Brief Algemene Rekenkamer : Aandachtspunten bij coalitieakkoord voor het debat over de regeringsverklaring
35 788 Kabinetsformatie 2021
Nr. 105 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2022
Op 14 december 2021 is door 4 partijen uit uw Kamer akkoord gegeven op een programma
voor nieuw kabinetsbeleid. Op 16 december jl. is bij motie opdracht gegeven een kabinet
te formeren (Kamerstuk 35 788, nr. 78). Inmiddels zijn de leden van het kabinet door Zijne Majesteit de Koning beëdigd.
Het akkoord bevat passages die raakvlakken hebben met de taak en functie van de Algemene
Rekenkamer, alsmede met de rol van de Algemene Rekenkamer ten opzichte van de Staten-Generaal.
Het eindverslag van de informateurs (Kamerstuk 35 788, nr. 77) bevat de volgende passage: «Het beoogde kabinet kan de wijze van uitvoering van
het coalitieakkoord nader bepalen, bijvoorbeeld door hieraan uitwerking te geven in
de vorm van beleidsbrieven en hoofdlijnennotities over projecten en wetsvoorstellen,
en hierbij gebruik maken van de middelen en informatie die de leden van het kabinet
ten dienste staan zoals uitvoeringstoetsen als vermeld in het coalitieakkoord, met
inbegrip van de voorstellen die het kabinet zullen bereiken, ook vanuit de Tweede
Kamer.»
Daarin ligt de hoofdreden u met deze brief te attenderen op zaken waarvan wij denken
dat ze goed zijn mee te nemen bij het debat over de regeringsverklaring.
De fracties die samen het akkoord schreven, willen «een duidelijker scheiding tussen
Kamer en kabinet». Zij vragen middels het akkoord «(...) het kabinet voorstellen te
doen om de informatievoorziening aan de Kamer te verbeteren (...)». Dit staat onder
meer in een paragraaf getiteld «versterken van democratische instituties».
Wij herkennen hierin aanbevelingen die wij in diverse onderzoeken deden. Want vaak
concludeerde de Algemene Rekenkamer dat een oordeel over effectiviteit en doelmatigheid
van kabinetsbeleid niet te geven was, omdat informatie er niet was en de informatievoorziening
organisatorisch niet op orde was. Dat gold te meer waar zaken uitgevoerd werden door
verschillende partijen op rijksniveau, of door Rijk, provincies en gemeenten tezamen.
Er waren vooraf niet of onvoldoende afspraken gemaakt over de wijze waarop de inzet
van publiek geld in beeld gebracht moest worden, en hoe maatschappelijke resultaten
gevolgd konden worden. Doelmatigheid en effectiviteit vragen om het samenbrengen van
geld en effect teneinde te bezien of doelstellingen zijn bereikt.
Het kabinet wordt nu gevraagd uitvoering te geven aan plannen die klimaatverandering
tegengaan, de gezondheidszorg verbeteren, de veiligheid vergroten, ondermijning tegengaan,
kansengelijkheid vergroten, bestaanszekerheid vergroten, belastingen verlagen, armoede
en schulden tegengaan, onderwijs en innovatie verbeteren, en het vestigingsklimaat
verbeteren. Voor de realisatie van die plannen worden extra publieke middelen aan
het kabinet beschikbaar gesteld. Het akkoord spreekt uit dat bovenstaande doelstellingen
niet in 1 kabinetsperiode gerealiseerd kunnen worden, en tevens plaats zullen vinden
in samenwerking met uitvoeringsorganisaties, provincies en gemeenten, en sociale partners.
