Schriftelijke vragen : Het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties
Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties (ingezonden 3 februari 2022).
Vraag 1
Herinnert u zich het besluit van het vorige kabinet, zoals op 5 januari 2022 aangekondigd,
om de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te beëindigen?1
Vraag 2
Betwist het kabinet, anders dan onderzoeksbureau Proximities heeft vastgesteld, «dat
UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende politieke meningsuiting
en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen naar politieke activiteiten»?2 Zo ja, op welke (rechts)gronden en feiten berust dit standpunt? Zo nee, hoe zijn
de juridische beperkingen waaraan UAWC is onderworpen, ook onder Palestijnse wetgeving,
gewogen en betrokken in het kabinetsbesluit?
Vraag 3
Hoeveel van de 34 personen die, volgens de bevindingen van Proximities, «individuele
banden» met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) zouden hebben onderhouden:
a zijn meegeteld op basis van vermeende banden met maatschappelijke organisaties die
Proximities heeft aangemerkt als onderdeel van de PFLP?
b zijn per 2022 nog als medewerker of bestuurslid bij UAWC betrokken?
Hoeveel personen vermeld onder vraag 3b zijn meegeteld op basis van vermeende banden
met maatschappelijke organisaties, zoals bedoeld onder vraag 3a?
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Proximities de Israëlische propaganda weerlegt
en ontkracht dat UAWC [a] betrokken is bij terrorisme en [b] een integraal onderdeel
is van de PFLP? Kunt u bevestigen dat de uitkomsten van het Proximities onderzoek
haaks staan op Israëls besluit en grondslag om UAWC als «terroristische organisatie»
aan te merken?
Vraag 5
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de Kamerbrief van 5 januari jl. inzake UAWC:
«Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke
«banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties
duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn»? Kunt
u toelichten welke handelingen en contacten u schaart onder «dergelijke banden», die
het kabinet «niet acceptabel» acht?
Vraag 6
Heeft u kennisgenomen van de fundamentele bezwaren van het Palestijnse Ministerie
van Buitenlandse Zaken3, PNGO4 en 60 internationale maatschappelijke organisaties5 tegen het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Deelt u de zorg
dat het besluit de geloofwaardigheid van Nederland in Palestina ernstige schade heeft
toegebracht? Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Palestijnse civiele samenleving
in het OS-beleid en de rol en inzet van Nederland te herstellen?
Vraag 7
Herinnert u zich de brandbrief die u heeft ontvangen van zeven VN-Mensenrechtenrapporteurs6 , waarin zij op grond van drie redenen hun diepe zorgen uiten over het kabinetsbesluit
de financiering van UAWC te beëindigen? Wat is uw inhoudelijke reactie op elk van
deze redenen, te weten: inconsistentie met het EU-beleid ten aanzien van politieke
gezindheid, strijdigheid met de vrijheden van vereniging, meningsuiting en privacy
en facilitatie van Israëls onrechtmatige en schadelijke pogingen de Palestijnse civiele
samenleving te ontwrichten?
Vraag 8
Wat is uw politieke appreciatie en weging van het feit dat Nederland door zeven gezaghebbende
VN-Mensenrechtenrapporteurs met klem wordt verzocht het besluit de financiering van
UAWC te beëindigen «te herzien en te heroverwegen»? Waarom heeft u in uw antwoordbrief
aan de VN-rapporteurs niet op deze dringende oproep gereageerd7?
Vraag 9
Heeft het kabinet tijdens haar opschorting van UAWC’s de lopende financiering, de
onderzoeksfase en de besluitvorming over toekomstige financiering het «do no harm»
principe ook ten aanzien van UAWC toegepast, om disproportionele en onnodige schade
aan deze vitale landbouworganisatie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze heeft het
kabinet dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Vraag 10
Wat zijn de concrete gevolgen van de «aangescherpte due dilligence» voor Palestijnse
ngo’s die Nederland financiert en de eisen die het kabinet aan hen stelt ten aanzien
van de monitoring, registratie en signalering van eventuele politieke gezindheid en/of
activiteit van medewerkers en bestuursleden? Graag een toelichting.
Vraag 11
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al-Haq over een financiering die de Europese
Commissie al in mei 2021 heeft opgeschort8 ? Bent u bereid om de Commissie om opheldering te vragen over de juridische en feitelijke
grondslag van deze opschorting en de onzorgvuldige, zo niet onrechtmatige, behandeling
die Al-Haq ten deel is gevallen? Zo ja, wilt u de uitleg van de Commissie met de Kamer
delen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Deelt u de zorg dat een totale ontwrichting van de Palestijnse civiele samenleving
dreigt – en daarom geboden is dat Nederland, de EU en andere landen zo snel mogelijk
hun standpunt bepalen en kenbaar maken ten aanzien van verdere financiering en ondersteuning
van de Palestijnse ngo’s die Israël in oktober 2021 heeft aangemerkt als «terroristische
organisaties»? Bent u bereid daar op EU-niveau op aan te dringen? Kunt u, in het licht
van de acute kwetsbaarheid van deze ngo’s, een tijdsindicatie geven van wanneer Nederland
dat gaat doen?
Vraag 13
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Toelichting
In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Simons (BIJ1)
en Jasper van Dijk (SP) d.d. 21 januari 2022 (2022Z00969)
Indieners
-
Gericht aan
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken -
Gericht aan
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Indiener
T. Kuzu, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.