Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Campen over de berichten 'Vogelgriepuitbraken ondanks ophokplicht, strop pluimveesector dreigt» en «Europa kampt met zwaarste vogelgriepuitbraak ooit'
Vragen van het lid Van Campen (VVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de berichten «Vogelgriepuitbraken ondanks ophokplicht, strop pluimveesector dreigt» en «Europa kampt met zwaarste vogelgriepuitbraak ooit» (ingezonden 7 januari 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen
28 januari 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van beide berichten?1
2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe verklaart u het grote aantal uitbraken van hoogpathogene vogelgriep terwijl voor
al het pluimvee sinds eind oktober een ophokplicht geldt? Hoe komt hoogpathogene vogelgriep
ondanks de ophokplicht toch binnen bij bedrijven? Kunt u aangeven welk onderzoek is
gedaan naar insleeproutes in de laatste vijf jaar en welke bevindingen dat heeft opgeleverd?
Antwoord 2
De besmetting van houderijen met vogels komt van wilde vogels die het virus hebben
meegebracht tijdens de najaarstrek uit onder andere Rusland. Deze vogels besmetten
andere wilde vogels, die in Nederland overwinteren of permanent aanwezig zijn. Deze
besmette wilde vogels vormen een bron van besmetting voor gehouden vogels. Gehouden
vogels kunnen besmet raken door direct of indirect contact met (uitwerpselen van)
besmette wilde vogels. Het virus kan via verschillende routes een stal met gehouden
vogels binnenkomen; deze kunnen voor elk bedrijf anders zijn. De ophok- en afschermplicht
zijn bedoeld om de kans op introductie van virus door direct of indirect contact (via
uitwerpselen) te verkleinen. Een andere route waarop het virus een stal kan binnen
worden gebracht is via kleding, schoeisel of materialen. Met het toepassen van de
hygiënemaatregelen, zoals het wisselen van kleding, verplicht douchen van personeel
en een bezoekersverbod, is dat risico te verminderen. Pluimveehouders zijn zelf verantwoordelijk
voor een optimale bioveiligheid op hun pluimveebedrijven. De maatregelen verkleinen
de kans op insleep, maar kunnen dat helaas niet 100% voorkomen.
Het aantal besmette bedrijven sinds de nieuwe variant H5N1 met trekvogels in oktober
is binnengebracht en waarbij een beperkingszone is ingesteld is achttien, zeven meer
dan vorig jaar rond deze tijd. Het betreft nu een ander serotype dan vorig jaar, toen
we met een N8 type te maken hadden, met andere eigenschappen. Het is mijns inziens
te vroeg om een vergelijking te maken met vorig jaar, omdat het virus nog onder wilde
vogels in Nederland circuleert.
Bij elke uitbraak doet de NVWA traceringsonderzoek naar mogelijke besmettingsroutes.
Er wordt daarnaast aanvullend onderzoek gedaan door de Universiteit Utrecht (Faculteit
diergeneeskunde) en door Wageningen Bioveterinary Research om meer inzicht te krijgen
in de wijze waarop het bedrijf besmet is geraakt. Uit de onderzoeken is het belang
van een goede «afwatering» van daken gebleken om te voorkomen dat regenwater dat vaak
is gecontamineerd met uitwerpselen van wilde vogels de stal in komt. Daarnaast is
het vóórkomen van wilde vogels in de uitloop en in de omgeving een risicofactor. Dit
betekent ook dat het toepassen van hygiënemaatregelen van groot belang is. De adviezen
uit het traceringsonderzoek worden omgezet in maatregelen, waarmee de kans op insleep
wordt verkleind, maar de kans zal niet tot nul kunnen worden gereduceerd. Alle maatregelen
die worden opgelegd of vrijwillig door pluimveehouders worden genomen dragen bij aan
het verder verkleinen van de kans op besmetting.
Vraag 3
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht wordt gehouden op het naleven van de ophokplicht
en hoe het gesteld is met de naleving hiervan in alle categorieën, te weten: commercieel
gehouden pluimvee, dierentuinen, kinderboerderijen en eigenaren van hobbyvogels?
