Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Esch en Vestering over de verwachte groei van de geitenhouderij in Noord-Brabant
Vragen van de leden Van Esch en Vestering (beiden PvdD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de verwachte groei van de geitenhouderij in Noord-Brabant (ingezonden 15 november 2021).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 21 januari 2022). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 985.
Vraag 1
Heeft u gezien dat de provincie Noord-Brabant in haar «Brabants beleidskader landbouw
en voedsel 2030» stelt dat, ondanks de ingestelde geitenstop, het aantal geiten in
die provincie naar verwachting met 29 procent zal toenemen in 2030 en daarna nog verder
zal groeien door autonome ontwikkelingen, ofwel door het geld dat in deze sector kan
worden verdiend?1, 2
Antwoord 1
In het «Brabants beleidskader landbouw en voedsel en de bijlage hierbij (Plan MER)»
wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal geiten zal toenemen, voor zover de
bestaande stallen daartoe mogelijkheden bieden. Het betreft dus latente vergunningsruimte.
Vanwege het moratorium in Noord-Brabant is nieuwvestiging of het uitbreiden van bestaande
stallen niet mogelijk, ook als de houder nog ruimte heeft voor extra dieren op zijn
milieuvergunning.
Vraag 2
Wat is in andere provincies de verwachting met betrekking tot eventuele groei van
de geitenhouderij de komende jaren?
Antwoord 2
De afgelopen jaren hebben diverse provincies waar relatief veel geiten worden gehouden
(Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Flevoland, Zuid-Holland
en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen
en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid
hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies
ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 20213). Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename
van het aantal geiten afgevlakt. Het aantal melkgeiten is nog licht toegenomen op
basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld, waren afgegeven.
Vraag 3
Herinnert u zich dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij
(in totaal 1,7 miljoen Nederlanders) 40 tot 60 procent meer risico lopen om longontstekingen
te krijgen en dat het RIVM stelt dat deze longontstekingen mogelijk worden veroorzaakt
door een (nieuwe) zoönose, een van dier op mens overdraagbare ziekte?4, 5
Antwoord 3
De resultaten van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO), in opdracht
van de Ministeries LNV en VWS zijn mij bekend. De Kamer is telkens geïnformeerd bij
publicatie van rapporten over dit onderzoek (Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 2021).6,
7,
8,
9 Het is nog steeds onduidelijk waardoor het verhoogde risico op longontstekingen wordt
veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; het kan bijvoorbeeld komen door
een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen
gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven
vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak.
Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van dit verhoogde
risico.
Vraag 4
Herinnert u zich dat een GGD-toxicoloog afgelopen mei nog waarschuwde dat het medisch
onaanvaardbaar is om geitenstops op te heffen?10
Antwoord 4
Het bericht waar u naar verwijst heb ik gezien. Vooralsnog handhaven de provincies
de geitenstop, met uitzondering van Friesland waar deze in 2019 is opgeheven, maar
het aantal geitenbedrijven is daar relatief klein. De Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit heeft op 2 december jl. toegezegd een appèl te doen op de vier
provincies waar nu geen moratorium is ingesteld.
Vraag 5
Erkent u dat de verwachte groei van bijna 30 procent van het aantal geiten in Noord-Brabant
betekent dat een groot aantal mensen te maken zal krijgen met extra gezondheidsrisico’s,
ongeacht de vraag of de risico’s worden veroorzaakt door een specifieke ziekteverwekker
die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking
worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals
fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak?11
Antwoord 5
De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen
is nog niet vastgesteld; daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan (zie ook antwoord
3). Het is dus nog de vraag of een groter aantal geiten een hoger risico met zich
meebrengt. In Brabant zal het aantal mensen dat dichtbij een geitenhouderij woont
niet toenemen, omdat er geen nieuwe stallen worden gebouwd vanwege het geldende moratorium.
Het aantal geiten kan alleen in bestaande stallen beperkt toenemen op basis van de
ruimte in bestaande vergunningen. Gemeenten vragen bovendien volgens de Brabantse
Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 een GGD-advies in het geval van de
ontwikkeling van een geitenhouderij, wanneer er binnen een straal van 2 kilometer
woon- en verblijfsruimten van derden bevinden.
