Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kwint en Westerveld over het goochelen met cijfers over vaste contracten in het onderwijs
Vragen van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het goochelen met cijfers over vaste contracten in het onderwijs (ingezonden 23 december 2021).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 26 januari
2022).
Vraag 1
Klopt het dat de percentages betreffende het aandeel vaste contracten in het onderwijs
die u noemt in het commissiedebat over Leraren op 6 oktober jl. en de beantwoording
op de feitelijke vragen over de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2022
gebaseerd zijn op figuur 6.6, figuur 6.7 en figuur 6.8 uit de Trendrapportage Arbeidsmarkt
Leraren po, vo en mbo 2020?1
2
3
Antwoord 1
Dat klopt, dat zijn dezelfde cijfers als in de figuren van de Trendrapportage 2020.
De figuren uit de Trendrapportage zijn gebaseerd op de Loopbaanmonitor Onderwijs 2020.
Dezelfde cijfers zijn gebruikt voor de beantwoording van de feitelijke vragen die
u in vraag 3 en 4 aanhaalt.
Deze gegevens zijn overigens geactualiseerd in de Trendrapportage 2021, in figuur
1.13 (gebaseerd op de Loopbaanmonitor 2021).
Vraag 2
Waarom hield u de Kamer in het commissiedebat Leraren een spectaculair beeld voor
over een grote toename van het aantal vaste contracten in het onderwijs en liet u
daarbij achterwege dat het ging om percentages over pas afgestudeerde leraren die
een half jaar na het afstuderen in het primair- en voortgezet onderwijs werken en
dat de genoemde percentages ook bestaan uit een groep leraren met een tijdelijk contract
met uitzicht op een vast contract?
Antwoord 2
Het noemen van de cijfers voor pas afgestudeerde leraren – in het po heeft ruim 83%
(uitzicht op) een vast contract en in het vo heeft bijna 79% (uitzicht op) een vast
contract – schetste geen opzienbarend beeld over het aantal vaste contracten in het
onderwijs. In het po heeft namelijk 89% van alle leraren een vast contract; in het
vo is dat 81%. Dit zijn uitsluitend de contracten voor onbepaalde tijd. De rest van
de contracten zijn voor bepaalde tijd, DUO maakt hierbinnen geen onderscheid tussen
verschillende soorten tijdelijke contracten.
Onder de groep pas afgestudeerde leraren, een half jaar na de opleiding, is sinds
2015 inderdaad een (flinke) stijging te zien in het aantal leraren met (uitzicht op)
een vast contract, met name in het primair onderwijs.
Dit geeft het volgende beeld voor 2019:
Sector
Alle leraren
Pas afgestudeerde leraren (half jaar na afstuderen)4
PO
89% vast contract
31,3% vast contract
51,9% tijdelijk contract met uitzicht op vast
Totaal: 83,2% met (uitzicht op) vast contract
VO
81% vast contract
41,3% vast contract
37,2% tijdelijk contract met uitzicht op vast
Totaal: 78,5% met (uitzicht op) vast contract
X Noot
4
Loopbaanmonitor 2020, tabel B8.
Vraag 3
Waarom stelt u in de beantwoording op de feitelijke vragen dat het hierbij gaat om
startende leraren, terwijl de percentages gaan over pas afgestudeerde leraren die
een half jaar na het afstuderen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en
het mbo werken en het hierbij dus een veel kleinere groep betreft dan de daadwerkelijke
groep startende leraren?5
Antwoord 3
Ik neem aan dat u hier specifiek doelt op de beantwoording van de vragen 71 en 180.
In de beantwoording is ook verwezen naar de Loopbaanmonitor 2020, waar de cijfers
vandaan komen. In dit onderzoek is gekeken naar leraren die een half jaar na hun afstuderen
werken in het po, vo of mbo. Afhankelijk van de context kan een andere definitie van
startende leraar worden gehanteerd.
Vraag 4
Waarom schetst u in de beantwoording op de feitelijke vragen een behoorlijk rooskleurig
beeld over het aandeel vaste contracten door niet enkel de definitie van de startende
leraar te versmallen, maar ook achterwege te laten dat het aandeel «tijdelijke contracten
met uitzicht op vast» een behoorlijk groot aandeel vormt in alle sectoren, zelfs groter
dan de categorie «vast contract» in het primair onderwijs?
Antwoord 4
Het feit dat in de Loopbaanmonitor 2020 is gekeken naar leraren die binnen een half
jaar na afstuderen in het onderwijs werken, doet niet af aan de betrouwbaarheid van
de cijfers en de inzichten die daar uit voortkomen. Daarnaast is in de beantwoording
aangegeven dat het gaat om pas afgestudeerde leraren met (uitzicht op) een vast contract.
De vaste contracten en de tijdelijke contracten met uitzicht op vast zijn daarin samengenomen,
omdat die laatste categorie het beeld over tijdelijke contracten onder pas afgestudeerde
leraren nuanceert. Of men vooruitzicht op een vast contract heeft is een essentiële
aanvulling op de cijfers over tijdelijke contracten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.