Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Erkens en Peter de Groot over de uitspraak 201908401/1/R1 van de Raad van State over het verstrekken van omgevingsvergunningen door de gemeente Zutphen aan IJsselwind bv en het waterschap Rijn en IJssel t.b.v. de bouw van resp. 2 en 1 windturbines, ofwel Windpark IJsselwind
Vragen van de leden Erkens en Peter de Groot (beiden VVD) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat en van Infrastructuur en Waterstaat over de uitspraak 201908401/1/R1 van de Raad van State over het verstrekken van omgevingsvergunningen door de gemeente Zutphen aan IJsselwind bv en het waterschap Rijn en IJssel t.b.v. de bouw van resp. 2 en 1 windturbines, ofwel Windpark IJsselwind (ingezonden 22 november 2021).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie), mede namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 9 februari 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 902.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak 201908401/1/R1 van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State over het verstrekken van omgevingsvergunningen door de gemeente
Zutphen aan IJsselwind bv en het waterschap Rijn en IJssel ten behoeve van de bouw
van respectievelijk twee en een windturbines, ofwel Windpark IJsselwind? Wat zijn
de gevolgen van deze uitspraak?
Antwoord 1
Ja. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft
op 12 mei 2021 het bestemmingsplan voor de bouw en exploitatie van de drie windturbines
vernietigd, omdat de Afdeling de ingediende beroepen gegrond heeft verklaard. Vanwege
de juridische samenhang tussen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen heeft
de Afdeling de omgevingsvergunningen ook vernietigd. Daarmee is de juridische grondslag
voor het kunnen bouwen en exploiteren van de drie windturbines weggevallen.
Het is nu aan het bevoegde gezag om te bepalen of en waar de beoogde drie turbines
aanvaardbaar worden geacht en daarvoor op een zorgvuldige manier, met gebruikmaking
van de wettelijk voorgeschreven processtappen, een nieuw bestemmingsplan vast te stellen
en omgevingsvergunning(en) te verlenen.
Vraag 2
Bent u daarnaast bekend met de uitspraak 201806949/1/R2 van de van de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State over de uitbreiding van het windpark Delfzijl Zuid en het Activiteitenbesluit?
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de bovengenoemde uitspaak van de van de Afdeling
bestuursrechtspraak Raad van State? Wat betekent dit concreet voor de RES-plannen
en nieuwe windparken op land?
Antwoord 2
Ja, ik ben met deze uitspraak bekend. De uitspraak van de Afdeling over de uitbreiding
van het Windpark Delfzijl Zuid en het Activiteitenbesluit (juni 2021) (hierna: uitspraak
Delfzijl Zuid) staat los van de uitspraak over Windpark IJsselwind (mei 2021).
In de uitspraak Delfzijl Zuid heeft de Afdeling geoordeeld dat voor de algemene milieuregels
voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de Activiteitenregeling
milieubeheer (Arm) een milieueffectrapportage had moeten worden uitgevoerd op grond
van de EU-richtlijn Strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn). Dat is niet gebeurd
en dat maakt dat deze algemene milieuregels voor windparken met drie of meer turbines
buiten toepassing moeten worden gelaten. Dit heeft tot gevolg dat bij het vaststellen
van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor windparken met
drie of meer turbines niet meer van deze algemene regels kan worden uitgegaan.
Voor nieuwe windturbineparken blijft de mogelijkheid bestaan om bestemmingsplannen
vast te stellen en omgevingsvergunningen te verlenen, waarbij het bevoegd gezag zelf
gekozen milieunormen hanteert. Deze milieunormen moeten voorzien zijn van een actuele,
deugdelijke, op zichzelf staande en op de situatie toegesneden motivering. Dit geldt
ook voor windturbineparken in de RES-plannen. In antwoord op recente Kamervragen van
het lid Dassen (Volt) is uitgebreid ingegaan op de vraag wat de uitspraak voor de
RES-plannen betekent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 915).
De Staatssecretaris van IenW heeft het proces om een plan-milieueffectrapportage uit
te voeren voor de algemene milieuregels in gang gezet. Op 22 december 2021 is de kennisgeving
hierover gepubliceerd in de Staatscourant (nr. 50265). Als op basis van deze milieueffectrapportage
nieuwe algemene milieuregels zijn vastgesteld kunnen weer algemene regels voor windparken
worden toegepast. Dit zal naar verwachting medio 2023 zijn, zoals de Staatssecretaris
van IenW in zijn brief van 17 december (Kamerstuk 33 612, nr. 79) schreef.
Vraag 3
Op welke manier is het voor gemeentes en provincies alsnog mogelijk om windenergieprojecten
door te zetten, gezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de
uitspraak over het windpark Delfzijl Zuid oordeelt dat de algemene regels voor windturbines
niet in lijn zijn met de Europese richtlijnen? Wat is hierbij de rol van de Elektriciteitswet?
Antwoord 3
Voor gemeenten en provincies bestaat de mogelijkheid om in een bestemmingsplan of
omgevingsvergunning zelf gekozen normen voor milieubescherming te hanteren ter beperking
van hinder voor omwonenden, zie mijn antwoord op vraag 2. Hiermee kunnen windturbineparken
mogelijk worden gemaakt.
De Elektriciteitswet 1998 speelt geen rol in de uitspraken van de Afdeling. Deze wet
bepaalt slechts wanneer het Rijk of de provincie bevoegd zijn een inpassingsplan vast
te stellen voor een windturbinepark.
