Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Helder over de berichten ‘Jonge agent uit de bocht’ en ‘Rode kaart voor groentje’
Vragen van het lid Helder (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de berichten «Jonge agent uit de bocht» en «Rode kaart voor groentje» (ingezonden 6 december 2021).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 24 januari
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1215.
Vraag 1
Kent u de berichten «Jonge agent uit de bocht» en «Rode kaart voor groentje»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de forse stijging van de ernstige integriteitsschendingen?
Antwoord 2
Uit het onderzoek Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties
in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van
het Ministerie van Veiligheid en Justitie van september 2017, blijkt dat het aantal
interne onderzoeken naar aspiranten in absolute aantallen toeneemt, maar dat deze
toename gelijke tred houdt met de toename van het aantal aspiranten in de onderzochte
jaren. Procentueel is er dan ook geen sprake van een stijging en is het percentage
van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten over de laatste vijf jaar
stabiel gebleven, namelijk rond de 1%. Daarnaast geldt hierbij de kanttekening dat
het gaat om het aantal gestarte interne onderzoeken en daarmee nog niet is vastgesteld
dat er daadwerkelijk sprake is van een aangetoond plichtsverzuim.
Vraag 3
Is sprake van incidenten of een trend?
Antwoord 3
Op basis van de resultaten blijkt er geen (stijgende of dalende) trend van het aantal
onderzoeken naar integriteitsschendingen over de onderzochte periode 2016–2020. Het
percentage van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten is stabiel gebleven,
rond de 1%. Het is desondanks belangrijk om aandacht te houden voor deze ontoelaatbare
incidenten en daarvan te leren als organisatie. De onderzoeksresultaten laten bijvoorbeeld
zien dat het normoverschrijdend gedrag van aspiranten – overigens net als bij niet-aspiranten
– voornamelijk in privétijd plaatsvindt. Daarom is het nodig om voorafgaand, tijdens
en na de aanstelling van studenten voorlichting te geven over de kernwaarden van de
politie en de voorbeeldfunctie die politiemedewerkers – ook in de vrije tijd – hebben.
Toch kan het voorkomen dat aspiranten in de privétijd niet scherp hebben wat wel of
niet is toegestaan. Als dan middels onderzoek wordt vastgesteld dat er een fout is
gemaakt, kan de politie als werkgever een reactie geven op dit gedrag met als doel
herhaling in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast besteden de Korpschef en de Politieacademie veel aandacht aan de vorming
van aspiranten tijdens de opleiding met daarbij speciale nadruk op het (verder ontwikkelen
van) normbesef en mentale weerbaarheid. Uit de onderzochte integriteitsschendingen
blijkt ook dat het aantal onderzochte aspiranten integriteitsschendingen tijdens hun
eerste opleidingsjaar het hoogst is (54%), in het tweede opleidingsjaar afneemt (31%)
en verder afneemt naarmate de opleiding vordert.
Vraag 4 en 5
Waarom is, in tegenstelling tot 2017, de etniciteit niet onderzocht als één van de
(mogelijke) oorzaken?
Bent u het ermee eens dat dit een verwijtbaar manco is, gezien het feit dat uit genoemd
onderzoek door het WODC naar corruptie binnen onder andere de politie is gebleken
dat ambtenaren met een migratie-achtergrond vaker betrokken zijn bij ernstige integriteitsschendingen?
Antwoord 4 en 5
Naar aanleiding van het onderzoek door het WODC is door de politie besloten om geen
maatregelen tegen groepen met een migratieachtergrond te nemen. Daarnaast blijkt geen
verschil in betrouwbaarheid tussen medewerkers met een migratie-achtergrond en medewerkers
zonder migratie-achtergrond. Om te kunnen worden aangesteld als politieambtenaar moeten
medewerkers voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen en aanstellingseisen
op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De politie hanteert hierbij een
neutrale uitgangspositie.
Het onderzoek richtte zich op de vraag of er sprake is van een toename van normafwijkend
gedrag van aspiranten. Het is goed dat de politie door het doen van onderzoek zicht
houdt op het gedrag ten opzichte van de beroepscode van de politie en de mate waarin
dat gedrag voorkomt. Belangrijk is namelijk dat een goed beeld wordt verkregen van
de beweegredenen van deze aspiranten om over te gaan tot normoverschrijdend gedrag.