Vraag 6
Wat denkt u, als degene die politiek verantwoordelijk is op het moment dat er een
nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse
veehouderij, bij het lezen van dit provinciale beleidskader?
Antwoord 6
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Staand beleid is erop gericht een
nieuwe uitbraak van een zoönose te voorkomen en dit beleid wordt, zoals aangegeven
in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) nog verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep
zoönosen (Commissie Bekedam) heeft uitgevoerd,12 hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten
we in op extra onderzoek.
Het ontwerpbeleidskader Landbouw en Voedsel van de provincie Brabant heeft aandacht
voor een meer duurzame aanpak van landbouw en zoekt een balans tussen economische
en ecologische waarden. Voor de veehouderij stelt het beleidskader dat de provincie
Brabant met betrekking tot de veehouderij erop gericht is te voldoen aan wettelijke
eisen (van Rijk en EU) omtrent emissies en daardoor op weg is naar een emissieloze
veehouderij. Voor een aantal emissies hanteert de provincie al eigen, verdergaande
beleidsregels, verordeningen of toetsingskaders (bijv. op gebied van leefomgeving
en gezondheid). Ik ondersteun deze zienswijze en aanpak.
We kunnen op dit moment met betrekking tot de geitenhouderij geen landelijke maatregelen
nemen of wettelijke eisen te stellen, zolang niet vaststaat wat de oorzaak is van
toegenomen kans op longontsteking in de buurt van geitenhouderijen en hoe dit derhalve
kan worden bestreden. De provincies bepalen nu zelf welke maatregelen kunnen worden
ingezet op het gebied van uitbreiding. In Brabant geldt sinds 2017 een stop op nieuwvestiging
en uitbreiding van geitenbedrijven. Op de bestaande bedrijven kan het aantal geiten
nog wel beperkt uitbreiden, mits een toename van het aantal dieren mogelijk is op
basis van de milieuvergunning én past binnen de bestaande stal(len). Incidenteel kan
er nog uitbreiding plaatsvinden op basis van eerder afgegeven vergunningen (zie ook
antwoord 2 en antwoord 5).
Vraag 7
Heeft u gezien dat de gemeente De Ronde Venen een uitbreiding van een geitenbedrijf
wil tegenhouden vanwege de risico’s voor de volksgezondheid, maar dat de Raad van
State in opdracht van de betreffende geitenhouder gaat onderzoeken of gemeenten vanuit
het voorzorgsbeginsel mogen optreden tegen uitbreidingen?13
Antwoord 7
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien. In de provincie Utrecht geldt sinds
2018 een geitenstop op vestiging en/of uitbreiding. De Raad van State zal hierover
binnen enkele maanden uitspraak doen. Eerder dit jaar speelde een vergelijkbare zaak
in Rottum (Groningen), de uitspraak van de Raad van State was «Gemeenten mogen op
grond van het voorzorgsbeginsel de uitbreiding van geitenhouderijen in principe verbieden».14
Vraag 8
Deelt u de mening dat gemeenten hun inwoners moeten kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 8
Uiteraard moeten gemeenten hun inwoners kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s.
De gemeente is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma
en heeft een rol in gezondheidsbevordering en preventie bij kwetsbare groepen in de
gemeente.
Op het terrein van veehouderij en gezondheid is een handreiking ontwikkeld voor gemeenten,
provincies, omgevingsdiensten en GGD’en in gebieden met (intensieve) veehouderij.
Deze «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden»15 van het Ministerie van IenW is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de
besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. Het
bevoegd gezag kan in gevallen waarin er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid
bestaat, advies vragen aan de GGD.
Vraag 9
Erkent u dat deze situatie heeft kunnen ontstaan doordat er nog altijd geen landelijke
maatregelen zijn genomen tegen de groei van de geitenhouderij, waardoor het aantal
melkgeiten in Nederland sinds 2000 is vervijfvoudigd? Zo nee, kunt u dit toelichten?16
Antwoord 9
In 2021 telde Nederland 482 duizend melkgeiten, ruim 1 procent meer dan het jaar daarvoor.
