Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Jasper van Dijk over het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris en Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister-President over het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag (ingezonden 12 januari 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) en Minister Bruins
            Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 18 januari 2022).
         
Vraag 1
            
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waaruit duidelijk werd dat de
               aanwijzingen aan gemeentes schijnbevelen waren?1
Antwoord 1
            
Wij herinneren ons de antwoorden die op 10 januari jl. zijn gegeven aan de leden Omtzigt
               en Van Dijk waarnaar wordt verwezen.
            
Vraag 2
            
Is er door de «aangewezen» gemeenten gevraagd om nadere (juridische) duiding over
               de aanwijzingsbrieven die zij gekregen hebben? Is daarbij ook (expliciet) gevraagd
               om de nationale juridische grondslag van de in de brieven gepretendeerde bevoegdheden?
            
Antwoord 2
            
Een aantal van de gemeenten die een brief heeft ontvangen op 14 december jl., heeft
               hier schriftelijk nadere vragen over gesteld aan de Ministeries van Justitie en Veiligheid
               en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze vragen hebben een breed karakter
               en zien bijvoorbeeld op de mogelijkheid om andere locaties aan te dragen, wijze van
               financiering, verantwoordelijkheden, omvang en looptijd van de locatie en communicatie
               over de locatie. Daarnaast zijn door een aantal gemeenten vragen gesteld over de juridische
               onderbouwing en de rechtsgrond voor de realisatie van acute noodopvanglocaties. Voor
               de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording
               van vraag 5.
            
Vraag 3
            
Is daarbij ook anderszins gevraagd naar de juridische status van de aanwijzingsbrieven?
Antwoord 3
            
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het
               gedane verzoek in de brief die 14 december jl. aan de gemeente is verstuurd.
            
Vraag 4
            
Heeft u bij het beantwoorden van deze vragen van gemeenten duidelijk gemaakt dat de
               aanwijzingsbrieven geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben, geen
               rechtsgevolg kennen en dus effectief een «dringend bestuurlijk verzoek» zijn? Zo nee,
               waarom niet?
            
Antwoord 4
            
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het
               gedane verzoek. In reactie hierop is de onderbouwing herhaald die ook in de brief
               aan de gemeente van 14 december jl. is weergegeven. Daarbij is aangegeven dat de brief
               beoogt de gemeente te bewegen al het nodige te doen om de beschreven asielopvang op
               korte termijn te realiseren. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling
               verwijs ik u naar de beantwoording van onderstaande vraag.
            
Vraag 5
            
Kunt u alle correspondentie die u met de gemeentes (inclusief de regio Rotterdam)
               en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevoerd heeft, aan de Kamer doen
               toekomen?
            
Antwoord 5
            
Het kabinet hecht groot belang aan een zo spoedig mogelijke beantwoording van deze
               belangrijke vragen en wil dit zorgvuldig en kwalitatief goed doen. Gezien de wens
               van het kabinet om deze vragen snel te beantwoorden zijn de bijgevoegde stukken beperkt
               tot hetgeen wat vanuit het Rijk is gedeeld met de betrokken gemeenten (inclusief Regio
               Rotterdam), daarop volgende briefwisselingen en wat op Rijksniveau is gedeeld met
               medeoverheden voor zover dat nu bij ons in beeld is. Ook zijn de stukken2 toegevoegd die eerder met uw Kamer zijn gedeeld.
            
Op een later moment, binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen, zal aanvullende
               correspondentie met gemeenten en de VNG, anders dan de hierboven genoemde correspondentie,
               met uw Kamer worden gedeeld. Dit geeft ons de tijd om alle relevante correspondentie
               te verzamelen en om de afzenders hiervan op de hoogte te stellen.
            
Vraag 6
            
Was het een welbewuste strategie om zo min mogelijk (naar buiten toe) te communiceren
               dat de aanwijzingsbrieven geen rechtsgevolg hadden om het effect van deze schijnbevelen
               zo groot mogelijk te laten zijn?
            