Vraag 4 en 5
Gegeven de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over
het windpark Delfzijl Zuid en de motie-Erkens/Leijten over onderzoek naar de effecten
van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 7312), acht u het in deze omstandigheden redelijk dat gemeentes en provincies alsnog zelfstandig
windenergieprojecten kunnen uitvoeren? Waarom moeten zij niet ook wachten met het
uitvoeren totdat de nieuwe richtlijnen vanuit het Rijk er zijn?
Welke gevolgen hebben bovengenoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de motie-Erkens/Leijten voor het RES-proces en de RES-planning?
Antwoord 4 en 5
Gemeenten en provincies zijn het bevoegde gezag voor de besluitvorming over windparken
met een opgesteld vermogen van minder dan 100 MW. Als gevolg van de uitspraak Delfzijl
Zuid maken zij een op zichzelf staande en op de situatie toegesneden afweging over
de aanvaardbaarheid van nieuwe windparken of de uitbreiding van bestaande parken bij
het vaststellen van bestemmings- of inpassingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen.
Daarvoor kunnen gemeenten en provincies zelf gekozen milieunormen hanteren. Deze milieunormen
moeten zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de situatie
toegesneden motivering. Hiermee wordt milieubescherming geboden voor omwonenden. Lokale
normen waren voor sommige milieuaspecten ook voor de uitspraak Delfzijl Zuid van de
Afdeling al mogelijk.
Indien er nieuwe wetenschappelijke inzichten beschikbaar komen over milieueffecten
van windturbines dienen deze uiteraard meegenomen te worden bij lokale en nationale
afwegingen. Om de kennisbasis actueel te houden, lopen verschillende (onderzoeks-)trajecten.
Zo verkent het RIVM momenteel welke mogelijkheden er zijn voor aanvullend onderzoek
naar de gezondheidseffecten van windturbines. Daarnaast heeft, zoals aangegeven in
het antwoord op vraag 2, de Staatssecretaris van IenW het proces in gang gezet voor
een milieueffectrapportage voor op te stellen algemene milieuregels, waarin ook de
mogelijkheid van een afstandsnorm (indachtig de motie-Erkens/Leijten en het coalitieakkoord)
wordt betrokken. De concept-NRD ligt op dit moment ter inzage.
De resultaten van de genoemde onderzoeken worden gedeeld met het nationaal programma
RES en de RES-regio’s. Bij het aanwijzen van zoekgebieden en projectlocaties kunnen
regio’s, zolang er nog geen nieuwe algemene milieuregels zijn – ook vanuit ruimtelijke
overwegingen – bijvoorbeeld zelf kiezen om afstanden mee te laten wegen.
Zoals ook aangegeven in de brief over de voortgang van de RES’en (Kamerstuk 32 813, nr. 956) zal de uitspraak van de Afdeling en het daarop volgende proces voor het opstellen
van een plan-MER en de daarop volgende nieuwe algemene milieunormen in de tussentijd
tot complexere vergunningverlening leiden en daarmee kunnen projecten vertraging oplopen.
Mijn verwachting is dat de vertraging niet zal doorwerken in het realiseren van de
afgesproken doelstelling van 35 TWh duurzame energieopwekking op land in 2030: de
nu vergevorderde windparken zullen voor die tijd zijn gerealiseerd en bij de windparken
die de komende jaren in RES-verband tot stand worden gebracht zullen naar verwachting
weer algemene milieuregels van toepassing zijn die zijn opgesteld op basis van een
plan-mer.
Vraag 6
Hoe ziet u de rolverdeling tussen de gemeente, provincie, het Rijk en de RES-regio
in het opzetten en uitvoeren van windenergieprojecten? Hoe borgt u hierbij lokaal
draagvlak en hoe voorkomt u dat windparken aan de grenzen van gemeenten worden neergezet
waarbij inwoners van andere gemeentes overlast kunnen ervaren?
Antwoord 6
Draagvlak is naast ruimtelijke inrichting en systeemefficiëntie een belangrijk criterium
in de RES’en. Voor de RES-aanpak is in het Klimaatakkoord gekozen vanuit het besef
dat we de energie-opgave in de leefomgeving alleen kunnen realiseren door middel van
samenwerking, regionaal maatwerk en een samenhangende besluitvorming door overheden
met betrokkenheid van burgers, netbeheerders, maatschappelijke organisaties en private
partijen. Afhankelijk van het opgesteld vermogen van het windpark heeft iedere overheidslaag
een (coördinerende) rol (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). Om tot een zorgvuldige
ruimtelijke afweging te komen is er een intensieve samenwerking tussen provincies
en gemeenten. Binnen de RES wordt op regionaal niveau het gesprek gevoerd over de
locaties voor windparken. Hiermee worden de gevolgen voor alle inwoners van de regio
meegewogen. Ik ga er vanuit dat in geval er windinitiatieven aan de rand van een RES
worden voorzien, dit tussen betrokken RES’en wordt afgestemd al dan niet met betrokkenheid
van de desbetreffende provincie(s).
Daarnaast wordt door het Rijk momenteel een plan-MER opgesteld om te komen tot nieuwe
algemene regels voor windturbines (zie antwoord op vraag 4 en 5). In dit traject wordt
ook de mogelijkheid voor een afstandsnorm, zoals opgenomen in het coalitieakkoord,
meegenomen.
Richting de RES 2.0 (voorzien op 1 juli 2023) zal de dialoog met de omgeving verder
ingebed worden in een zorgvuldig democratisch proces. Daarbij stellen volksvertegenwoordigers
vooraf kaders over hoe beleids- en projectparticipatie worden ingericht en worden
de wettelijke eisen t.a.v. inspraak gevolgd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede namens
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.