Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 991 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 17 januari 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het zelfstandig strafbaar
stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik
met kinderen (hierna: het wetsvoorstel). Voornoemde leden zijn verheugd dat het voorliggende
wetsvoorstel ter uitvoering van de motie van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 190) door de regering is voorbereid en uiteindelijk in december 2021 bij de Kamer is
ingediend. Deze leden steunen dit wetsvoorstel, omdat een breed scala aan voorbereidingshandelingen
met het oog op het plegen van seksueel misbruik van een kind, zelfstandig strafbaar
worden gesteld. Hieronder vallen gedragingen als het (online) verspreiden, verwerven
of in bezit hebben van instructief materiaal tot het plegen van kindermisbruik, zoals
pedohandboeken. De leden van de VVD-fractie achten het cruciaal dat alles op alles
wordt gezet om seksueel kindermisbruik tegen te gaan en zij zijn van mening dat de
ernst van het circuleren van instructies om kinderen seksueel te misbruiken niet moet
worden onderschat. Handleidingen over het seksueel misbruiken van kinderen zijn abject
en het verwerven, bezit of verspreiden ervan moet zo snel mogelijk zelfstandig strafbaar
worden gesteld. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd
wetsvoorstel. Zij onderschrijven volledig het doel van het wetsvoorstel een krachtig
signaal af te geven over de strafwaardigheid van het verwerven, in bezit hebben en
anderen bijbrengen van instructies gericht op seksueel misbruik van kinderen. Online
misbruik van kinderen is uiterst verwerpelijk, schadelijk en onaanvaardbaar. Dit moet
worden bestreden en het strafbaar stellen van specifieke delicten kan daaraan bijdragen.
Deze leden staan dan ook geheel achter het doel dat de regering met dit wetsvoorstel
wil bereiken. Zij hebben evenwel nog enkele vragen over de uitvoering.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat ziet op het
zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen
van seksueel misbruik met kinderen. Dit wetsvoorstel is een uitwerking van de in 2020
aangenomen motie van het lid van Wijngaarden c.s. die de regering opriep te komen
met een wetsvoorstel dat het in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen
over het seksueel misbruiken van kinderen expliciet strafbaar zou stellen. De leden
van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel aandachtig gelezen en maken graag gebruik
van de mogelijkheid enkele vragen te stellen aan de regering over het wetsvoorstel.
Deze leden roepen in herinnering dat dit wetsvoorstel het gevolg is van de ophef die
een aantal jaren geleden ontstond rondom het bestaan en rondgaan van wat in de media
een «pedohandboek» werd genoemd: een document dat tot in detail beschrijft hoe iemand
het beste kinderen seksueel kan misbruiken. Het is deze leden ter ore gekomen dat
het gebruik van de term «pedohandboek» als onnodig stigmatiserend kan worden opgevat.
In het vervolg van deze inbreng zullen deze leden dan ook spreken van «instructief
materiaal voor misbruik van kinderen».
De leden van de SP-fractie vinden het een zorgwekkende ontwikkeling dat documenten
met instructief materiaal voor misbruik van kinderen in circulatie zijn en sluiten
zich aan bij de conclusies van onderzoekers dat de inhoud van deze documenten, in
combinatie met het feit dat zij volledig anoniem kunnen worden verkregen, gevaarlijk
is, doordat het ongewenst seksueel gedrag bemoedigt en mogelijk zelfs seksueel misbruik
van kinderen normaliseert. Deze ontwikkeling moet absoluut worden tegengegaan.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van
onderhavig wetsvoorstel, waarin kort gezegd voorbereidingshandelingen voor het begaan
van seksueel kindermisbruik strafbaar worden gesteld. Deze leden danken de regering
voor de uitvoering van de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid van Wijngaarden
c.s. die ertoe oproept het in bezit hebben van teksten strafbaar te stellen, die bekend
staan als het pedohandboek. Deze leden delen de zorgen over de indicaties voor het
bestaande wijdverbreide, in de praktijk veel voorkomend verschijnsel dat handleidingen
voor kindermisbruik online circuleren. Een expliciet signaal van de strafwetgever
lijkt geïndiceerd. Deze leden hebben nog wel een enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming het voorliggende wetsvoorstel
gelezen. Deze leden spreken hun grote zorg uit over het bestaan en de verspreiding
van documenten met daarin instructies gericht op seksueel misbruik van kinderen. Wel
hebben deze leden de behoefte aan het stellen van enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden onderschrijven de noodzaak seksueel misbruik met kinderen tegen te gaan
en waarderen het krachtige signaal dat dit wetsvoorstel afgeeft over de strafwaardigheid
van het verwerven, in bezit hebben en anderen bijbrengen van instructies gericht op
seksueel misbruik van kinderen, alsmede het daarbij voorkomen dat sporen van misbruik
achterblijven. Deze leden hebben nog enkele vragen over de inhoud en vorm van het
wetsvoorstel.
2. Zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen met het oog op het
plegen van seksueel misbruik met kinderen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de huidige voorgestelde wettekst
voldoende afbakening biedt. Nu wordt gekozen voor de constructie de voorbereiding
van seksueel kindermisbruik via onder meer bedoelde handleidingen strafbaar te stellen.
In de memorie van toelichting geeft de regering aan wat onder het bereik van de strafbaarstelling
valt. Waarom is gekozen voor een algemene strafbaarstelling van deze voorbereidingshandelingen
en niet, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voorstelt, voor
een strafbaarstelling waarbij de handelingen preciezer en concreter worden afgebakend?
Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering op de veronderstelling
van de NOvA dat de Hoge Raad waarschijnlijk zal aanslaan op de vraag welk misdrijf
nu precies wordt voorbereid. Onderkent de regering dat uit de bewijsvoering in een
concrete strafzaak met voldoende bepaaldheid dient te blijken welk misdadig doel de
verdachte voor ogen stond en dat het voorhanden hebben van, in dit geval, bedoelde
handleidingen, wellicht niet volstaat? Pleit dat uiteindelijk niet voor het specifieker
strafbaar stellen van het maken, verspreiden en voorhanden hebben van al dan niet
op het dark web circulerende geschriften of beelden, waarin advies wordt gegeven over
het plegen van seksuele misdrijven met kinderen beneden de 16 jaar? Graag ontvangen
de aan het woord zijnde leden een reactie van de regering hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het wetsvoorstel zelfstandig strafbaar
stelt het verschaffen aan zichzelf of een ander van middelen, gelegenheid of inlichtingen
tot het plegen van seksueel misbruik. Zij zien dat hiermee uitvoering wordt gegeven
aan de mede door de ChristenUnie-fractie ingediende motie van Wijngaarden c.s. Zij
vragen explicitering of inderdaad het louter beschikken over dergelijke documentatie
onder de werking van deze wet valt. Mede naar aanleiding van de consultatiereactie
vragen deze leden waarom is gekozen voor zich verschaffen of trachten te verschaffen,
in plaats van bijvoorbeeld in bezit hebben. Kan de regering aangeven waarom, zoals
ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, niet ook het in bezit hebben is genoemd
onder artikel 240c? Treedt de regering in gesprek met de hulpverleners die mensen
begeleiden met pedofiele gevoelens teneinde misbruik van kinderen te voorkomen, om
te borgen dat ook met voorliggend wetsvoorstel hulpverlening doorgang kan vinden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de afweging is geweest artikel 248
onderdelen a, b, c, d, e, f en artikel 250 Sr niet onder de werking van dit wetsvoorstel
te laten vallen. Kan de regering voor ieder van deze artikelen aangeven wat de afweging
is geweest?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering in 2020 al heeft
aangegeven te onderzoeken of ook bezit, verkoop, en invoer van kindersekspoppen in
het kader van voorliggend wetsvoorstel strafbaar zou moeten worden gesteld. Deze leden
constateren dat de regering deze keuze niet heeft gemaakt en in plaats daarvan een
maand geleden een WODC-onderzoek is gestart naar de eventuele wenselijkheid van een
dergelijk verbod. Ook is een verkennend onderzoek gevoerd door de regering naar de
wenselijkheid van een dergelijk verbod. Kan de regering het verkennend onderzoek met
de Kamer te delen? De voorgenoemde leden vragen voorts naar de voortgang van het wetsvoorstel
bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal.
