Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Lee, Nijboer, Alkaya en Dassen over het bericht ‘Belasting besparen: zo doen Zuidas-partners dat’
Vragen van de leden Van der Lee (GroenLinks), Nijboer (PvdA), Alkaya (SP) en Dassen (Volt) aan de Minister en de Staatssecretaris van Financiën over belastingontwijking door Zuidas-partners (ingezonden 6 januari 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 28 januari 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022,
nr. 1375.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Belasting besparen: zo doen Zuidas-partners dat1»?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Klopt het dat de belastingdruk voor Zuidas-partners met dergelijke constructies lager
ligt dan die voor gewone werknemers in loondienst zoals ook in het rapport van de
commissie Borstlap en de fiscale Bouwstenen wordt geconcludeerd? Acht u dit wenselijk?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat onder andere de commissie Borstlap «de leidraad
vormt voor hoe de inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst er uit komt te zien».
In het rapport wordt geconcludeerd er «een duidelijke aanwijzing is dat de fiscale
regels rond directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) er onvoldoende in slagen om arbeidsinkomen
effectief te belasten.» Kunt u aangeven welke maatregelen dit kabinet voornemens is
te nemen om dit probleem op te lossen?
Antwoord 2 en 3
De tariefstructuur in de vennootschapsbelasting (Vpb) en in box 2 van de inkomstenbelasting
in combinatie met de gebruikelijkloonregeling voor een directeur-grootaandeelhouder
(dga) is in principe gericht op het bereiken van een globaal evenwicht in belasting-
en premiedruk. Het is desondanks mogelijk dat de belastingdruk van een dga lager uitvalt
dan die van een vergelijkbare werknemer in loondienst. Een groot verschil is onwenselijk.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat het eindrapport van de commissie Regulering
van Werk (commissie-Borstlap) en het hoofdstuk «Arbeidsmarkt, inkomensverdeling en
gelijke kansen» uit het SER MLT-advies de leidraad vormen voor hoe de inrichting van
de arbeidsmarkt van de toekomst eruit komt te zien. Deze rapporten bevatten aanbevelingen
voor de arbeidsmarkt in de breedte. Met betrekking tot dga’s noemt de commissie Borstlap
onder meer dat veel inkomen in de vennootschap blijft zitten dat niet wordt uitgekeerd.
Dga’s kunnen vervolgens deze liquide middelen belastingvrij lenen van de vennootschap,
wat voor belastinguitstel en -afstel zorgt. Het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij
eigen vennootschap bestrijdt dit door te regelen dat bij leningen op de peildatum
van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel
in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking.
Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag
zullen brengen en houden. Verder zal nog worden bezien hoe het voornemen zoals opgenomen
in het coalitieakkoord concreet kan worden ingevuld.
Vraag 4
Klopt het dat de beschreven «fiscale viertrapsraket» per 2022 alleen maar wordt vergroot
doordat de schijfgrens in de vennootschapsbelasting wordt opgerekt naar 395.000 euro,
doordat het lage tarief in de vennootschapsbelasting is verlaagd naar 15 procent en
doordat de grens in het wetsvoorstel excessief lenen in het coalitieakkoord wordt
afgezwakt van 500.000 euro naar 700.000 euro?
Antwoord 4
Het klopt dat de gecombineerde belastingdruk van de dga (vennootschapsbelasting en
aanmerkelijkbelangheffing) verlaagd wordt door de verlenging van de eerste tariefschijf
in de vennootschapsbelasting en de verlaging van het lage tarief in de vennootschapsbelasting.
Hier staat tegenover dat het tarief in box 2 stapsgewijs in 2020 en 2021 is verhoogd
van 25% naar 26,9% en met het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap
het excessief lenen van de eigen vennootschap wordt ingeperkt.
Vraag 5 en 6
Klopt het dat de Belastingdienst afspraken maakt met inhoudingsplichtigen over de
hoogte van het toe te passen loon voor DGA’s?
Kunt u uiteenzetten hoe wordt bepaald dat «een aanmerkelijkbelanghouder wordt geacht
een loon te krijgen dat normaal is voor het niveau en de duur van zijn arbeid»? Maakt
de Belastingdienst altijd een afspraak als hierom wordt verzocht?
Antwoord 5 en 6
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de toepassing van wet- en regelgeving
op het gebied van het gebruikelijk loon in geval de dga of inhoudingsplichtige zijn
situatie met een verzoek om vooroverleg aan de Belastingdienst voorlegt en dit verzoek
aan alle voorwaarden van vooroverleg voldoet. Indien een verzoek niet aan alle voorwaarden
voldoet of er bijvoorbeeld sprake is van fiscale grensverkenning, neemt de Belastingdienst
het verzoek niet in behandeling.2 Het vooroverleg leidt tot een standpuntbepaling over (de hoogte van) het toepasselijke
gebruikelijk loon in die specifieke situatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving,
beleid en jurisprudentie. De Belastingdienst heeft voor vooroverleg over de gebruikelijkloonregeling
op de website een checklist beschikbaar gemaakt.
De wettelijke kaders voor het bepalen van het gebruikelijk loon van een aanmerkelijkbelanghouder,
maar ook voor de eventuele partner, is neergelegd in artikel 12a Wet op de loonbelasting
1964. De gebruikelijkloonregeling bepaalt hoe hoog het te verlonen loon minimaal moet
zijn. Het gebruikelijke loon wordt geacht een loon te zijn dat normaal is voor het
niveau en de duur van de arbeid en wordt bepaald door het loon minimaal vast te stellen
op het hoogste van de volgende bedragen:
– 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
– het loon van de meestverdienende werknemer van de onderneming of van een verbonden
vennootschap3;
– € 48.000,– (2022).
