te hoeven voldoen aan de normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid.
2. Het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba bevat in elk geval:
a. een motivering waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van zwaarwegende economische
omstandigheden op basis van gezaghebbende objectieve informatie, almede welke afwijking
van de normen volgens Onze Minister van Financiën van Aruba nodig is;
b. het pakket van maatregelen met een toereikende toelichting om de afwijking te compenseren
binnen maximaal vijf jaar na afloop van deze zwaarwegende economische omstandigheden.
3. Het college adviseert de raad van ministers van het Koninkrijk over het verzoek.
Het advies bevat in ieder geval een beoordeling van de motivering dat er sprake is
van zwaarwegende economische omstandigheden en van het pakket van maatregelen ter
compensatie van de afwijking. Daarnaast adviseert het college over de ten hoogste
toegestane mate van afwijking van de normen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid,
en over de termijn waarbinnen Aruba de afwijking zal compenseren.
4. Op basis van het advies, bedoeld in het derde lid, beslist de raad van ministers
van het Koninkrijk omtrent de instemming aan Aruba om niet te hoeven voldoen aan de
normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid. Bij de beslissing tot instemming bepaalt
de raad van ministers van het Koninkrijk de ten hoogste toegestane mate van afwijking
van de normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, en de termijn waarbinnen Aruba de
afwijking van deze norm zal compenseren.
5. Indien de raad van ministers van het Koninkrijk heeft ingestemd met het verzoek van
Onze Minister van Financiën van Aruba, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen
ter compensatie van de toegestane afwijking door middel van een wijziging van de begroting
in de begroting en de meerjarenbegroting van het lopende begrotingsjaar opgenomen
en in de begroting van de daaropvolgende jaren meegenomen.
6. Indien het college vaststelt dat Aruba niet voldoet aan de toegestane afwijking,
bedoeld in het vierde lid, adviseert het college hierover overeenkomstig artikel 12,
derde lid.
7. Op een advies als bedoeld in het zesde lid, zijn de artikelen 12, vierde en vijfde
lid, en 13 van overeenkomstige toepassing.
8. Indien de zwaarwegende economische omstandigheden langer duren dan het in het eerste
lid bedoelde begrotingsjaar, kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende
in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, jaarlijks een verzoek
doen om verlenging van de instemming, met een actualisatie van het voorgenomen pakket
van maatregelen ter compensatie van de gevraagde afwijking. Op dit verzoek om verlenging
van de toestemming zijn het tweede tot en met het zevende lid van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 16. Geldleningen
1. Ten laste van Aruba worden slechts geldleningen aangetrokken:
a. om de kapitaaluitgaven voor materiële en immateriële vaste activa te dekken;
b. om aflopende geldleningen af te lossen, met inachtneming van artikel 15, eerste lid,
onder d.
2. In de begroting, bedoeld in artikel 15, worden de voornemens tot het aantrekken van
geldleningen opgenomen.
3. Van de aangetrokken geldleningen wordt melding gemaakt in de uitvoeringsrapportages,
bedoeld in artikel 18.
4. Onze Minister van Financiën van Aruba informeert het college onverwijld, als bij
de uitvoering van de begroting de omvang van een geldlening het begrote geldleningbedrag
dreigt te overschrijden.
5. Op basis van de voornemens tot het aantrekken van geldleningen, bedoeld in het tweede
lid, de meldingen, bedoeld in het derde lid, en de verstrekte informatie, bedoeld
in het vierde lid, beoordeelt het college of Aruba voldoet aan de normen, genoemd
in artikel 15. Voorgenomen geldleningen die niet voldoen aan de normen, bedoeld in
artikel 15, worden niet ten laste van Aruba aangetrokken.
6. Het college beoordeelt tevens of wordt voldaan aan de uitvoering van de verbeteringen
van het financieel beheer, voor zover deze betrekking hebben op het aantrekken van
geldleningen.
Artikel 16a. Aantrekken van geldleningen
1. Geldleningen worden aangetrokken tegen marktconforme leenvoorwaarden.
2. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad van Aruba, kan, in overeenstemming met een beslissing daarover
van de raad van ministers van het Koninkrijk, geldleningen onder andere leenvoorwaarden
dan als bedoeld in het eerste lid, aantrekken.
3. Indien geldleningen ten laste van Aruba worden aangetrokken in het kader van een
open biedingprocedure bij de Centrale Bank van Aruba, gebeurt dat aantrekken in overeenstemming
met een advies daarover van die Centrale Bank.