Antwoord 6
            
De term aanwijzing is gebruikt in een context waarin gedurende een langere periode
               daaraan voorafgaand op vele momenten een steeds dringender beroep is gedaan op gemeenten
               om extra opvangplekken te realiseren. Van een generieke oproep om opvangplekken in
               augustus tot een opgave per provincie in november. Daarbij zijn in de loop van de
               tijd meerdere formuleringen gebruikt, onder meer de termen verzoeken, aansporen en
               dringende oproep. Ondanks inspanningen van Rijk, provincies en gemeenten bleek eind
               2021 dat de vereiste aantallen opvangplekken niet waren gehaald. Daarmee ontstond
               het onaanvaardbare risico dat Nederland niet zou kunnen voldoen aan de EU- en internationaalrechtelijke
               verplichting om aan asielzoekers menswaardige opvangvoorzieningen te bieden. Daardoor
               drong zich het scenario op dat moest worden overgegaan tot crisisnoodopvang. Bij de
               inzet van crisisnoodopvang gaat het om het gebruik van bijvoorbeeld sporthallen om
               asielzoekers gedurende een korte periode van ongeveer drie tot zeven dagen op te vangen.
               Na die periode verhuizen asielzoekers naar een volgende locatie. Gezien het tekort
               aan opvangplekken was de kans groot dat asielzoekers in een dergelijke situatie voor
               langere tijd van crisisnoodopvanglocatie naar crisisnoodopvanglocatie zouden moeten
               verhuizen, omdat er niet genoeg nieuwe (nood)opvanglocaties beschikbaar zouden komen.
               Dit zou veel vragen van een veel groter aantal gemeenten, die telkens opnieuw een
               locatie gereed moesten maken en afbreken, en asielzoekers, waaronder kinderen, die
               wekelijks zouden moeten verhuizen. Dit is voor gemeenten, inwoners en asielzoekers
               een zeer onwenselijke situatie die geen stabiliteit biedt.
            
Het laten realiseren van opvang op concrete locaties die geschikt waren of snel geschikt
               te maken waren, werd gezien als de enige resterende manier om dat scenario af te wenden.
               In breed bestuurlijk overleg tussen het Rijk en medeoverheden, zoals ook blijkt uit
               de eerder meegestuurde stukken, is dit onderwerp besproken, waarna besloten is om
               de stap te zetten om opvang op concrete locaties te realiseren. Het werd van belang
               gevonden in de formulering van de daartoe op te stellen brieven duidelijk te maken
               dat een volgende fase was aangebroken en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken
               bovenbeschreven gevolgen zou hebben. Tegen deze achtergrond werd de term aanwijzing
               passend geacht om de urgentie te benadrukken. In drie van de vier brieven ging het
               ook daadwerkelijk om concrete locaties. Aan het begin van in de brieven is meteen
               het (internationaal-)rechtelijk kader weergegeven van waaruit Nederland voor menswaardige
               asielopvang zorgt en waar alle overheden voor nodig zijn. In die tekstpassage is dan
               ook niet gesteld dat er in de nationale wetgeving, die van toepassing is op gemeenten,
               een grondslag aanwezig is voor een juridisch bindende aanwijzing. Het ontbreken van
               die grondslag is in de brieven echter niet expliciet gemaakt. Aan de Landelijke Regietafel
               Migratie en Integratie is op 8 december jl. wel aangegeven dat het hier gaat om een
               het politiek aanwijzen van locaties.
            
Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden
               dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd.
               Het kabinet betreurt dat. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie
               zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken. Wel wil het kabinet grote waardering
               uitspreken voor de gemeenten waar in de afgelopen periode acute noodopvanglocaties
               zijn gerealiseerd. Dit heeft er mede voor gezorgd dat het niet nodig is geweest om
               crisisnoodopvang in te zetten.
            
Vraag 7
            
Op basis waarvan kunnen medeoverheden er voortaan nog op vertrouwen dat de inzet van
               juridische instrumenten op basis van bestaande bevoegdheden gebeurt? Vindt u het een
               verantwoordelijkheid van de medeoverheden om zelf maar uit te zoeken of een aanwijzingsbrief
               een schijnbevel is of een echte aanwijzing?
            
Antwoord 7
            
Zoals in vraag 6 uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch
               instrument. Door het tekort aan opvangplekken en het aantal dringende beroepen dat
               al eerder was gedaan op gemeenten, werd het van belang gevonden duidelijk te maken
               dat een volgende fase was aangebroken in de problematiek en dat bij het uitblijven
               van de benodigde opvangplekken als gevolg zou hebben dat crisisnoodopvang zou moeten
               worden ingezet. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen,
               duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en
               onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie
               zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken.
            
Vraag 8
            
Moet een burger vanaf nu bij een brief van de belastingdienst zelf gaan uitzoeken
               of het schijnbevel is of dat er een wettelijke basis onder de brief ligt?
            
Antwoord  8
            
Zoals hiervoor uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument.
               Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden
               dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd.
               Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op
               deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Daarnaast willen we benadrukken dat
               de context van communicatie tussen de Belastingdienst en burgers een geheel andere
               is dan de context waarin de term aanwijzing is gebruikt richting gemeenten.
            
Vraag 9
            
Hoe taxeert het kabinet zelf de impact van deze schijnbevelen op de interbestuurlijke
               verhoudingen in de toekomst?
            
Antwoord 9
            
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie
               voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing»
               in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context.
               Het kabinet verwacht evenwel niet dat de situatie blijvende invloed zal hebben op
               de interbestuurlijke verhoudingen.
            