De meest vergelijkbare dienstbetrekking kan een vergelijking zijn met een dienstbetrekking
van werknemers die niet precies hetzelfde werk doen. Een meest vergelijkbare dienstbetrekking
bestaat altijd. De inspecteur die een meest vergelijkbare dienstbetrekking aandraagt
aan de inhoudingsplichtige dient ten minste de criteria over te leggen op basis waarvan
hij heeft vastgesteld dat deze dienstbetrekking de meest vergelijkbare dienstbetrekking
is. De inhoudingsplichtige kan gemotiveerd aangeven waarom een door hem voorgedragen
dienstbetrekking het meest vergelijkbaar is of kwantificeerbare verschillen aandragen
ten opzichte van de meest vergelijkbare dienstbetrekking die is aangevoerd door de
inspecteur. Het vinden van de meest vergelijkbare dienstbetrekking vergt maatwerk
en hierbij kan niet altijd eenzelfde mate van exactheid worden verwacht. Op het loon
uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt daarom een wettelijke doelmatigheidsmarge
van 25% toegepast.
Voor aanmerkelijkbelanghouders die werken voor start-ups, geldt een versoepeld regime.
Ook startende ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor kwalificatie
start-up en ondernemingen die verlies lijden, mogen in bepaalde gevallen van een lager
gebruikelijk loon uitgaan. Voor een uitgebreide toelichting op deze uitzonderingen
verwijs ik u naar het hoofdstuk 18.1 van het Handboek Loonheffingen.
Vraag 7
Klopt het dat de Belastingdienst in sommige gevallen met Zuidas-kantoren heeft afgesproken
dat het gebruikelijk loon nooit hoger kan zijn dan een bepaald bedrag (zoals 360.000
euro) terwijl de winstuitkeringen aan deze grootverdieners op kan lopen tot één of
twee miljoen euro?
Antwoord 7
De Belastingdienst gaat in verband met zijn wettelijke geheimhoudingsplicht niet in
op individuele gevallen. Een standpunt waarbij de inspecteur het gebruikelijk loon
vaststelt op € 360.000,– terwijl de winstuitkeringen oplopen tot hogere bedragen is
evenwel mogelijk. Het gebruikelijk loon wordt namelijk vastgesteld conform het wettelijke
kader zoals hiervoor geschetst. Een winstuitkering naar de eigen vennootschap heeft
daar geen invloed op.
Vraag 8, 9 en 10
Is het juridisch gezien mogelijk om zelfs nog meer belasting te ontwijken door in
plaats van een persoonlijke Zuidas-BV een gezamenlijke BV op te richten met minimaal
20 partners waar iedere partner minder dan 5 procent van de aandelen bezit?
Klopt het dat het winstaandeel van de partner dan de facto onbelast is (alleen forfaitair
in box 3)? Is deze constructie legaal? Zo ja, zou dit niet verboden moeten worden?
Kunt u voorafgaand aan het Belastingplan 2023 beleidsopties in kaart brengen om deze
vormen van belastingontwijking door Zuidas-partners tegen te gaan?
Antwoord 8, 9 en 10
Juridisch gezien is het mogelijk dat een vennootschap meer dan twintig aandeelhouders
heeft, waarbij geen van de aandeelhouders een aanmerkelijk belang houdt (belang van
5% of meer). Doordat in dat geval geen sprake is van een aanmerkelijk belang is ook
de gebruikelijkloonregeling niet van toepassing die is bedoeld om een verdeling te
maken tussen het arbeidsinkomen en het kapitaalinkomen. Dit maakt dat de aandelen
tot de grondslag van box 3 behoren en zodoende in die box worden belast. Het opzetten
van een dergelijke constructie met het oog om het aanmerkelijkbelangregime en de gebruikelijkloonregeling
te omzeilen, is bij de totstandkoming van de Wet Inkomstenbelasting 2001 onderkend.
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven een dergelijke constructie in strijd
met de doelstelling van de wet te achten. Deze opvatting onderschrijf ik. De Belastingdienst
pakt dergelijke constructies aan, onder andere door te toetsen of feitelijk sprake
is van een dienstbetrekking. Het is daarom niet nodig om nieuwe beleidsopties in kaart
te brengen.
Vraag 11 en 12
Bent u bekend met de aangenomen motie Sneller (Kamestuknummer 35 925 III, nr. 9) waarin de Kamer de formateur verzoekt om bij het aantreden van een nieuw kabinet
de zakelijke belangen van de aantredende bewindspersonen openbaar te maken omdat het
van groot belang is dat de integriteit van ministers en staatssecretarissen buiten
twijfel staat?
Kunt u hierbij meenemen of er bewindspersonen zijn die in het verleden gebruik hebben
gemaakt van dergelijke Zuidas-belastingontwijkingsconstructies? Kan deze informatie
worden toegevoegd aan de brief van de formateur aan de Kamer voorafgaand aan het debt
over de regeringsverklaring?
Antwoord 11 en 12
Ik ben bekend met de motie Sneller. In de brief van Minister-President Rutte van 14 januari
2022 (nummer 4247212) is hieraan uitvoering gegeven. Met deze brief meldt de Minister-President
de Tweede Kamer welke regelingen bewindspersonen die zijn toegetreden tot het nieuwe
kabinet-Rutte IV hebben getroffen op het gebied van (neven-)functies en van onverenigbare
financiële, zakelijke en andere belangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.