Antwoord 3
De NVWA controleert steekproefsgewijs de naleving van de ophokplicht, zowel binnen
als buiten de beperkingszones. Vanaf 26 oktober vorig jaar zijn buiten de beperkingsgebieden
21 inspecties uitgevoerd. Bij vier locaties waren de kippen niet tijdig opgehokt en
liepen nog enkele kippen buiten ten tijde van de inspectie. Verder waren er nog enkele
kleinschalige locaties waar vogels niet goed waren afgeschermd. Bij hobbyhouders geldt
niet de plicht dat de kippen naar binnen moeten; ze mogen dus buiten lopen mits afgeschermd.
Houders krijgen van de NVWA een termijn waarbinnen ze alsnog moeten voldoen aan de
ophokplicht. De termijn hangt af van de situatie die de NVWA aantreft. De NVWA neemt
passende handhavingsmaatregelen, ook daar afhankelijk van de situatie. Dit is tot
nu toe altijd een schriftelijke waarschuwing geweest.
Binnen de beperkingszones zijn sinds 26 oktober 51 inspecties uitgevoerd. Er zijn
hierbij geen omissies vastgesteld bij commercieel gehouden pluimvee.
Vraag 4
Kunt u tevens aangeven hoe het gesteld is met de meldingsbereidheid van vondsten van
dode wilde vogels bij de daarvoor bestemde instanties en kunt u dit met cijfers onderbouwen?
Antwoord 4
Mijn beeld is dat de meldingsbereidheid hoog is. Er komen bij de NVWA en bij het Dutch
Wildlife Health Centre veel meldingen binnen van vondsten van dode vogels. Er worden
vermoedelijk ook dode wilde vogels gevonden waarvan geen melding wordt gemaakt. Hoe
veel dat er zijn is niet bekend. De meldingsbereidheid is dus niet in exacte cijfers
uit te drukken.
Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep
om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor
de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden,
waar voorheen nog geen besmette vogels zijn gevonden, of als een nieuwe diersoort
wordt gevonden, worden deze altijd op AI onderzocht.
De NVWA publiceert maandelijks een kaart met de vogelsterfte. Ook publiceert de NVWA
de besmette vogels op hun website, de frequentie van actualiseren hangt af van het
vrijkomen van nieuwe resultaten (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/vogelgriep-preventie-en-bestrijding). De resultaten worden doorgegeven aan de database van de Europese Commissie (ADIS)
en van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).
Vraag 5
Welk nut en effect heeft de ophokplicht volgens u? Deelt u de opvatting dat verantwoorde,
regionale inzet van de ophokplicht onnodige schade aan bedrijven kan voorkomen en
bent u bereid om met de sector en de deskundigengroep te onderzoeken of het regionaal
opheffen van de ophokplicht, op verantwoorde en veilige wijze mogelijk is naar Duits
voorbeeld?
Antwoord 5
Ik ben van mening, en deze wordt gedeeld door de deskundigengroep dierziekten, dat
de ophokplicht een grote bijdrage levert aan het verkleinen van de kans op besmetting.
De kans dat gehouden vogels in contact komen met wilde vogels of hun uitwerpselen
wordt door de ophokplicht aanzienlijk verkleind. Dat betekent echter niet dat de kans
op besmetting van kippen of andere vogels in een stal nul is, omdat er altijd wel
indirect contact is tussen de stal en de buitenwereld. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 2 is echter niet bekend wat in concrete gevallen die besmettingsroute is
geweest.
Het regionaal instellen van een ophokplicht zou de financiële schade voor de pluimveehouders
van vrije-uitloopkippen in dat gebied kunnen verkleinen. De ophokplicht heb ik, mede
op basis van de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten, landelijk ingesteld
(Kamerstuk 28 807, nr. 239). Gezien de variatie in het type besmette bedrijven, de verspreiding van het virus
(de uitbraken) over Nederland en de verspreiding van de besmette wilde vogels acht
ik het nu niet opportuun nu de ophokplicht regionaal op te heffen. Er is geen eenduidigheid
in het verspreidingspatroon en uitbraken hebben zich voorgedaan op locaties die eerder
niet bekend stonden als risicogebied vanwege de aanwezigheid van grote aantallen wilde
watervogels. Er worden op dit moment grote aantallen besmette wilde vogels in Nederland
gevonden. Een groot deel van Nederland kan worden beschouwd als geschikte overwinterlocatie
van wilde (water-)vogels en daarom is het risico door de deskundigengroep dierziekten
in heel Nederland als zeer hoog ingeschaald. De Kamer is hierover in november 2021
geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). De situatie in Duitsland (omgeving, wilde fauna etc.) is niet goed vergelijkbaar
met de Nederlandse situatie.
