Schriftelijke vragen : Het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris en Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister-President over het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag (ingezonden 12 januari 2022).
Vraag 1
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waaruit duidelijk werd dat de
aanwijzingen aan gemeentes schijnbevelen waren?1
Vraag 2
Is er door de «aangewezen» gemeenten gevraagd om nadere (juridische) duiding over
de aanwijzingsbrieven die zij gekregen hebben? Is daarbij ook (expliciet) gevraagd
om de nationale juridische grondslag van de in de brieven gepretendeerde bevoegdheden?
Vraag 3
Is daarbij ook anderszins gevraagd naar de juridische status van de aanwijzingsbrieven?
Vraag 4
Heeft u bij het beantwoorden van deze vragen van gemeenten duidelijk gemaakt dat de
aanwijzingsbrieven geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben, geen
rechtsgevolg kennen en dus effectief een «dringend bestuurlijk verzoek» zijn? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 5
Kunt u alle correspondentie die u met de gemeentes (inclusief de regio Rotterdam)
en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevoerd heeft, aan de Kamer doen
toekomen?
Vraag 6
Was het een welbewuste strategie om zo min mogelijk (naar buiten toe) te communiceren
dat de aanwijzingsbrieven geen rechtsgevolg hadden om het effect van deze schijnbevelen
zo groot mogelijk te laten zijn?
Vraag 7
Op basis waarvan kunnen medeoverheden er voortaan nog op vertrouwen dat de inzet van
juridische instrumenten op basis van bestaande bevoegdheden gebeurt? Vindt u het een
verantwoordelijkheid van de medeoverheden om zelf maar uit te zoeken of een aanwijzingsbrief
een schijnbevel is of een echte aanwijzing?
Vraag 8
Moet een burger vanaf nu bij een brief van de belastingdienst zelf gaan uitzoeken
of het schijnbevel is of dat er een wettelijke basis onder de brief ligt?
Vraag 9
Hoe taxeert het kabinet zelf de impact van deze schijnbevelen op de interbestuurlijke
verhoudingen in de toekomst?
Vraag 10
Is het kabinet voornemens om het woord «aanwijzing» in brieven aan gemeenten niet
meer te gebruiken op de manier zoals nu is gebeurd, waar het feitelijk om «dringende
bestuurlijke verzoeken» gaat? Zo nee, waarom niet?
Vraag 11
Wat wordt bedoeld met de bewuste passage in het regeerakkoord «Wanneer het algemeen
belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie
en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven
aan de medeoverheden»?
Vraag 12
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 10 van de eerdere Kamervragen waaruit duidelijk
wordt dat voor aanwijzingen zoals de Staatssecretaris die suggereerde te geven grondwettelijk
gezien uitsluitend ruimte is als een specifieke wet in een grondslag voorziet? Nu
duidelijk is dat geen specifieke wet hierin voorziet, heeft de Staatssecretaris met
het versturen van de aanwijzingsbrieven, en de Minister die de brieven ook ondertekend
heeft, bevelen gegeven, «wetende dat daardoor de Grondwet wordt geschonden»? Althans
een poging daartoe heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een heel precies
juridisch antwoord geven?2
Vraag 13
Waarom weigerde u, de Minister-President, de vorige vraag te beantwoorden bij de vorige
set Kamervragen?
Vraag 14
Indien u volhardt dat uit internationale verplichtingen (zoals de opvangrichtlijn)
het recht op het geven van een aanwijzing aan een gemeente voortvloeit, zonder dat
daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en terwijl gewoon overleg met medeoverheden
mogelijk is om het doel te bereiken, kunt u dan in Kamerstukken, wetsartikelen en
academische literatuur aangeven waaruit deze aanwijzingsbevoegdheid zou volgen?
Vraag 15
Wat vindt u van het feit dat u gesuggereerd heeft in antwoorden op Kamervragen en
in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer, dat u een ongerichte aanwijzingsbevoegdheid
heeft, terwijl u die helemaal niet heeft?
Vraag 16
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht
hier van toepassing is? Kunt u dit heel precies aangeven?
Vraag 17
Bent u van mening dat het geven van ongrondwettige schijnbevelen door een Staatssecretaris
reden kan zijn om aan de procureur-generaal een oriënterend onderzoek te vragen zoals
bedoeld in artikel 4 van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een
ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen
leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 18
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Gericht aan
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Gericht aan
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Gericht aan
M. Rutte, minister-president -
Indiener
P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.