De leden van de SGP-fractie lezen dat onder het bereik van de strafbaarstelling valt,
het in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel misbruiken
van kinderen. Deze leden lezen dat er zo’n twaalf handleidingen online circuleren
die circa 100.000 keer zijn uitgewisseld onder (potentiële) kindermisbruikers. Deze
leden constateren dat deze uitwisselingen ertoe leiden dat op circa 100.000 pc’s deze
handleidingen te vinden zouden moeten zijn en derhalve in bezit zijn van een gebruiker.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij het OM gaat oproepen actief
bezitters van deze handleidingen op te sporen, hoe zij dat prioriteert en of daar
voldoende capaciteit voor is.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er circa twaalf handleidingen op het dark web
circuleren waarin wordt beschreven, op bijna pedagogische wijze, hoe men «op jacht»
kan gaan naar kinderen, een kind kan verleiden, het vertrouwen van een kind kan winnen
en een kind geheimen kan laten bewaren. Ook bevatten de handleidingen beschrijvingen
over de wijze waarop met kinderen seksuele handelingen kunnen worden verricht zonder
dat er beschadigingen ontstaan en hoe (dna-)sporen kunnen worden vermeden bij seksueel
contact. Deze leden constateren dat het goed mogelijk is dat er documenten/boeken
circuleren, waarin deze zaken niet als handleiding worden beschreven, maar in romanvorm.
Kan de regering aangeven of actief zal worden gezocht naar deze verkapte handleidingen
waarin het niet in één oogopslag duidelijk is dat over het aanzetten tot kindermisbruik
wordt gesproken, maar tussen de regels door toch een beschrijving van het kindermisbruik
bevat en is de regering voornemens om elke (gedrukte) vorm waarin wordt gesproken
over kindermisbruik strafbaar te stellen en niet enkel handleidingen als zodanig?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering voornemens is «dit onrechtmatige
gebruik van het dark web, met preventieve en repressieve middelen, zoveel mogelijk
aan te pakken. Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal met het oog
op het plegen van seksueel kindermisbruik moet zoveel mogelijk worden ingedamd.» Deze
leden constateren dat handleidingen voor kindermisbruik voornamelijk op het dark web
circuleren en vragen de regering hoe zij dit onrechtmatige gebruik van het dark web
wil aanpakken. Is het bijvoorbeeld mogelijk het dark web ontoegankelijk(er) te maken
zodat verspreiding van kinderpornografisch materiaal en handleidingen tegengegaan
kan worden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat voorgesteld wordt een nieuw artikel 240c aan
het Wetboek van Strafrecht toe te voegen waarin zelfstandig strafbaar wordt gesteld
het zich of een ander (opzettelijk) middelen, gelegenheid of inlichtingen verschaffen
of trachten te verschaffen, dan wel het zich kennis en vaardigheden verwerven of een
ander bijbrengen, tot het plegen van, kort gezegd, seksueel kindermisbruik. Deze leden
constateren dat het aantonen van «opzettelijk» in de praktijk tot problemen kan leiden
wat betreft de bewijsbeslissing van de rechter waarin wettig en overtuigend bewezen
moet worden dat de handleidingen dus opzettelijk moeten worden verschaft. Kan de regering
aangeven waar «opzettelijk» op ziet en waarom dit in de strafbaarstelling is opgenomen?
De leden van de SGP-fractie vrezen dat deze vernauwing van de strafbaarstelling leidt
tot minder veroordeling dan wanneer de strafbaarstelling het opzet niet is vereist.
Deze leden pleiten voor een omvangrijkere strafbaarstelling om een groter bereik te
bewerkstelligen.
Wat betreft opzet willen de leden van de SGP-fractie aangeven dat de memorie van toelichting
voor meerderlei uitleg vatbaar is en dat dit vragen oproept over het bereik van het
voorstel. Indien het voorstel opzet vereist op het plegen van een seksueel misdrijf,
is het loutere bezit van instructief materiaal immers niet strafbaar op grond van
de voorgestelde bepaling. Dat doet afbreuk aan de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel.
Deze leden vragen waarom niet is gekozen voor een zelfstandige strafbaarstelling van
onder meer het in bezit hebben van instructief materiaal over kindermisbruik om de
onduidelijkheid over opzet weg te nemen en het loutere bezit van instructief materiaal
onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te laten vallen. Deze leden merken op dat
voorkomen moet worden dat de toevoeging van opzet leidt tot ernstige bewijsproblemen
wanneer uit de toelichting blijkt dat de dader daadwerkelijke kwade intenties had
met het materiaal.