De deskundigengroep dierziekten wordt geregeld en indien relevant gevraagd om een
nieuwe risicobeoordeling te doen. Als ik mede op basis van de risicobeoordeling van
de deskundigen het (veterinair) verantwoord vindt, kan, net als vorig jaar, de ophokplicht
mogelijk weer regionaal worden afgeschaald. Op dit moment is daar echter nog geen
sprake van. Op korte termijn zal ik de deskundigengroep opnieuw vragen om een risicobeoordeling.
Vraag 6
Is het juist dat de besmettingen de laatste jaren overwegend op zichzelf staande gevallen
zijn, waarbij de introductie op het pluimveebedrijf hoogstwaarschijnlijk uit de wilde
vogelpopulatie komt, via direct contact, of een vector zoals vogelmest of plaagdieren,
waarbij geen sprake is van versleping tussen veehouderijen; zo ja tot welke conclusie
leidt dat, zo nee waarom niet?
Antwoord 6
Tussenbedrijfsverspreiding van het virus is de afgelopen jaren niet of nauwelijks
in Nederland opgetreden. Vrijwel alle uitbraken zijn op zich zelf staande gevallen
geweest, het gevolg van separate virusintroducties. Dat betekent geenszins dat tussenbedrijfsverspreiding,
met name in pluimveedichte gebieden, niet meer kan gebeuren. Ik laat per casus, mede
op basis van de bevindingen, bekijken of ik bedrijven in de nabije omgeving of na
vaststelling van een riskant contact preventief ruim. Daarbij is het uitgangspunt
zoveel mogelijk maatwerk te leveren om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren
te ruimen. Dat is staand beleid. Het feit dat er recent geen gevallen zijn geweest
van tussenbedrijfsverspreiding zijn voor mij geen aanleiding om het beleid drastisch
aan te passen, aangezien het risico op tussenbedrijfsverspreiding er nog steeds is.
Vraag 7
Bent u bereid om u in Europa in te zetten om voor vrije-uitloopeieren de handelsnormen
aan te laten passen conform de regels voor biologische eieren, waarbij geen 16 weken
termijn geldt, om daarmee te zorgen dat er toekomstperspectief blijft voor een maatschappelijk
gewenste houderijvorm?
Antwoord 7
Er is de afgelopen jaren veel inzet gepleegd de termijn voor het behoud van de status
van vrije-uitloopeieren onder een langdurige ophokplicht te verlengen.
Dat is enkele jaren geleden ook inderdaad gebeurd; de termijn is verlengd van 12 naar
16 weken.
Op dit moment ben ik mij aan het beraden op welke wijze we de vrije uitloophouderij
in Nederland en de Europese Unie het best kunnen helpen. Mogelijk dat we daarbij onderscheid
moeten maken tussen een oplossing op korte termijn (dit jaar) maar zeker ook voor
een langere termijn, omdat de dreiging van vogelgriep op dit moment permanent lijkt
te zijn. Ik ben hierover met de sectoren in overleg om te zoeken naar mogelijke oplossingen.
Vorig jaar heeft een deel van de retail overigens besloten de vrije-uitloopeieren
voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht. Ik zou het, gezien
de huidige situatie, een mooi gebaar vinden als de retail daar dit jaar weer toe besluit.
Vraag 8
Deelt u de vrees onder pluimveehouders voor afwaardering van vrije-uitloopeieren wanneer
de ophokplicht half februari nog geldt? Herkent u de situatie dat dit voor sommige
boeren kan betekenen dat zij tienduizenden euro’s per week aan inkomsten mislopen
en bent u bereid om met de sector en met de retail in gesprek te gaan over oplossingen
om deze zorgen weg te nemen?
Antwoord 8
Ik deel die zorg en ben hierover met de sector in overleg. Ik vind het veterinair
nu niet verantwoord de ophokplicht op korte termijn in te trekken. Ik hoop daarom
dat de retail, net als vorig jaar, bereid is om de vrije uitloopeieren na het verlopen
van de termijn van 16 weken voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht.