Hierbij wordt gekeken naar de drijfveren die het gedrag van individuele aspiranten
kunnen verklaren en niet naar de afkomst van groepen aspiranten.
De drijfveren van normoverschrijdend gedrag zijn desalniettemin niet expliciet uit
het onderzoek naar voren gekomen. De politie zal dan ook in lijn met de aanbevelingen
voortaan in elk disciplinair onderzoek meer expliciete aandacht besteden aan de motieven
van normoverschrijdend gedrag. Dit zal met name zijn in de (disciplinaire) hoorgesprekken
en (strafrechtelijke) verhoren van de betrokken politieambtenaren. Daarnaast komt
er meer aandacht voor het detecteren van door de organisatie gemiste kansen om normoverschrijdend
gedrag te voorkomen.
Vraag 6
Is de reden hiervoor het feit dat de korpsleiding heeft bepaald dat de komende jaren
35 procent van de instroom een niet-westerse achtergrond moet hebben?
Antwoord 6
Nee, de korpsleiding staat voor een politieorganisatie waar diversiteit, integriteit
en kwaliteit hoog in het vaandel staan. Om verbinding te hebben met diverse groepen
in de samenleving hanteert de politie streefcijfers om de diversiteit van de politieorganisatie
te vergroten. Daarnaast streeft de politie in de Randstedelijke politie-eenheden naar
35% van de instroom met een niet-westerse achtergrond vanaf 1 januari 2025. Hoewel
de politie met diversiteit alle kenmerken bedoelt, is het maken van een inhaalslag
op het gebied van culturele diversiteit nodig om voldoende herkenbaar en benaderbaar
te zijn voor alle groepen in de samenleving.
In de wervings- en selectieprocessen wordt echter niet getornd aan de eisen. In deze
procedure blijven selectiestappen, de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen
en aanstellingseisen altijd voor alle kandidaten gelijk. Iedereen die niet voldoet
aan deze eisen wordt afgewezen, ongeacht hun achtergrond.
Vraag 7
Gaat dit alsnog onderzocht worden en zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vraag 8 en 9
Waarom wordt niet veel beter aan de voorkant, ofwel bij de selectie gekeken naar de
achtergrond van de potentiële aspiranten?
Is het resultaat van het interne onderzoek geen reden om het huisbezoek bij potentiële
aspiranten weer in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8 en 9
Tijdens de selectieprocedure moet de kandidaat voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens
selectienormen en aanstellingseisen, ook op het gebied van integriteit. Daarnaast
wordt er bij de screening gekeken naar een veelvoud aan indicatoren die de betrouwbaarheid
en geschiktheid van de kandidaat-aspirant raken alvorens zij kunnen worden aangesteld
als politieambtenaar. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de kandidaat en diens
waarden en normen. De politie hanteert hierbij een neutrale uitgangspositie waarbij
alle kandidaten gelijk worden behandeld.
In de wet en AMvB screening is geen verplichting opgenomen voor het doen van een huisbezoek
als vast onderdeel van het betrouwbaarheidsonderzoek. Het afleggen van een huisbezoek
is namelijk – zo is gebleken vanuit de praktijk – in de regel niet noodzakelijk voor
het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid
van een kandidaat. Het voeren van een gesprek op een politielocatie is doorgaans voldoende
om de betrouwbaarheid van de kandidaat te beoordelen. Een verplicht huisbezoek heeft
daarmee weinig toegevoegde waarde en levert een onnodige inbreuk op de privacy van
kandidaten op, hetgeen zich niet verdraagt met het recht op respect voor het privéleven,
vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Om die reden vinden screenings-gesprekken in de regel op politiebureaus plaats en
indien daar dringende redenen voor zijn, zoals een gerede twijfel aan de volledigheid
of juistheid van de door de kandidaat verstrekte gegevens, middels een (aanvullend)
huisbezoek. Daarnaast wordt er met instemming van de kandidaat gekeken naar de aanwezigheid
en/of gebruik van sociale media.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.