4. De Nederlandse Staat heeft een lopende inschrijving op de geldleningen, bedoeld in
het derde lid, telkens voor het gevraagde geldleningbedrag, tegen het actuele rendement
op staatsleningen van de desbetreffende looptijd, doch uitsluitend voor zover:
a. deze geldleningen worden aangewend om kapitaaluitgaven mee te dekken, en
b. deze geldleningen niet op enigerlei wijze, direct of indirect, strekken tot het herfinancieren
van geldleningen die Aruba voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is aangegaan
of de herfinanciering van aflopende geldleningen waarmee de kapitaaluitgaven zijn
gedekt, bedoeld onder a.
5. Bij een open biedingsproces als bedoeld in het derde lid, hebben bij gelijke geldleningvoorwaarden
lokale inschrijvingen voorrang.
6. Indien geldleningen ter dekking van de kapitaaluitgaven ten laste van Aruba onderhands
worden aangetrokken, worden telkens naast Nederland ook een of meerdere derde partijen
in de gelegenheid gesteld om gelijktijdig een aanbod te doen en wordt er vervolgens
aangetrokken daar waar de geldleningvoorwaarden het meest gunstig zijn. Voor de Nederlandse
Staat geldt in dit verband het aanbod, bedoeld in het vierde lid. Het vijfde lid is
van overeenkomstige toepassing.
7. Onze Minister van Financiën van Aruba bericht, na overleg met de ministerraad van
Aruba, het college over een voornemen tot het onderhands aantrekken van een geldlening,
onder bijvoeging van de voorwaarden van de aangeboden geldleningen. Het college adviseert
op basis van een onderlinge vergelijking van de geldleningvoorwaarden binnen veertien
dagen na ontvangst van dat bericht. Indien Onze Minister van Financiën van Aruba,
handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, afwijkt
van het advies van het college, geschiedt dat met een gemotiveerd besluit. Onze Minister
van Financiën van Aruba informeert het college over het genomen besluit.
8. Het college kan de raad van ministers van het Koninkrijk, door tussenkomst van Onze
Minister, berichten als blijkt dat Onze Minister van Financiën van Aruba afwijkt van
het advies, bedoeld in het zevende lid. Bij dat bericht kan het college adviseren
tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het tiende lid. Het college zendt
gelijk met het advies een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba
en bericht de Staten dat het advies is verzonden.
9. Op een advies, als bedoeld in het achtste lid, kan de raad van ministers van het
Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën
van Aruba met betrekking tot het onderhands aangaan van geldleningen. Alvorens een
voorstel voor een aanwijzing bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend
stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
10. Het geven van de aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van
Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het
Koninkrijk.
HOOFDSTUK 5. DE UITVOERING VAN BEGROTINGEN EN DE VERANTWOORDING DAAROVER
Artikel 17. Uitvoering van beleidsvoornemens
1. Indien een minister van Aruba nalaat een voorziening ter uitvoering van een beleidsvoornemen
te treffen of deze op een zodanig tijdstip vaststelt, implementeert of uitvoert dat
de haalbaarheid van de uitgaven- en ontvangstenramingen in gevaar komt, adviseert
het college hierover overeenkomstig artikel 12, derde lid.
2. Het college adviseert eveneens overeenkomstig artikel 12, derde lid, indien de Staten
niet met een voorgestelde voorziening instemmen of daarmee op een zodanig tijdstip
instemmen dat de haalbaarheid van de uitgaven- en ontvangstenramingen in gevaar komt.
3. Op een advies, als bedoeld in het eerste en tweede lid, is artikel 13 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 18. Verantwoordingsinformatie
1. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad van Aruba, zendt uiterlijk zes weken na afloop van ieder kwartaal
een uitvoeringsrapportage aan het college en aan de Staten, waarin in ieder geval
wordt opgenomen een liquiditeitsplanning en informatie over de uitputting van de begroting
en de daarmee samenhangende resterende verplichtingenruimte, over de stand van het
financieringssaldo, over eventuele nieuwe beleidsvoornemens met financiële consequenties,
over de stand van de aflossingen dan wel de herfinanciering daarvan op de geldleningen
in het lopende jaar, over de cumulatieve rentevoordelen als gevolg van aantrekken
van geldleningen via Nederland en over mee- en tegenvallers in de uitvoering van de
begroting met inachtneming van de begrotingsregels.
2. Het college en Onze Minister van Financiën van Aruba stellen ten behoeve van de uitvoeringsrapportage
gezamenlijk een model vast.