3. Verhouding tot huidig recht
De leden van de VVD-fractie constateren met de regering dat de afgelopen jaren een
(online) vraag en aanbod omgeving is ontstaan naar instructief materiaal over het
seksueel misbruiken van kinderen. Voornoemde leden onderschrijven de stelling van
de regering dat specifieke wetgevende maatregelen eraan kunnen bijdragen dit verschijnsel
de kop in te drukken. De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat naast instructief
materiaal, ook andere verschijningsvormen van seksueel kindermisbruik de laatste jaren
zijn toegenomen. Zij wijzen bijvoorbeeld op het fenomeen van kindersekspoppen, die
in verschillende landen al strafbaar zijn gesteld. In dat licht bezien vragen deze
leden wanneer de regering voornemens is het WODC-onderzoek naar deze strafbaarstelling
naar de Kamer te sturen en op welke termijn een wetsvoorstel voor het verbieden van
kindersekspoppen naar de Kamer wordt gestuurd. Ook vragen zij de regering of er andere
mogelijke strafrechtelijke en strafvorderlijke lacunes zijn die het opsporen en voorkomen
van seksueel kindermisbruik belemmeren. Deze leden vragen de regering of in de ons
omringende landen meer strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of technische mogelijkheden
bestaan om vormen van kindermisbruik te voorkomen en tegen te gaan. Kunnen wij wat
betreft de bestrijding van seksueel kindermisbruik wat leren van ons omringende landen?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie de regering op welke termijn de wet bestuursrechtelijke
aanpak online kinderpornografisch materiaal, die momenteel aanhangig is bij de Raad
van State voor advies, naar verwachting kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Deelt de regering de stelling dat het bestuursrechtelijk instrumentarium om trage
en onwillige hostingbedrijven aan te pakken, momenteel tekortschiet en het dus noodzakelijk
is dit wetsvoorstel zo snel mogelijk, maar in elk geval in het voorjaar van 2022,
in te dienen?
De leden van de D66-fractie lezen dat gedragingen die onder het bereik van artikel
240c Sr vallen, indien de aard van die gedragingen in het concrete geval zich daarvoor
lenen, tevens kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen conform het algemene
artikel 46 Sr. Andersom geldt dat niet alle gedragingen die in een verder verwijderd
verband staan tot de daadwerkelijke uitvoering van een concreet misdrijf zullen leiden
tot strafbaarheid op grond van artikel 46 Sr. In de reactie op het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State (de Afdeling) wordt het fictieve maar niet louter
theoretische voorbeeld genoemd van een bellijn waar anoniem naartoe kan worden gebeld
voor een gesprek over tips voor het seksueel misbruiken van kinderen. De regering
stelt dat deze gedraging niet zonder meer aan te merken is als verspreiden, aanbieden,
vervaardigen of verwerven van instructief materiaal dat strafbaar is op grond van
artikel 46 Sr. Deze leden vragen de regering waarom dat niet zo is. Heeft de regering
nog andere voorbeelden van situaties die wel onder het nieuwe artikel 240c Sr zullen
vallen, maar niet onder artikel 46 Sr? Daarnaast maken deze leden zich zorgen over
het feit dat veel illegale kindermisbruikcontent in het geheim wordt verspreid via
kanalen als Telegram, het dark web, besloten internetfora en besloten whatsapp groepen.
Kan de regering garanderen dat al deze communicatiemiddelen, waarvan verspreiders
van illegale content momenteel gebruikmaken en de kanalen waarop zij zich bewegen,
onder de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel vallen?
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat op het plegen van een misdrijf zoals
genoemd in artikel 240c Sr een maximumstraf komt van vier jaar. Hoe verhoudt dit zich
tot de strafmaatregeling van artikel 46 Sr? Die is minimaal 4 jaar (helft van acht
jaar) en kan oplopen tot 15 jaar bij een misdrijf waarop een levenslange gevangenisstraf
staat. Waarom is bij de strafmaat van artikel 240 Sr niet aangesloten bij de systematiek
van artikel 46 Sr door het strafmaximum van de voorbereidingshandeling gelijk te stellen
aan de helft van het strafmaximum dat geldt voor de hoofdstraffen uit de artikelen
244, 245, 242, 243, 246, 247 en 249 Sr?