Vraag 10
            
Is het kabinet voornemens om het woord «aanwijzing» in brieven aan gemeenten niet
               meer te gebruiken op de manier zoals nu is gebeurd, waar het feitelijk om «dringende
               bestuurlijke verzoeken» gaat? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 10
            
Zoals eerder is aangegeven wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals
               deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context, omdat het duidelijk
               geworden is dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust
               heeft gezorgd.
            
Vraag 11
            
Wat wordt bedoeld met de bewuste passage in het regeerakkoord «Wanneer het algemeen
               belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie
               en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven
               aan de medeoverheden»?
            
Antwoord 11
            
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking door het kabinet, waarover de Tweede
               Kamer zal worden geïnformeerd.
            
Vraag 12
            
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 10 van de eerdere Kamervragen waaruit duidelijk
               wordt dat voor aanwijzingen zoals de Staatssecretaris die suggereerde te geven grondwettelijk
               gezien uitsluitend ruimte is als een specifieke wet in een grondslag voorziet? Nu
               duidelijk is dat geen specifieke wet hierin voorziet, heeft de Staatssecretaris met
               het versturen van de aanwijzingsbrieven, en de Minister die de brieven ook ondertekend
               heeft, bevelen gegeven, «wetende dat daardoor de Grondwet wordt geschonden»? Althans
               een poging daartoe heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een heel precies
               juridisch antwoord geven?3
Antwoord 12
            
Ja, wij hebben kennisgenomen van het aangehaalde antwoord van de Staatssecretaris
               van Justitie en Veiligheid mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
               In dit antwoord is inderdaad aangegeven dat de aanwijzingen geen grondslag in Nederlandse
               wet- en regelgeving hebben. Het betrof daarmee geen aanwijzing in juridische zin en
               de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Zoals in het antwoord
               op vraag 6 aangegeven, werd het gebruik van de term aanwijzing ingegeven door de acute
               noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen
               waaraan Nederland zich verbonden heeft. Het had tot doel de betreffende gemeenten
               te bewegen, als volgende stap om al het nodige te doen om vanuit een in onze ogen
               gemeenschappelijke verantwoordelijkheid de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang
               op zeer korte termijn te realiseren. Er is daarvoor ook geen juridische grondslag
               genoemd, noch een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
            
Vraag 13
            
Waarom weigerde u, de Minister-President, de vorige vraag te beantwoorden bij de vorige
               set Kamervragen?
            
Antwoord 13
            
Het is gebruikelijk dat Kamervragen worden beantwoord door de hiervoor eerstverantwoordelijke
               bewindspersonen, in dit geval de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de
               Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
            
Vraag 14
            
Indien u volhardt dat uit internationale verplichtingen (zoals de opvangrichtlijn)
               het recht op het geven van een aanwijzing aan een gemeente voortvloeit, zonder dat
               daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en terwijl gewoon overleg met medeoverheden
               mogelijk is om het doel te bereiken, kunt u dan in Kamerstukken, wetsartikelen en
               academische literatuur aangeven waaruit deze aanwijzingsbevoegdheid zou volgen?
            
Antwoord 14
            
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie
               voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing»
               in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context.
            
Vraag 15
            
Wat vindt u van het feit dat u gesuggereerd heeft in antwoorden op Kamervragen en
               in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer, dat u een ongerichte aanwijzingsbevoegdheid
               heeft, terwijl u die helemaal niet heeft?
            
Antwoord 15
            
Zowel in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Van Dijk en Omtzigt4 en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer op 21 december jl. heeft de toenmalige
               Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangegeven dat er geen grondslag in Nederlandse
               wet- en regelgeving is voor het geven van een dergelijke aanwijzing. Wel heeft de
               toenmalige Staatssecretaris aangegeven dat de Nederlandse staat zich via het EU-recht,
               het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn
               en andere internationale verdragen verbonden heeft aan het opvangen en begeleiden
               van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en
               geweld recht hebben op bescherming in Nederland. Hiervoor is de inzet van alle overheden
               hard nodig.
            
Vraag 16 en 17
            
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht
               hier van toepassing is? Kunt u dit heel precies aangeven?
            
Bent u van mening dat het geven van ongrondwettige schijnbevelen door een Staatssecretaris
               reden kan zijn om aan de procureur-generaal een oriënterend onderzoek te vragen zoals
               bedoeld in artikel 4 van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een
               ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen
               leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 16 en 17
            
Indien een aangifte bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal
               bij de Hoge Raad binnenkomt, zal de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig
               het genoemde protocol een oriënterend onderzoek verrichten, indien de aangifte betrekking
               heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert en er daarbij
               (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid.
            
Wij hebben, om redenen als uiteengezet in het antwoord op vraag 12, zelf geen aanleiding
               om te veronderstellen dat er sprake is van schending van art. 355 Sr.
            
Vraag 18
            
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 18
            
Met uitzondering van vragen 16 en 17 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.