Informatievoorziening en het organiseren daarvan is dan cruciaal. Om die reden is
het essentieel dat aan het begin van de kabinetsperiode bewindslieden duidelijkheid
verschaffen en concreet maken op welke wijze en met welke indicatoren zij uw Kamer
inzicht gaan verschaffen over de voortgang van de realisatie van het beleid. Bijvoorbeeld:
hoe stelt het kabinet vooraf vast of de uitvoering van het beleid betrouwbaar, dienstbaar,
dichtbij en rechtvaardig is, zoals het coalitieakkoord vermeldt? Hoe worden de door
het kabinet genoemde doelen «eenvoud» en «menselijke maat» operationeel gemaakt? Het
beleid en de daarbij behorende publieke middelen dienen immers navolgbaar en toetsbaar
te zijn. Dan zijn eenduidigheid van begrippen, uniformiteit van indicatoren en consistentie
van beleidsdoelstellingen cruciaal.
Deze uitgangspunten zouden als randvoorwaarde moeten gelden bij «verbetering van de
informatievoorziening» aan uw Kamer. Achteraf kan niet gerepareerd worden wat vooraf
niet goed is afgesproken. Dat geldt zeker voor de kwaliteit van de informatievoorziening.
De tijd die uw Kamer hier met de nieuwe bewindslieden in investeert, zal zich later
terugbetalen. Het wordt dan duidelijk wat voortgang en tussentijdse resultaten zijn,
of bijsturing nodig is, en wat de effecten van beleid zijn, ook als uitvoering gebeurt
door medeoverheden of uitvoeringsorganisaties. Dat zal de dialoog tussen het kabinet
enerzijds en uw Kamer anderzijds versterken.
Een zo doelmatig mogelijke besteding van publiek geld is wenselijk. Publiek geld is
altijd schaars. Een alternatieve aanwending is altijd mogelijk: alternatieve uitgaven,
saldoverbetering of teruggeven aan de belastingbetaler. U maakt de keuzes voor het
te voeren begrotingsbeleid en de nadere keuzes binnen de gekozen financiële kaders.
Dergelijke keuzes kunnen alleen weloverwogen gemaakt worden als eerst resultaten in
beeld zijn gebracht.
De hierboven beschreven randvoorwaarden dragen bij aan de doelmatigheid en de effectiviteit
van de realisatie van het beleid. Wij menen dat deze boodschap des te belangrijker
is omdat de meerderheid van uw Kamer volgens dit akkoord kiest voor tientallen miljarden
aan extra uitgaven en lastenverlichting via de reguliere begrotingen, maar ook via
fondsen. In de Startnota kabinet Rutte-IV staat dat in de komende periode door het
Ministerie van Financiën in overleg met de beleidsverantwoordelijke departementen
de fondsen «verder worden uitgewerkt». Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt de Tweede
Kamer over die uitwerking «geïnformeerd». We raden uw Kamer aan hier nadrukkelijk
bij stil te staan. Er zijn immers fondsen die geen onderdeel uitmaken van de rijksbegroting.
Welke plannen er na de start van zo’n fonds worden gefinancierd, maakt dan geen deel
meer uit van het jaarlijkse proces van autorisatie en controle op publieke uitgaven
door het parlement. Ook anderszins heeft het parlement daar vaak maar (zeer) beperkt
zicht op. De vormgeving van fondsen is dus bepalend voor de mate waarin u uw budgetrecht
kunt uitoefenen. Het lijkt ons in democratisch opzicht ongewenst dat genoemde bedragen
bestemd voor publieke doelen zich (deels) onttrekken aan het budgetrecht van de Staten-Generaal
en het reguliere begrotings- en verantwoordingsproces. We bevelen uw Kamer dan ook
aan de instelling en vormgeving van nieuwe fondsen kritisch te volgen. Vanuit het
belang van het budgetrecht volstaat het niet om hier alleen maar over «geïnformeerd»
te worden.
Wij geven uw Kamer in overweging onze brief mee te nemen in het debat over de regeringsverklaring.
Algemene Rekenkamer
drs. A.P. (Arno) Visser, president
drs. C. (Cornelis) van der Werf, secretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.P. Visser, president van de Algemene Rekenkamer