3. Indien uit een uitvoeringsrapportage blijkt dat er een lager overschot dan het in
artikel 15, eerste lid, onder b, bepaalde minimum dreigt of reeds is gerealiseerd,
geeft Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het
gevoelen van de ministerraad van Aruba, in die rapportage aan welke maatregelen worden
voorgenomen ter voorkoming dan wel compensatie van dat lagere overschot, met dien
verstande dat, in het geval toepassing is gegeven aan artikel 15a, de door de raad
van ministers van het Koninkrijk toegestane afwijking geldt.
4. Uiterlijk op 31 augustus van ieder jaar verstrekt Onze Minister van Financiën van
Aruba een afschrift van de vastgestelde jaarrekening over het voorafgaande jaar aan
het college en aan Onze Minister.
5. De jaarrekening van Aruba gaat vergezeld van een goedkeurende controleverklaring
van een accountant, waarbij is gecontroleerd op de getrouwheid en de financiële rechtmatigheid
van de jaarrekening.
6. Indien de jaarrekening op 31 augustus nog niet is vastgesteld, verstrekt Onze Minister
van Financiën van Aruba de in voorbereiding zijnde jaarrekening naar de stand van
31 augustus. Hij verstrekt de bevindingen van de accountant of Algemene Rekenkamer
van Aruba en van de Centrale accountantsdienst van Aruba op het ontwerp van de jaarrekening
onmiddellijk na de ontvangst van die bevindingen aan het college.
7. Indien uit de vastgestelde jaarrekening blijkt dat niet wordt voldaan aan het in
artikel 15, eerste lid, onder b, bepaalde minimum, geeft Onze Minister van Financiën
van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van
Aruba, tegelijk met de jaarrekening van Aruba aan welke maatregelen in het op het
verantwoorde jaar volgende jaar worden genomen ter compensatie van de gevolgen voor
de schuldpositie van het niet voldoen aan de norm, tenzij de raad van ministers van
het Koninkrijk met toepassing van artikel 15a een andere termijn voor het nemen van
de compenserende maatregelen heeft bepaald.
8. Het college beoordeelt de voorgenomen maatregelen, bedoeld in het derde en het zevende
lid, aan de hand van de normen, genoemd in artikel 15, en zendt Onze Minister van
Financiën van Aruba binnen veertien dagen na ontvangst van de betreffende uitvoeringsrapportage
of jaarrekening een advies overeenkomstig artikel 12, derde lid.
9. Op een advies als bedoeld in het achtste lid, zijn de artikelen 12, vierde en vijfde
lid, en 13 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19. Geen jaarrekening vastgesteld
1. Indien het college op 31 augustus van enig jaar van Aruba nog geen vastgestelde jaarrekening
over het voorgaande jaar heeft ontvangen en er naar zijn oordeel ook geen uitzicht
bestaat dat binnen een redelijke termijn alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk
een vastgestelde jaarrekening zal worden toegezonden, bericht het college dienaangaande
de regering van het Koninkrijk, door tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht van het college als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van
een gemotiveerd advies tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën
van Aruba alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk een vastgestelde jaarrekening
ter beoordeling toe te zenden aan het college.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift
daarvan aan de ministerraad van Aruba en bericht de Staten dat het advies is verzonden.
4. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk
concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba
alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk een vastgestelde jaarrekening ter
beoordeling toe te zenden aan het college. Artikel 13, vijfde lid, tweede volzin,
is van overeenkomstige toepassing.
5. Het geven van de aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van
Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het
Koninkrijk.
Artikel 20. Verbetering van het financieel beheer
1. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad van Aruba, rapporteert uiterlijk zes weken na afloop van ieder
kwartaal aan het college over de uitvoering van de verbeteringen van het financieel
beheer en over de stand van zaken van het financieel beheer. Het college en Onze Minister
van Financiën van Aruba stellen ten behoeve van die rapportage gezamenlijk een model
vast, dat aangeeft over welke onderwerpen gerapporteerd wordt.
2. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba ter zake van de uitvoering
van de verbeteringen van het financieel beheer aanbevelingen geven.
3. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen geven op het
terrein van het financieel beheer, rekening houdend met de bevindingen van de Centrale
accountantsdienst van Aruba en het rapport van de Algemene Rekenkamer van dat land.
4. In de rapportage, bedoeld in het eerste lid, geeft Onze Minister van Financiën van
Aruba aan op welke wijze de aanbevelingen, bedoeld in het tweede en derde lid, gevolg
krijgen.
Artikel 21. Aangaan van financiële verplichtingen
1. Een minister van Aruba gaat uitsluitend financiële verplichtingen aan voor zover
deze zijn opgenomen in een begroting die niet ingevolge artikel 13 is opgeschort.
