Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB (ingezonden 9 december 2021).
Antwoord van Minister van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 27 januari
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1168.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de
kolencentrale Geertruidenberg en Mobilisation for the Environment (MOB)?1
Antwoord 1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Vraag 2 en 3
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank dat het gebruik blijven maken van
bestaande rechten «dweilen met de kraan open» is? Deelt u die conclusie?
Als de rechtbank hiermee een impliciete houdbaarheidsdatum voor bestaande stikstofrechten
afkondigt, wat zijn hier de gevolgen van? Wat betekent dit voor het beleid? Is dit
een kritiek op het functioneren van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering?
Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan?
Antwoord 2 en 3
Ik acht het niet opportuun om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke
zaak, waartegen de provincie Noord-Brabant hoger beroep heeft ingesteld. Ik ben als
Minister voor Natuur en Stikstof geen partij in deze zaak. Wel ondersteun ik de provincie
in het hoger beroep.
Overigens verken ik samen met de provincies en andere rijkspartijen wat de gevolgen
kunnen zijn van ingebruikname van latente ruimte in vergunningen en op welke wijze
feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.2 Ik verwacht deze verkenning na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Vraag 4
Speelt de manier waarop de stikstofemissies in dit project werden gesaldeerd (met
het reeds in 2015 gesloten deel van de centrale) op een vergelijkbare manier bij andere
projecten? Zo ja, worden de vergunningen hiervan dan ook (mogelijk) vernietigd?
Antwoord 4
Er wordt momenteel geïnventariseerd of dit ook bij andere projecten speelt. Hierbij
moet wel worden opgemerkt dat deze uitspraak op een specifieke situatie ziet, waarbij
de uitspraak zich richt op intern salderen met latente ruimte die niet eerder passend
is beoordeeld en waarvoor voor het gebruik een nieuwe of gewijzigde omgevingsrechtelijke
vergunning nodig is. Overigens is intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer
vergunningplichtig omdat de verslechteringsvergunningplicht uit de Wet natuurbescherming
is vervallen. Bovendien verbiedt de uitspraak salderen met dergelijke ruimte niet.
De uitspraak eist een nadere motivering dat intrekking van die ruimte niet nodig is
om verslechtering van de natuur in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Het is daarom
op basis van deze enkele uitspraak niet mogelijk om te zeggen wat voor gevolgen dit
zou kunnen hebben voor andere vergunningen, ook omdat er hoger beroep tegen is ingesteld
bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Vraag 5
Deelt u de kritiek van de rechtbank dat de provincie de oude stikstofrechten, vergund
voor het reeds in 2015 gesloten deel, niet heeft ingetrokken? Hoe lang blijven dergelijke
latente rechten geldig? Hoe lang zouden die volgens u geldig moeten blijven? Blijven
die ook geldig voor bedrijfsonderdelen die al jaren niet meer in werking zijn? Wanneer
is een activiteit nieuw of moet deze volgens nieuwe regels worden beoordeeld?
Antwoord 5
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, waar ik heb aangegeven
waarom ik het niet opportuun acht om commentaar te leveren op de uitspraak in deze
specifieke zaak.
De vragen die u stelt over de wenselijkheid van de geldigheid van latente ruimte maken
onderdeel uit van de verkenning die ik samen met de provincies en andere rijkspartijen
uitvoer naar de gevolgen van ingebruikname van latente ruimte voor het realiseren
van een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten
en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, en op welke wijze feitelijke toenames
van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan.
Vraag 6
Wat zijn de bredere gevolgen van de uitspraak van de rechtbank dat alleen mag worden
gesaldeerd als de provincie duidelijk maakt hoe vervolgens met andere passende maatregelen
de depositie in natuurgebieden gecompenseerd wordt? Is daarmee een einde gekomen aan
het heersende idee dat salderen «gratis» of «bestaande» stikstofruimte is? Is de provincie
nu verantwoordelijk voor het salderen van de «stikstofschuld» die ontstaat bij intern
salderen?
Antwoord 6
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van vraag 4, waar ik de mogelijke gevolgen
van de uitspraak heb geschetst. De uitspraak brengt een nuancering aan op de vaste
jurisprudentie van de Afdeling die ervan uitgaat dat gesaldeerd mag worden met de
volledige vergunde ruimte.
De feitelijke betekenis van deze uitspraak wordt momenteel bestudeerd. De provincie
Noord-Brabant heeft hoger beroep ingediend tegen de uitspraak. Dit hoger beroep zal
moeten uitwijzen of de Afdeling de nuancering van de rechtbank overneemt.
Vraag 7
Kunt u reageren op de conclusie van de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat
met niet passend beoordeelde emissieruimte tot in de lengte der dagen gesaldeerd kan
worden? Wat zijn hier de gevolgen van?
Antwoord 7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Vraag 8
Is deze uitspraak relevant voor het plan van Schiphol om geclaimde latente ruimte
voor Lelystad Airport te gebruiken?
Antwoord 8
De vergunningprocedure voor Schiphol loopt nog. Uiteraard betrek ik bij de besluitvorming
zorgvuldig alle jurisprudentie op dit vlak. Bovendien is hier sprake van een uitspraak
van de rechtbank waartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat. De uitspraak van
de rechtbank wijkt af van de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Zoals aangegeven
in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft de provincie Noord-Brabant hoger beroep aangetekend tegen deze
uitspraak.
Vraag 9
Kunt u paragraaf 12.3 en 12.4 van de uitspraak duiden? Is de conclusie hieruit niet
dat (voortaan) ook CO2-emissies van een project moeten worden meegenomen voor een passende beoordeling,
aangezien CO2 leidt tot klimaatverandering en klimaatverandering tot negatieve gevolgen voor diverse
Natura 2000-gebieden?
Antwoord 9
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep
dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is om die reden nog niet bekend of de
Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Vraag 10
Welke hoeveelheid CO2 zou in dit kader significant zijn? Kan dit van belang worden voor andere projecten,
zoals andere energiecentrales, wegverbredingen, woonwijken of koeienstallen?
Antwoord 10
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep
dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling
het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Vraag 11
Gaat dit dan ook gelden voor alle klimaatgerelateerde activiteiten, bijvoorbeeld methaan-
en lachgasemissies en vliegvelduitbreidingen die leiden tot klimaatschadelijke emissies
buiten Nederland?
Antwoord 11
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep
dat is ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het
standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.