4. Verhouding tot hoger recht
De leden van de VVD-fractie merken op, dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake
de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag
van Lanzarote) lidstaten onder andere verplicht tot het nemen van preventieve maatregelen
tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie van kinderen. Welke preventieve maatregelen
tegen seksueel kindermisbruik is de regering voornemens de komende jaren te treffen?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een hoger
beschermingsniveau dan de Europese richtlijn voorschrijft. Kan de regering aangeven
hoe andere EU-lidstaten hiernaar kijken? Waarom gaan zij niet tot vergelijkbare strafbaarstelling
over? Is het niet nodig dat ook andere landen hiertoe overgaan vanwege het online
en grensoverschrijdende karakter van de gedragingen die met dit wetsvoorstel strafbaar
worden gesteld? Het grootschalige kindermisbruiknetwerk rondom Jӧrg L. dat recent
door de Duitse politie is onderzocht en opgespoord toont wel aan hoe relevant dit
is als we zien hoeveel Nederlanders hierbij betrokken waren. Kan de regering toezeggen
hierover in gesprek te gaan met de bewindspersonen in de ons omringende landen, zoals
België en Duitsland?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de internationale dimensie van het
onderhavige wetsvoorstel deels voortkomt uit Het Verdrag van Lanzarote en lidstaten
ertoe aanzet wetgevende maatregelen te nemen om seksueel kindermisbruik te voorkomen.
Hoe kan voorkomen worden dat strafbare feiten volgens artikel 248e Sr wel in andere
landen gepleegd kunnen worden of verborgen kunnen blijven via bijvoorbeeld een VPN-verbinding?
Deze leden vragen of in andere Europese landen soortgelijke wetgeving geldt en of
er ook op Europees niveau gesproken wordt over eenduidige regelgeving op dit punt?
Zo nee, kan de regering hierop aansturen?
5. Uitvoering en handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van het College van Procureurs-generaal
dat de politie en het OM wanneer het gaat om de opsporing op het dark web, altijd
prioriteren op zaken waarbij een vermoeden van actueel seksueel misbruik van minderjarigen
een rol speelt. Deze zaken vergen volgens het College reeds zoveel capaciteit dat
geen extra ruimte beschikbaar is afzonderlijke opsporingsonderzoeken te starten naar
gebruikers van het dark web die pedohandboeken verspreiden. Deze leden vragen of naar
aanleiding van de middelen die zijn beschikbaar gesteld met de motie-Hermans (Kamerstuk
35 925, nr. 13) inmiddels meer capaciteit is vrijgemaakt voor zedenzaken. Hierbij vragen voornoemde
leden specifiek of de politie en het OM sinds 2020 inmiddels meer slagkracht hebben
en ook daadwerkelijk meer capaciteit hebben voor het online opsporen van strafbare
feiten zoals genoemd in het voorgestelde artikel 240c Sr. Welk deel van de middelen
van de motie-Hermans en welk deel van de gereserveerde middelen uit het coalitieakkoord
worden ingezet voor het vergroten van de slagkracht van politie en OM voor online
opsporing van strafbare feiten zoals genoemd in het voorgestelde artikel 240c Sr?
Kan de regering tevens een inschatting geven van het aantal keren dat strafvervolging
zal worden ingesteld op grond van het nieuwe 240c Sr?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat als het
gaat om de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel de praktische mogelijkheden om verdachten
te identificeren beperkt zijn. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet de
capaciteit van de politie op dit vlak te versterken. Voorts zien deze leden dat de
nationale politie aangeeft geen prioriteit te kunnen geven aan de handhaving van voorliggend
wetsvoorstel. Hoewel zij begrip hebben voor de keuze voorrang te geven aan zaken waar
sprake is van aantoonbaar seksueel misbruik en slachtofferschap, volgen zij ook de
redenatie van de regering dat handhaving van dit wetsartikel slachtofferschap kan
voorkomen. Neemt de regering dit element mee in de gesprekken met de politie en het
OM?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mogelijkheden voor burgers om,
al dan niet anoniem, melding te doen van een overtreding, bijvoorbeeld wanneer iemand
informatie zoals bedoeld in artikel 240c Sr aangeboden krijgt, of hier anderszins
mee in aanraking komt. Zijn er naast Meld Misdaad Anoniem ook meer toegespitste mogelijkheden
een dergelijke melding te doen?
6. Financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering verwacht
dat de financiële consequenties van dit wetsvoorstel beperkt zullen zijn. Enerzijds
bevreemdt dit deze leden, anderzijds begrijpen zij dit wel in het licht van de opmerkingen
van de politie en het OM dat zij geen capaciteit hebben en geen prioriteit kunnen
geven aan dit wetsvoorstel. Deze leden zouden echter juist dan denken dat de regering
met extra geld over de brug komt voor de politie en het OM zodat zij wel werk kunnen
maken van deze wet. Waarom doet de regering dat niet? Wil zij eigenlijk wel dat in
de praktijk werk gemaakt wordt van de voorgestelde strafbaarstelling? Zo ja, waarom
zorgt de regering dan niet voor adequate financiën en schrijft zij dat mochten er
toch extra kosten voortvloeien uit deze wet voor de partners in de strafrechtketen,
zij deze extra kosten binnen de bestaande financiële kaders moeten zien op te vangen?
Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering op dit punt.
7. Advisering
De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de politie dat er niet te hoge
verwachtingen moeten zijn bij de effecten van dit wetsvoorstel. Voor zelfstandige
onderzoeken die uitsluitend gericht zijn op dit strafbare feit, plegen van voorbereidingshandelingen
met het oog op plegen van seksueel misbruik met kinderen, ziet zij weinig ruimte en
prioriteit wegens de beperkte capaciteit. Voorbereidingshandelingen zullen dan ook
zeer sporadisch aan de orde komen en waarschijnlijk alleen als bijvangst naar voren
komen. Het OM concludeert iets vergelijkbaars. De aan het woord zijnde leden achten
het tegengaan en opsporen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen
van seksueel kindermisbruik van groot belang en vragen de regering hoe zij op deze
bedenkingen van de politie en het OM reflecteert. Hoe gaat de regering bewerkstelligen
dat deze instanties wel de capaciteit hebben om ruimte en prioriteit te kunnen geven
aan onderzoeken die gericht zijn op het opsporen van dit strafbare feit?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting een duidelijke opsomming
van de regering waarmee zij aangeeft dat de huidige artikelen de lading niet dekken.
Toch lezen deze leden ook dat het OM zegt juist wél met de huidige artikelen uit de
voeten te kunnen komen. Kan de regering uiteenzetten waarom het OM dit dan toch verkeerd
ziet en kan zij daarbij ook ingaan op de eerdere stellingname dat het Nederlandse
strafrecht voldoende mogelijkheden biedt het verspreiden van teksten met strafbare
inhoud uit een dergelijk werk strafrechtelijk aan te pakken?
De leden van de SP-fractie wijzen op het wezenlijke verschil dat bestaat tussen het
verspreiden en het in bezit hebben van instructief materiaal voor misbruik van kinderen.
Dit wetsvoorstel stelt beiden op dezelfde manier strafbaar. Deze leden wijzen erop
dat niet uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het onder zich hebben van dergelijke
handleidingen ook daadwerkelijk leidt tot seksueel misbruik. Deze leden benoemen dit,
omdat het strafbaar tellen van het louter bezitten van instructief materiaal voor
misbruik van kinderen erg dicht in de buurt komt van het strafbaar stellen van gedachten.
Een punt waar ook de NOvA op wijst. Kan de regering verduidelijken waarom nu juist
ook het louter bezitten van instructief materiaal voor misbruik van kinderen strafbaar
gesteld zou moeten worden en waarom dit in de praktijk niet erop neerkomt dat gedachten
in plaats van daden bestraft zullen worden? Kan de regering verduidelijken op welke
manier dit wetsvoorstel voorkomt dat mensen worden aangehouden, vastgehouden, beschuldigd
en wellicht veroordeeld, louter vanwege zaken die zich alleen in hun gedachten en
fantasie afspelen?
De bijdrages van de politie en het OM in de consultatieronde roepen bij de leden van
de SP-fractie de vraag op of dit wetsvoorstel niet vooral een symbolische waarde heeft
in plaats van een praktische. Beide instanties wijzen er namelijk op dat, mede gelet
op de beperkte capaciteit die zij beschikbaar hebben, geprioriteerd wordt op zaken
waarbij een vermoeden van actueel seksueel misbruik van minderjarigen een rol speelt
en dat zij dus niet snel zaken zullen kunnen oppakken waarin louter het bezit over
verspreiden van instructief materiaal voor misbruik van kinderen aan de orde is. Eerder
zien politie en OM dat deze strafbaarstelling een mogelijke bijvangst zou kunnen zijn
bij onderzoeken naar actueel seksueel misbruik. Kan de regering reflecteren op deze
analyse van de nationale politie en het OM en daarbij ingaan op de vraag waarom zij
denkt dat een strafbaarstelling toch praktische toegevoegde waarde heeft in de situatie
dat politie en OM eigenlijk te kennen geven geen onderzoek te kunnen doen, vanwege
gebrek aan capaciteit en prioriteit, naar gevallen van verspreiding of het in bezit
hebben van instructief materiaal voor misbruik van kinderen?