2. Een minister van Aruba legt een voornemen tot het aangaan van een financiële verplichting,
voor zover het de limieten voor financieel zelfbeheer, zoals die gelden bij de inwerkingtreding
van deze wet, te boven gaat, voor advies voor aan een door Onze Minister van Financiën
van Aruba aan te wijzen functionaris of, bij diens afwezigheid, aan diens eerste of
tweede plaatsvervanger. Een positief advies wordt verleend indien de financiële verplichting
voortvloeit uit de uitvoering van de begroting. De in de eerste volzin bedoelde limieten
kunnen na overleg met het college gewijzigd worden.
3. Indien een minister van Aruba financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking
van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister van Financiën
van Aruba voorafgaand toezicht instellen op het aangaan van financiële verplichtingen
in de zin dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van
die begroting alleen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan nadat hij daarmee
heeft ingestemd. Gelijk met het instellen van voorafgaand toezicht bericht die minister
daarvan aan de Staten met een afschrift aan het college.
4. In de uitvoeringsrapportages, bedoeld in artikel 18, eerste lid, wordt tevens gerapporteerd
over de gevallen waarin een minister van Aruba financiële verplichtingen is aangegaan
zonder of in afwijking van een positief advies, als bedoeld in het tweede lid, en
over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het derde lid.
5. Indien een minister van Aruba financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking
van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, en het voorafgaand toezicht
door Onze Minister van Financiën van Aruba uitblijft of niet toereikend is, kan het
college Onze Minister van Financiën van Aruba adviseren om een beslissing onderscheidenlijk
een nadere beslissing te nemen als bedoeld in het derde lid. Het college bericht de
Staten dat het advies is verzonden.
6. Indien na het in het vijfde lid bedoelde advies blijkt dat het toezicht door Onze
Minister van Financiën van Aruba nog steeds uitblijft dan wel niet toereikend is,
kan het college dat berichten aan de raad van ministers van het Koninkrijk, door tussenkomst
van Onze Minister. Bij dat bericht kan het college adviseren tot het geven van een
aanwijzing als bedoeld in het zevende lid. Gelijk met dat advies zendt het college
een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba en bericht het college
de Staten dat het advies is verzonden.
7. Op een advies als bedoeld in het zesde lid, kan de raad van ministers van het Koninkrijk
concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba
dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van die begroting
geen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan voordat het college daarmee
heeft ingestemd. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën
van Aruba bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze
Minister Onze Minister van Financiën, handelende in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
8. De aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister,
in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
9. De instemming, bedoeld in het derde lid, en die, bedoeld in het zevende lid, worden
verleend als de desbetreffende financiële verplichting voldoet aan het eerste lid.
10. In geval van het aangaan van financiële verplichtingen en het verrichten van privaatrechtelijke
rechtshandelingen waartoe door de Staten is besloten, is dit artikel van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 22. Machtigingen tot het verrichten van rechtshandelingen
1. Onze Minister van Financiën van Aruba houdt een register bij van de namen en functies
van de personen die gemachtigd zijn tot het verrichten namens Aruba van privaatrechtelijke
rechtshandelingen die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van financiële
verplichtingen. Daarbij geeft hij tevens aan voor welke rechtshandelingen en tot welke
bedragen die personen gemachtigd zijn. Hij maakt dit register bekend na elke wijziging,
maar in ieder geval elke zes maanden. Bekendmaking geschiedt op de website van Aruba.
2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 21, zevende lid, wordt, na inwerkingtreding
van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 21, achtste lid, in het register
bij de desbetreffende personen aangetekend dat voor het aangaan van verplichtingen
de voorafgaande instemming van het college is vereist.
3. Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen
als bedoeld in het eerste lid, zijn nietig, indien zij zijn aangegaan door personen
die daartoe blijkens het register, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of onvoldoende
gemachtigd zijn.
4. In afwijking van het derde lid is een rechtshandeling als bedoeld in dat lid wel
rechtsgeldig als de bevoegdheid tot het aangaan van de verplichting blijkt uit een
ten behoeve van die rechtshandeling verstrekte schriftelijke machtiging van Onze Minister
van Financiën van Aruba. Deze machtiging wordt slechts in incidentele gevallen verstrekt.
5. Onze Minister van Financiën van Aruba verstrekt kopieën van de in het vierde lid
bedoelde machtigingen aan het college.
6. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen geven ter zake
van de wijze waarop het beheer wordt gevoerd van het register, bedoeld in het eerste
lid.