Het aantal melkgeiten in Noord-Brabant en Gelderland (de provincies met de meeste
melkgeiten) bleef tot en met 2020 toenemen, in 2021 was deze jarenlange stijging afgevlakt.
Over het algemeen is een afvlakking van de groei van de melkgeitensector zichtbaar
in provincies waar beperkende maatregelen zijn ingevoerd.
Het totale aantal geiten (dus ook niet-melkgeiten) is sinds 2000 toegenomen van 178.570
tot 643.190 in 2021, een toename met een factor 3,6. Het aantal geitenbedrijven (inclusief
hobbyhouders) is in de periode van 20 jaar afgenomen van 3800 tot 3190.17 In 2020 waren 565 melkgeitenbedrijven geregistreerd bij RVO.18
Vraag 10
Erkent u dat het feit dat u het nog altijd aan provincies overlaat om al dan niet
maatregelen zoals een geitenstop in te stellen en deze desgewenst ook weer op te heffen,
betekent dat mensen voor hun gezondheid in deze afhankelijk zijn van de goede wil,
daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders? Erkent u dat zelfs dat niet voldoende
is, gezien de verdere (verwachte) groei van het aantal melkgeiten, ook in provincies
met een geitenstop?
Antwoord 10
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid
van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te
ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 202119) en heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij
en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken
provincies en de geitensector. Het kabinet heeft opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken
naar de oorzaak van dit verhoogde risico, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende
maatregelen te kunnen nemen.
Vraag 11
Wat gaat u doen om de inwoners van Noord-Brabant en ook van andere provincies te beschermen
tegen de gezondheidsrisico’s uit de groeiende geitenhouderij?
Antwoord 11
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het totale VGO-programma benadrukken het belang
van inzicht in de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op een longontsteking
voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. Wanneer er inzicht is
in de oorzaak van dit verband, kan worden gekeken naar gerichte maatregelen die het
risico op een longontsteking voor omwonenden verkleinen. Het kabinet laat daarom grootschalig
onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van dit verband. De onderzoeken hebben tot nu
toe helaas geen aanknopingspunten opgeleverd voor een mogelijke oorzaak. In de Kamerbrief
van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van deze vervolgonderzoeken vertraging heeft opgelopen
wegens de COVID-19 crisis. Het totale VGO-III programma wordt naar verwachting eind
2024 afgerond.
De afgelopen jaren hebben diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium
ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen
te gaan. Dit betreffen maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. De bevoegdheid
voor het instellen van dergelijke maatregelen ligt bij provincies (zie mijn antwoord
op vraag 8).
Het kabinet ondersteunt de maatregelen die provincies vanuit het voorzorgsprincipe
hebben ingesteld. Zoals aangegeven is het onduidelijk waardoor de extra longontstekingen
worden veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld doordat mensen gevoeliger voor longontsteking
worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals
fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak, of door zoönosen,
specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn.
De Minister van LNV en ik zullen uw Kamer – in vervolg op onze eerdere brief van 6 juli
jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) met aanbieding van het rapport Bekedam – voor de kerst met een voortgangsbrief informeren
over de versterking van het zoönosenbeleid. Zoals in de brief van 6 juli aangegeven,
hecht het kabinet er waarde aan om deze periode te benutten voor gesprekken met belanghebbenden,
zoals veehouders, natuurorganisaties, zorgpartijen en kennisinstellingen over dit
rapport. Zo kunnen de voorbereidingen worden getroffen voor een meerjarig actieplan
zoönosen in 2022 ter versterking van het bestaande zoönosenbeleid. De definitieve
besluitvorming over een meerjarig actieplan zoönosen is aan een nieuw kabinet.
Vraag 12
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting
van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden, zonder daarbij
te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Antwoord 12
Hierbij ontvangt u mijn antwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.