Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Paul over het bericht ‘Bijlesindustrie dreigt publiek onderwijs uit te hollen’
Vragen van het lid Paul (VVD) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Bijlesindustrie dreigt publiek onderwijs uit te hollen» (ingezonden 2 december 2021).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 8 februari
2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Bijlesindustrie dreigt publiek onderwijs uit te hollen»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kijk u naar de opinie van Pieter Hasekamp, directeur van het CPB2, die onder andere vraagt om meer regulering van de markt van het aanvullend onderwijs?
Antwoord 2
De Onderwijsraad heeft op 7 december jl. het advies «Publiek karakter voorop» uitgebracht.
Daarin vraagt de Onderwijsraad onder meer aandacht voor de toename van private initiatieven
binnen het publiek bekostigd onderwijs. Hieronder valt ook aanvullend onderwijs zoals
bijlessen en huiswerkbegeleiding. U ontvangt in het voorjaar van 2022 een inhoudelijke
beleidsreactie op het rapport. Daarin zal ik ook ingaan op ontwikkelingen van het
aanvullend onderwijs en de positie van aanvullend onderwijs binnen het onderwijsstelsel.
Vraag 3
Op welke manier wordt de markt van aanvullend onderwijs momenteel gereguleerd? Op
welke manier wordt inzichtelijk gemaakt dat een ouder of school met een betrouwbare
partner binnen het aanvullend onderwijs te maken heeft?
Antwoord 3
Voor de kwaliteit van inhuur door en binnen de school geldt dat het bevoegd gezag
verantwoordelijk is. Aanvullend onderwijs dat niet vanuit een school wordt verzorgd,
wordt verzorgd vanuit private partijen. Hier zijn geen eisen aan gesteld vanuit de
onderwijswetgeving, omdat die alleen ziet op het onderwijs dat vanuit scholen wordt
verzorgd. Dit betekent ook dat de inspectie geen bevoegdheid heeft om hier toezicht
op te houden.
Vraag 4
Welke rol ziet u voor het Ministerie van OCW weggelegd in het aanjagen van gesprekken
binnen de sector van het aanvullend onderwijs om te komen tot een eenduidig en herkenbaar
kwaliteitskeurmerk, zodat het voor ouders en scholen duidelijk is dat ze met een betrouwbare
partner te maken hebben? Bent u bereid om deze gesprekken met de sector te ondersteunen?
Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Zie ook het antwoord op vraag 3. Ik zie de meerwaarde van een kwaliteitskeurmerk,
zodat voor scholen en ouders duidelijk is dat zij te maken hebben met een betrouwbare
partner in het aanvullend onderwijs. Ik wil hierover het gesprek voeren met de sector.
In de eerste instantie voert mijn ministerie gesprekken met de onderwijssector om
te verkennen welke behoefte er bij de sector ligt als het gaat om het stellen van
kaders bij de inhuur van derde partijen. Hier zal ik in mijn beleidsreactie op het
recente advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop» nader op ingaan.
In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs ligt de regie en de inzet van commerciële
partijen in het onderwijs bij scholen. Mijn ministerie heeft in het kader van het
Nationaal Programma Onderwijs een handreiking «inhuur van externe partijen» opgesteld
voor scholen, die is gericht op de omgang met de inzet van derde partijen. Hier wordt
onder meer aandacht gevraagd voor randvoorwaarden en transparantie richting ouders.
In de gesprekken met scholen nemen we mee of dit voor scholen voldoende inzicht biedt.
Vraag 5
Bent u daarnaast bekend met het feit dat medewerkers in het aanvullend onderwijs niet
verplicht zijn een vog3 aan hun werkgever te laten zien?
Antwoord 5
Ja, daar ben ik mee bekend. Dat wil echter niet zeggen dat werkgevers ook geen VOG
vragen. Bij veel organisaties die aanvullend onderwijs verzorgen wordt een VOG gevraagd
van de medewerkers.
Vraag 6
Waarom heeft een werknemer bij indiensttreding in het onderwijs een vog nodig, waarbij
specifiek wordt gelet op veroordelingen voor bijvoorbeeld zedenmisdrijven, en een
werknemer in het aanvullend onderwijs bij indiensttreding niet? Vindt u dit wenselijk?
Antwoord 6
Een VOG is bedoeld om aan te tonen dat iemands gedrag geen belemmering vormt voor
het uitoefenen van een bepaalde functie. In het onderwijs staat hierbij de veiligheid
van leerlingen voorop. Scholen (de schoolbesturen als werkgever) moeten van alle medewerkers
voor wie dit wettelijk verplicht is, een geldige VOG in bezit hebben. Dit wordt gecontroleerd
door de accountants. Wanneer een school een medewerker van een commerciële organisatie
inhuurt en te werk stelt als leraar, moet deze persoon voldoen aan de bevoegdheidseisen,
waaronder het in het bezit hebben van een geldige VOG. Als het gaat om ondersteunende
diensten geldt deze eis niet.
Bij een commerciële organisatie is de organisatie verantwoordelijk voor het aanvragen
van VOG’s voor hun medewerkers. Ik vind het wel belangrijk dat scholen die in zee
gaan met organisaties die aanvullend onderwijs verzorgen als voorwaarde stellen dat
hun medewerkers in het bezit zijn van een VOG, ook als zij niet op locatie voor de
klas staan. Daarom worden scholen met de eerdergenoemde handreiking «inhuur externen»
gestimuleerd hiernaar te vragen. Ik ga hierbij uit van de professionaliteit van scholen.
Vraag 7
Op welke manier borgt u de veiligheid van leerlingen binnen het aanvullend onderwijs?
Deelt u de mening dat een vog een minimale eis hoort te zijn? Bent u bereid dit wettelijk
te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De veiligheid op school is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het schoolbestuur,
ook als het aanvullend onderwijs betreft dat binnen de school plaatsvindt. Ten aanzien
van aanvullend onderwijs dat buiten de school wordt verzorgd, geldt dat dit een private
markt betreft waaraan geen eisen worden gesteld vanuit de onderwijswetgeving en waarop
de inspectie geen toezicht houdt.
Tegelijkertijd begrijp ik het belang van een VOG voor personen die, ook als zij niet
voor de klas staan, contact hebben met leerlingen. Ik zal de VOG meenemen in de gesprekken
met het onderwijsveld en de sector over de omgang met private aanbieders van aanvullend
onderwijs en kom hierop terug in de reactie op het Onderwijsraadadvies «Publiek karakter
voorop».
Vraag 8
Hoe staat het met het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot het private onderwijsaanbod?
Bent u bereid om in uw kabinetsreactie expliciet in te gaan op het gebruik van een
vog en de creatie van een kwaliteitskeurmerk?
Antwoord 8
Zie antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.