Artikel 23. Vaststelling collectieve sector
1. Onze Minister en Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen de ministerraad van Aruba, wijzen tweejaarlijks gezamenlijk, na advies
van het Centraal Bureau Statistiek van Aruba in samenwerking met het Centraal Bureau
voor de Statistiek van Nederland, voor 1 april aan welke rechtspersonen met ingang
van het volgende begrotingsjaar behoren tot de desbetreffende collectieve sector.
2. Voor de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is het System of National Accounts
van de Verenigde Naties leidend.
3. Onze Minister van Financiën van Aruba stelt de betrokken rechtspersonen schriftelijk
in kennis van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid.
4. Onze Minister van Financiën van Aruba rapporteert jaarlijks voor 1 april aan het
college over de voorlopige jaarcijfers over het voorgaande kalenderjaar van de desbetreffende
collectieve sector.
Artikel 24. Ontwikkelingen in de collectieve sector
1. Het Centraal Bureau Statistiek van Aruba rapporteert aan Onze Minister van Financiën
van Aruba uiterlijk op 1 september over de uitgaven-, ontvangsten-, financieringssaldi-
en schuldcijfers van het voorafgaande jaar van de betrokken collectieve sector. Daarbij
zijn de definities van het System of National Accounts leidend. Het Centraal Bureau
voor de Statistiek van Nederland adviseert het Centraal Bureau Statistiek van Aruba.
2. Onze Minister van Financiën van Aruba zendt de rapportage, bedoeld in het eerste
lid, binnen twee weken naar het college. Indien uit die rapportage blijkt dat een
lager overschot resulteert dan het in artikel 15, eerste lid, onder b, bedoelde overschot,
bericht Onze minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het
gevoelen van de ministerraad van Aruba, het college gelijktijdig met toezending van
de rapportage over het beleid dat zal worden gevoerd ter compensatie van de gevolgen
voor de schuldpositie vanwege het niet voldoen aan de norm. In het geval toepassing
aan artikel 15a is gegeven, wordt dat in de rapportage vermeld en daarmee rekening
gehouden.
3. Indien na kennisneming van de rapportage, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel
van het college Onze Minister van Financiën van Aruba niet of niet voldoende compensatie
aandraagt, doet het college binnen veertien dagen na ontvangst van de rapportage aan
Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen over de te nemen maatregelen ter
compensatie van de gevolgen voor de schuldpositie vanwege het niet voldoen aan de
norm, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder b.
4. Indien na ten minste veertien dagen na het doen van de aanbevelingen, bedoeld in
het derde lid, naar het oordeel van het college sprake blijft van een dreiging van
onvoldoende compensatie bericht het college na afloop van die periode dienaangaande
de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister.
5. Op het bericht, bedoeld in het vierde lid, is artikel 13, tweede, vijfde en zesde
lid, van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 6 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Artikel 25. Schade door buitengewone gebeurtenissen
1. Indien dit nodig is in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone
gebeurtenissen, waaronder natuurrampen, kan Onze Minister van Financiën van Aruba,
handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de Staten
en vervolgens in overeenstemming met een beslissing daarover van de raad van ministers
van het Koninkrijk, besluiten af te wijken van de in het vierde lid genoemde bepalingen.
2. Indien in spoedeisende gevallen een beslissing van de raad van ministers van het
Koninkrijk niet kan worden afgewacht, kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende
in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de Staten en met
de voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk verplichtingen aangaan
die niet voortvloeien uit de uitvoering van de begroting.
3. Indien geen contact mogelijk is met de voorzitter van de raad van ministers van het
Koninkrijk kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de ministerraad van Aruba en met de Staten de noodzakelijke maatregelen
treffen die kunnen leiden tot een afwijking van de normen, bedoeld in artikel 15.
4. Bij de beslissing van de raad van ministers van het Koninkrijk, bedoeld in het eerste
lid:
a. wordt, na advisering door het college, de ten hoogste toegestane mate van afwijking
van de normen, bedoeld in artikel 15, vastgesteld;
b. kan tevens, na advisering door het college:
1°. uitstel worden verleend van de verplichtingen in artikel 18, derde en zevende lid,
en artikel 24, tweede lid;
2°. een termijn worden bepaald wanneer de maatregelen ter compensatie van de afwijkingen
van de normen zijn getroffen;
3°. worden afgeweken van artikel 16;
4°. worden afgeweken van artikel 16a, in het geval voornemens bestaan om geldleningen
aan te trekken bij de Nederlandse Staat;
5°. hieraan andere voorschriften verbinden ten behoeve van duurzaam begrotingsbeleid.
