Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hijink over de recente mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de recente mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie (ingezonden 10 december 2021).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 31 januari
2022).
Vraag 1
Wat is uw reactie op de meest recente mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie?1
Antwoord 1
De informatie uit de mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie van begin
december is herkenbaar. Het RIVM maakt deel uit van internationale expertgroepen die
de evolutie van dit virus monitoren. Zo kunnen experts bij onderzoeksinstituten en
internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld het ECDC en de Wereld Gezondheidsorganisatie
over de hele wereld over dezelfde gegevens beschikken. Het RIVM krijgt informatie
uit dit internationale netwerk over varianten van het virus die nog niet in Nederland
geconstateerd zijn, maar mogelijk wel kunnen opduiken.
Vraag 2
Wat betekent de oproep om meer te monitoren, te testen en te sequencen voor het Nederlandse
beleid?
Antwoord 2
Er wordt in Nederland heel veel getest in een fijnmazig netwerk. Met betrekking tot
sequencen doet we meer dan de ECDC norm.
Vraag 3
Welk percentage van de afgenomen tests wordt er op dit moment gesequencet, wat is
de ontwikkeling daarvan geweest de afgelopen drie maanden en wat zijn de plannen ervoor
de komende drie maanden?
Antwoord 3
Het RIVM houdt op de website precies bij hoe het staat met varianten in Nederland,
voor de meest actuele informatie wil ik daar dan ook naar verwijzen2. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke
kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende
zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het
virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance,
haalt deze ruimschoots en kan, indien noodzakelijk, opschalen. Het ECDC adviseert
om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht
te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen
is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. In de afgelopen
maanden zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance.
In aanvulling hierop worden ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO
en andere onderzoeken.
Vraag 4
Hoe representatief is het beeld van de in Nederland aanwezige virussoorten met de
hoeveelheid sequencing die nu plaatsvindt? In hoeverre zijn de locaties waar sequencing
plaatsvindt representatief voor alle locaties waar polymerase chain reaction (PCR)-testen
worden afgenomen?
Antwoord 4
Het RIVM onderzoekt in de Nationale Kiemsurveillance, met 15 laboratoria verspreid
over het hele land wekelijks een steekproef van ruim 1500 monsters van positieve PCR-testen
die verspreid over het land zijn afgenomen.
In Amsterdam wordt sinds de opkomst van omikron continu met een specifieke PCR3-systematiek gemonitord op een breder palet van virussen, inclusief alle mogelijke
nieuwe varianten van het virus «SARS-CoV-2». Op deze wijze weet men al 48 uur na het
afnemen van een test al of er sprake is van mogelijk nieuwe variant. Vergelijkbare
gegevens worden aan het RIVM geleverd door Synlab en Saltro, die hiervoor een speciale
PCR-analysemethode gebruiken.
Daarnaast doet de PCR-werkgroep van het netwerk «SeqNeth Sars2» een wekelijkse uitvraag
bij de laboratoria om data te delen. Recent heeft het RIVM voor de regio Noord-Nederland,
die niet in de analyse van Synlab en Saltro zitten, additionele analyses uit laten
voeren. Uit deze data is ook naar voren gekomen dat de trend in toename van het aandeel
van de omikronvariant vergelijkbaar is met de trend zoals vastgesteld op basis van
data van Synlab en Saltro. Voor meer informatie over de kiemsurveillance en over omikron
verwijs ik naar het 137ste OMT-advies4 en de website van het RIVM.5
Op bovenstaande wijze wordt met meerdere methoden breed inzicht verkregen over de
opkomst van nieuwe varianten van het virus «SARS-CoV-2».
Vraag 5
Wat is het effect van het nieuwe Nederlandse beleid – zelftesten bij klachten – op
het beeld dat sequencing geeft van de Nederlandse situatie? Klopt het dat door de
inzet van meer zelftesten het zicht op het virus en het snel kunnen opsporen van nieuwe
varianten juist wordt bemoeilijkt?
Antwoord 5
Uit onderzoek6 blijkt dat antigeentesten, en dus zelftesten, goed de omikronvariant kunnen vaststellen.
De uitkomst van een antigeentest geeft inzicht of men het virus op dat moment bij
zich draagt. Een positieve uitslag van de test geeft geen inzicht in de virusvariant
waarmee iemand is besmet. Om dat te kunnen bepalen, moet een PCR-test worden afgenomen
waarna het sequentieonderzoek volgt. Het advies is om een positieve zelftest te bevestigen
met een PCR bij de GGD. Op deze monsters kunnen ook nadere analyses, zoals sequentieanalyse,
gedaan worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.