De leden van de SP-fractie vragen ook in hoeverre de nu voorgestelde strafbaarstelling
zal kunnen bijdragen aan het bestaan en de toegankelijkheid van instructief materiaal
voor misbruik van kinderen. OM en politie kunnen weliswaar content ontoegankelijk
maken op één locatie van het openbare internet dan wel het dark web, maar daarmee
is niet gezegd dat deze content niet op een andere locatie gewoon kan voortbestaan.
Hoe denkt de regering dit specifieke probleem te kunnen ondervangen? Kunnen websites
op het dark web reeds nu al door politie en OM offline gehaald worden als daar instructief
materiaal voor misbruik van kinderen aangetroffen wordt of kan dat nog niet en zorgt
dit wetsvoorstel er juist voor dat dit in de toekomst wel zou kunnen?
Daar komt nog bij dat het OM aangeeft, dat de praktische mogelijkheden om verdachten
op het dark web op te sporen en te vervolgen helaas uiterst beperkt zijn en vaak van
toeval afhankelijk zijn om individuen te identificeren. Wat denkt de regering aan
dit probleem te doen? Is zij bijvoorbeeld bereid te investeren in de opsporingsdiensten,
zodat zij beter dan nu individuen die zich bezighouden met kinderpornografie en seksueel
kindermisbruik op het dark web op kunnen sporen? Zo nee, waarom niet? Ook vragen de
leden van de SP-fractie naar de omvang van de problematiek die met deze strafbaarstelling
samenhangt. Heeft de regering enig zicht op de omvang van het aantal individuen in
Nederland dat betrokken is bij het vervaardigen, verspreiden, in bezit hebben, etc.
van instructief materiaal voor misbruik van kinderen en in het verlengde daarvan,
hoe vaak dit leidt tot daadwerkelijk misbruik?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
adviseert om uitzonderingscategorieën of ontheffingsmogelijkheden in het wetsvoorstel
op te nemen, bijvoorbeeld waar sprake is van wetenschappelijke literatuur. Op welke
wijze kan hier zorgvuldig mee worden omgegaan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de politie in het advies aangeeft dat gevallen
onder deze strafbaarstelling voornamelijk bijvangst zijn. In de memorie van toelichting
wordt echter een grote noodzaak genoemd om voorbereidingshandelingen expliciet strafbaar
te stellen. Kan de regering aangeven hoe dit verschil verklaard kan worden? Kan de
regering aangeven hoe de politie haar taken zou moeten prioriteren om gevallen onder
deze strafbaarstelling op te sporen? Deze leden vrezen dat zonder uitbreiding van
de capaciteit van de politie de invoering van deze strafbaarstelling niet zal leiden
tot een hogere pakkans. Kan de regering aangeven wat de verwachtingen zijn wat betreft
de pakkans nu zij het voornemen heeft deze strafbaarstelling in te voeren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het OM aangeeft meer capaciteit nodig te hebben
en dat het wetsvoorstel voornamelijk symbolisch is om aan te geven dat de overheid
hier streng tegen op wil treden. Kan de regering aangeven wat de verwachtingen zijn
over het aantal mogelijke opsporingsonderzoeken op basis van dit wetsvoorstel? Kan
de regering daarbij aangeven wat de verwachting is op basis van de huidige capaciteit
en of de verwachting wat betreft het aantal mogelijke opsporingsonderzoeken toeneemt
wanneer deze capaciteit wordt uitgebreid? Zo ja, is de regering voornemens deze capaciteit
uit te breiden om het doel en de noodzaak van het wetsvoorstel te onderschrijven?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 240c Sr)
De leden van de SGP-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 240c Sr strafbaar stelt
«het zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen (trachten te) verschaffen
tot het plegen van een seksueel misdrijf waarbij een kind dat de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt». Deze leden constateren dat wordt gesproken over kinderen
die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. Zij constateren ook dat
kinderen die zeventien of achttien jaar zijn ook nog zeer kwetsbaar kunnen zijn en
dat van tevoren niet altijd kan worden vastgesteld wat de leeftijd van deze kinderen
is. Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor de leeftijd van zestien jaren
en niet achttien jaren, de leeftijd waarop een persoon volwassen wordt?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.