HOOFDSTUK 7 BEROEP
Artikel 26. Beroep
1. Tegen een koninklijk besluit als bedoeld in deze wet, houdende een of meer aanwijzingen,
staat voor Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met
het gevoelen van de ministerraad van dat land, gedurende dertig dagen na verzending
van het besluit beroep open bij Ons. De Raad van State van het Koninkrijk is belast
met het voorbereiden van het ontwerp-besluit inzake de beslissing op het beroep. Ons
besluit wordt in het Afkondigingsblad van Aruba bekend gemaakt en ter kennis van Onze
Minister van Financiën van Aruba en de Staten gebracht.
2. De Raad van State van het Koninkrijk kan bij de voorbereiding van het ontwerp-besluit,
bedoeld in het eerste lid, belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen
om tijdens het onderzoek ter zitting te worden gehoord. De Raad van State van het
Koninkrijk stelt in ieder geval Onze Minister van Financiën van Aruba en, zo de Raad
van State van het Koninkrijk dat wenselijk acht, andere ministers van dat land in
de gelegenheid te worden gehoord.
3. Artikel 45 van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 8:24, 8:25, 8:27 tot en met 8:29,
8:31, 8:32, 8:33 tot en met 8:36, eerste lid, 8:39, 8:50, 8:61 en 8:62 van de Algemene
wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Ambtsberichten en andere door
Onze Minister aangewezen stukken zijn niet openbaar.
5. Het ontwerp-besluit inzake de beslissing op het beroep, bedoeld in het eerste lid,
is niet openbaar.
6. Artikel 27d van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing. Het
onderzoek ter zitting is openbaar.
7. Het beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht.
8. De Raad van State van het Koninkrijk kan een procesreglement vaststellen voor de
behandeling van het beroep, bedoeld in het eerste lid, en van het verzoek om een voorlopige
voorziening, bedoeld in artikel 27.
9. Binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerp-besluit kan Onze Minister, met vermelding
van de gerezen bedenkingen, de Raad van State van het Koninkrijk verzoeken zijn ontwerp
in nadere overweging te nemen. In het kader van die nadere overweging stelt de Raad
van State van het Koninkrijk opnieuw Onze Minister van Financiën van Aruba en, zo
de Raad van State van het Koninkrijk dat wenselijk acht, andere ministers van dat
land in de gelegenheid te worden gehoord.
10. Ons besluit wijkt niet af van het ontwerp of, indien daarvan sprake is, het nader
ontwerp, voor zover het advies van de Raad van State van het Koninkrijk uitsluitend
is gebaseerd op rechtmatigheidsgronden, en voor het overige uitsluitend indien zeer
zwaarwegende, op het in deze wet geregelde toezicht betrekking hebbende gronden daartoe
aanleiding geven. Indien Ons besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp
wordt het in het Staatsblad geplaatst met een rapport van Onze Minister. Dit rapport
bevat in ieder geval de argumenten op grond waarvan wordt voorgesteld af te wijken
van het ontwerp respectievelijk het nader ontwerp, alsmede het ontwerp zelf en indien
daarvan sprake is, het nader ontwerp.
11. Ons besluit wijkt voorts niet af van het ontwerp dan na toepassing van het negende
lid, eerste volzin. Indien niet binnen twee maanden een verzoek als bedoeld in de
eerste volzin van het negende lid is gedaan, beslissen Wij zo spoedig mogelijk overeenkomstig
het ontwerp van de Raad van State van het Koninkrijk.
12. Wij beslissen na ontvangst van het nader ontwerp zo spoedig mogelijk omtrent het
nader ontwerp van de Raad van State van het Koninkrijk.
13. Besluiten van Onze Minister op grond van deze wet zijn niet vatbaar voor beroep bij
de administratieve rechter op grond van de landsverordening van Aruba die de administratieve
rechtspraak regelt of de Algemene wet bestuursrecht. Dit geldt eveneens voor Ons besluit
als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 27. Voorlopige voorziening
1. Indien op grond van artikel 26, eerste lid, tegen een besluit beroep is ingesteld,
kan een daartoe door de Vicepresident van de Raad van State aangewezen staatsraad
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
2. Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door Onze Minister van Financiën
van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van
Aruba.
3. Artikel 45 van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 8:68, 8:72, vijfde lid, en 8:83, eerste,
derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of
mondeling uitspraak.
6. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdheid van de staatsraad, bedoeld in het eerste lid,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
7. De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, kan de voorlopige voorziening, op verzoek
en ambtshalve, opheffen of wijzigen, nadat hij partijen heeft gehoord, althans behoorlijk
heeft opgeroepen. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21 en
8:83 eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
8. De voorlopige voorziening vervalt, zodra door Ons is beslist, voor zover daarvoor
in Ons besluit geen ander tijdstip is aangegeven.