Vraag 9
Deelt u de opvatting dat de inzet van vaccinatie kan leiden tot een aanzienlijke vermindering
van het grootschalig ruimen van pluimvee bij de uitbraak van vogelgriep en welke mogelijkheden
ziet u om in Europa vaccinatie onderdeel te laten worden van het strategisch beleid
om de pluimveehouderij te beschermen tegen het vogelgriepvirus uit wilde watervogels?
Antwoord 9
Er is veel aandacht voor vaccinatie. Er is nu echter nog geen vaccin beschikbaar dat
werkt tegen de huidige circulerende stammen. Er is de afgelopen 15 jaar veel onderzoek
gedaan naar vaccins, maar dat heeft nog niet geresulteerd in een vaccin dat op grote
schaal en tegen alle stammen werkzaam is. Vaccinatie is zeker een mogelijkheid en
daarom ook opgenomen in de roadmap Strategische aanpak vogelgriep die ik op 26 maart
2019 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 222).
Ik ben op dit moment in overleg met sectorpartijen over de mogelijkheden van preventieve
vaccinatie. Op dit moment wordt een proef voorbereid om een nog niet op de markt toegelaten
vaccin, onder gecontroleerde omstandigheden, te testen. Het zal nog enkele maanden
duren eer een dergelijke proef kan worden uitgevoerd, omdat eerst toestemming moet
worden verkregen van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Ik heb uw Kamer over
mijn plan van aanpak over vaccinatie tegen AI op 29 november jl. geïnformeerd (Kamerstuk
29 683, nr. 257).
In de Europese Unie wordt nu ook gesproken over de wijze waarop vaccinatie mogelijk
gemaakt kan worden en ik ben in overleg met Frankrijk om samen op te trekken in pilots
om de effectiviteit van vaccins te onderzoeken (Kamerstuk 29 683, nr. 257). De Europese Commissie onderzoekt welke aanpassingen en vereenvoudigingen in regelgeving
mogelijk zijn ter bevordering van vaccinatie op het moment dat er een vaccin beschikbaar
is en heeft de European Food Safety Authority (EFSA) verzocht een inventarisatie van
werkzame en beschikbare vaccins tegen HPAI uit te voeren. Naar verwachting verschijnt
hun rapport medio dit jaar, wat ik met uw Kamer zal delen.
Vraag 10
Op welke wijze wilt u invulling geven aan verordening (EU) 2016/429 om in het kader
van de Animal Health Regulation de volksgezondheid en gezondheid van gehouden dieren
te beschermen tegen besmettelijke ziekten, waaronder aviaire influenza?
Antwoord 10
De nieuwe diergezondheidsverordening is in april 2021 van toepassing geworden. Preventie
van dierziekten is daarbij het motto. Naast de maatregelen die vanuit de verordening
verplicht zijn om besmetting te voorkomen zet LNV zich daarnaast, samen met de sectoren,
in om besmetting zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor dienen strikte hygiënemaatregelen,
en extra reiniging en desinfectie voor veewagens die terugkeren uit landen met een
uitbraak. Daar bovenop zijn er monitoringsprogramma’s (early warning, basismonitoring
van de GD) om een eventuele besmetting zo snel mogelijk te ontdekken. Ook is er een
verscherpte meldplicht en een landelijke ophok- en afschermplicht. Er zal samen met
de sectoren en met onderzoekers, mede op basis van traceringsresultaten, bekeken worden
welke maatregelen nog meer kunnen bijdragen aan verder terugdringen van de kans op
besmetting. De bron van besmetting, een besmette locatie, wordt zo snel mogelijk geruimd
om verdere verspreiding te voorkomen.
Vraag 11
Wanneer kan de Kamer de door u in de Kamerbrief van 26 oktober jongstleden aangekondigde
beoordeling van het insleeprisico door de deskundigengroep dierziekten tegemoetzien?
Antwoord 11
De deskundigengroep dierziekten heeft de kans op besmetting van een pluimveebedrijf
in november van 2021 als zeer hoog ingeschat. Dat verslag is gepubliceerd op de website
van de deskundigengroep dierziekten (deskundigengroepdierziekten.nl) en aan uw Kamer
gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). Ik vraag de deskundigengroep op korte termijn om een nieuwe risicobeoordeling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.