Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno (ingezonden 21 december 2021).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 3 februari
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1330.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms
in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive
2000/31?»?1
Antwoord 1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam
zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en
meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek
van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk
kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van
seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke
rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs
moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie
met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk
aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger
aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel
beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM)
hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het
eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting
van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH)
alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet
per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze
Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik
van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal
hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen
ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen.
Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau
Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden
afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen
zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen.
Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in
het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op
situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke
weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden
aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk
en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal
vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de
wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten
aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt
dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt.
In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie,
dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn
voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke
maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De
Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving
van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en
tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge)
bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er
de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over
de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno.
De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit
de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren
en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van
zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven
om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid
voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid
om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel
beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid
van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage
aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal
een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Vraag 2
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG)
en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar
met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Antwoord 2
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend
voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal
online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote
impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend
openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal
zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar
materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond
in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14
van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd
op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend,
dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen
dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken.
Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens
het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen
of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren,
maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op
te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond
in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is
niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld
doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of
dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn
wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel
tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een
verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit
van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat
hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden
gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben
niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen.
Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden
van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld
door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment
in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk
te codificeren.
Vraag 3
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media
platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid
van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake
elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid
indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel
139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten
aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond,
maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel
van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal
ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen
is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op
grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan
het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de
strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Vraag 4
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms
bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2, 3
Antwoord 4
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Vraag 5
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid
van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Antwoord 5
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk
weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel.
Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau
in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende
maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs
ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen
bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel
misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online
Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Vraag 6
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid
van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt
geschetst?
Antwoord 6
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke
agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht
om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische
Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het
internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van
een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening
verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie
aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de
DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid
van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content
online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie –
bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden.
Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen
tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar
verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen
met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen,
beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden
beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen.
Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen
verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt
expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de
melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld
wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk
voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten
worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten
nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden
van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om
ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online
materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een
dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken
aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal
na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel
139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social
media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden
en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Antwoord 7
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen
verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar
wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden
gesteld.
Vraag 8
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel –
social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno
aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de
auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere
vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet,
en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Antwoord 8
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke
vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven
is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal
ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet
tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker
gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om
binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig
kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd
in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode
inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare
en onrechtmatige online content.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.