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 28. Deelnemingen
Aruba heeft regelgeving die voldoet aan internationaal aanvaarde normen op het gebied
van:
a. procedures voor vervreemding en verkrijging van aandelen in rechtspersonen door Aruba,
b. richtlijnen voor het dividendbeleid van rechtspersonen waarin Aruba deelneemt, en
c. procedures en eisen rond de benoeming en het ontslag van bestuurders van rechtspersonen
waarin Aruba deelneemt.
Artikel 28a. Publiek-private samenwerking
1. Aruba gaat geen nieuwe financiële publiek-private samenwerkingsverplichtingen aan,
tenzij de raad van ministers van het Koninkrijk op verzoek van Onze Minister van Financiën
van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van
Aruba, hiermee voorafgaand heeft ingestemd.
2. Het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba bevat in elk geval:
a. een risicoparagraaf waarin de publiek-private samenwerking gepaard gaande risico’s
zijn beschreven;
b. de reserveringen die zullen worden of zijn getroffen in verband met de risico’s.
3. Het college adviseert de raad van ministers van het Koninkrijk over het verzoek van
Onze Minister van Financiën van Aruba.
4. Publiek-private samenwerkingen worden opgenomen op de balans van Aruba.
5. Bestaande samenwerkingsconstructies worden overeenkomstig in de begroting verwerkt.
Artikel 29. Overgangsbepalingen financieel beheer
In afwijking van artikel 18, vijfde lid:
a. is de verplichting in dit artikellid niet van toepassing over de boekjaren 2021 en
2022;
b. geldt voor de boekjaren 2023 tot en met 2025 dat de jaarrekening vergezeld gaat van
een accountantsverklaring met beperking.
Artikel 30. Lopende begroting bij aanvang toezicht
1. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze wet zendt Onze Minister van Financiën
van Aruba aan het college een afschrift van de begroting die ziet op het jaar waarin
die inwerkingtreding geschiedt.
2. Het college beoordeelt de begroting, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de
beoordeling bedoeld in artikel 12, tweede lid, en rapporteert uiterlijk vier weken
na ontvangst van die begroting aan Onze Minister van Financiën van Aruba overeenkomstig
artikel 12, tweede lid. Artikel 12, derde tot en met vijfde lid, en artikel 13 zijn
van overeenkomstige toepassing.
3. De bepalingen van deze wet zijn voor zover mogelijk op de begroting, bedoeld in het
eerste lid, van toepassing, met dien verstande dat voor het financieringssaldo van
ten minste 1%, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder b, voor de begroting, bedoeld
in het eerste lid, wordt gelezen een financieringssaldo van ten minste 0%.
Artikel 31. Verantwoording in Nederlandse begroting
1. De uitgaven en ontvangsten samenhangende met het verstrekken van geldleningen als
bedoeld in artikel 16 door de Staat der Nederlanden aan Aruba komen ten laste respectievelijk
ten gunste van de begroting van Onze Minister.
2. De valutarisico’s samenhangende met het verstrekken van geldleningen als bedoeld
in artikel 16 door de Staat der Nederlanden aan Aruba komen ten laste respectievelijk
ten gunste van de begroting van Onze Minister.
Artikel 32. Beheer bescheiden
Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van het college wordt in
het bestuursreglement, bedoeld in artikel 5, eerste lid, geregeld. De bescheiden worden
na beëindiging van de werkzaamheden van het college bewaard in het archief van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De bescheiden worden in
afschrift ter beschikking gesteld aan Aruba.
Artikel 33. Evaluatie
1. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet aan
de vertegenwoordigende lichamen Aruba en Nederland een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van deze rijkswet in de praktijk.
2. Met het oog op dit verslag stelt Onze Minister, in overeenstemming met de raad van
ministers van het Koninkrijk, uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van deze
termijn een evaluatiecommissie in.
3. De evaluatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden die op grond van deskundigheid
en volgens de volgende procedure worden benoemd:
a. de voorzitter in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba;
b. een lid in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba;
c. een lid, aan te wijzen door Onze Minister.
4. De evaluatiecommissie kan zich ter uitvoering van haar werkzaamheden laten ondersteunen.
5. De evaluatiecommissie brengt uiterlijk drie maanden nadat deze is ingesteld, door
tussenkomst van Onze Minister, verslag uit aan de raad van ministers van het Koninkrijk.
6. Het verslag van de evaluatiecommissie bevat in ieder geval:
a. een oordeel over de vraag of en zo ja, in hoeverre Aruba voldoet aan de normen, genoemd
in artikel 15 en de bijdrage die het in deze rijkswet ingestelde financieel toezicht
daaraan levert;
b. een oordeel of er sprake is van niet aan Aruba te wijten omstandigheden, waaronder
die genoemd in artikel 25, die het voldoen aan de normen, genoemd in artikel 15, in
de weg hebben gestaan;
c. een aanbeveling over het tijdstip van de volgende evaluatie;
d. zo nodig, met het oog op een optimale uitvoering van deze wet, aanbevelingen aan Aruba
met betrekking tot het krachtens deze wet uit te oefenen toezicht.
7. Artikel 8 is ten aanzien van de evaluatiecommissie van overeenkomstige toepassing.
8. De raad van ministers van het Koninkrijk kan na de periode van drie jaar, bedoeld
in het eerste lid, besluiten tot het laten opstellen van een verslag als bedoeld in
het eerste lid. Het eerste tot en met zevende lid zijn van toepassing, indien het
verslag is opgesteld.
Artikel 34. Overgangsbepaling leden van het college
De personen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet zijn benoemd
als lid van het College Aruba financieel toezicht blijven lid gedurende de resterende
termijn van hun benoeming, met dien verstande dat een eventuele herbenoeming wordt
beheerst door de bepalingen van deze Rijkswet.
Artikel 35. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 36. Vervallen wet
Deze wet vervalt op een bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, in
overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk, te
bepalen tijdstip. Dit tijdstip is het tijdstip met ingang waarvan Aruba:
a. gedurende de laatste drie achtereenvolgende jaren voldoet aan de normen, genoemd in
artikel 15, met uitzondering van de norm, genoemd in artikel 15, eerste lid, onder
c, en beschikt over een goedkeurende accountantsverklaring over de jaarrekeningen
over die jaren, in de vorm van een controleverklaring, van een externe, in overeenstemming
met het college aangewezen, accountant;
b. met betrekking tot de norm in artikel 15, eerste lid, onder c, een schuldquote van
de collectieve sector heeft die gedurende de laatste vijf achtereenvolgende jaren
minimaal een lineaire daling heeft laten zien richting 50% per 2040, en beschikt over
een goedkeurende accountantsverklaring in de vorm van een controleverklaring, van
een externe, in overeenstemming met het college aangewezen, accountant;
c. in de Staatsregeling van Aruba een bepaling heeft opgenomen dat bij landsverordening,
waarbij de Staten een zodanige ontwerp-landsverordening niet kunnen goedkeuren of
niet kunnen besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerp-landsverordening dan
met twee derden der uitgebrachte stemmen, in elk geval begrotingsnormen en begrotingsregels
worden opgenomen;
d. de landsverordening waarmee uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde onder c, in
werking heeft laten treden, waarin onder meer de volgende normen zijn opgenomen:
1°. de in de begroting en de meerjarenbegroting opgenomen uitgaven op de gewone dienst
worden ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen en
de opgenomen kapitaaluitgaven worden ten minste gedekt door de ter dekking van die
uitgaven opgenomen middelen, rekening houdend met de verwachte ontvangsten uit geldleningen;
2°. de schuldquote mag vanaf 2040 maximaal 50% van het bruto binnenlands product bedragen;
3°. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt bij een schuldquote hoger
dan 40% van het bruto binnenlands product structureel een overschot van minimaal 1%
van het bruto binnenlands product;
4°. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt bij een schuldquote gelijk
of lager dan 40% van het bruto binnenlands product ten minste 0% van het bruto binnenlands
product;
5°. de bij of krachtens deze wet vastgestelde begrotingsregels;
e. een door de Staten van Aruba en de Staten-Generaal goedgekeurde onderlinge regeling
als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
met Nederland heeft getroffen, waarin afspraken zijn gemaakt over de langdurige handhaving
van de normen en begrotingsregels in de landsverordening, bedoeld onder d;
f. binnen het Arubaanse staatsbestel een orgaan heeft ingesteld met taken en bevoegdheden
die gelijkwaardig zijn aan de taken en bevoegdheden van het college, met uitzondering
van de advisering aan de raad van ministers van het Koninkrijk, en de wetgeving waarbij
deze instelling wordt verwezenlijkt, in werking is getreden.
Artikel 37. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Rijkswet Aruba financieel toezicht.
Lasten en bevelen dat deze Rijkswet in het Staatsblad en in het Afkondigingsblad van
Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren
die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.