Memorie van toelichting : 36006 Memorie van toelichting inzake wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren
36 006 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
(Wrra). Met de voorgestelde wijzigingen wordt de uitwerking van de verplichting tot
overleg met de vertegenwoordiging van personeel van de rechterlijke macht en het hierbij
geldende overeenstemmingsvereiste met betrekking tot de rechtspositionele regels met
gevolgen voor individuele rechten en plichten van rechterlijke ambtenaren, niet langer
op wetsniveau vastgelegd. Deze regels over overleg en overeenstemming over arbeidsvoorwaarden
passen, zo is gebleken, beter op het niveau van een algemene maatregel van bestuur.
Daartoe wordt de Wrra gewijzigd. Daarbij is ook de keuze gemaakt om een aantal bestaande
bepalingen uit de wet over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren naar AMvB-niveau
te verplaatsen. Door deze aanpassing van de Wrra en een daarmee samenhangende wijziging
van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) wordt een verdere flexibilisering
van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren bereikt.
Het voornemen tot een wijziging van het overeenstemmingsvereiste is aan de Tweede
Kamer gemeld door de Minister van Veiligheid en Justitie in reactie op het advies
van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling).1 Dit advies van 30 juni 2015 is gegeven naar aanleiding van ingediende amendementen
bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien
van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te
leggen en tevens andere maatregelen te treffen.2 In het verzoek om advies over de amendementen heeft de regering de vraag gesteld
hoe het overeenstemmingsvereiste, dat nu nog is vastgelegd in artikel 51 van de Wrra,
zich verhoudt tot het recht van amendement van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Meer in het bijzonder is de vraag gesteld of amendementen op een wetsvoorstel tot
wijziging van de Wrra kunnen worden aanvaard, dan wel kunnen worden uitgevoerd, zonder
dat over de inhoud van deze wijzigingen overeenstemming is bereikt met de vertegenwoordiging
van de ambtenaren van de rechterlijke macht. Tevens heeft de regering de Afdeling
gevraagd in te gaan op de vraag wat het passende regelingsniveau is van de diverse
rechtspositionele voorzieningen voor rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast.3 De Afdeling stelt hierover: «Overwogen zou kunnen worden om aan te sluiten bij de
systematiek van de Ambtenarenwet. Het voordeel daarvan is dat op gelijke voet met
overige ambtenaren het overeenstemmingsvereiste blijft gelden terwijl tegelijkertijd
het bezwaar van de huidige regeling dat de vrijheid van de wetgever wordt ingeperkt,
wordt weggenomen. Tegenover het eventuele nadeel dat een aantal rechtspositionele
voorzieningen op het lagere niveau van de AMvB wordt geregeld en als gevolg daarvan
in die gevallen niet alle waarborgen van de formele wetsprocedure zullen gelden, staat
dan de waarborg dat die rechtspositionele voorzieningen niet kunnen worden gewijzigd
dan nadat daarover overeenstemming met de Sector-commissie rechterlijke macht is bereikt».4
De Afdeling heeft in haar advies ook aangegeven dat de wetgever met de huidige regeling
van het overeenstemmingsvereiste zichzelf een vorm van zelfbinding heeft opgelegd.
Deze zelfbinding betekent echter niet dat amendementen die strekken tot wijziging
van de Wrra niet kunnen worden aanvaard en worden uitgevoerd zonder dat over de inhoud
van deze wijzigingen overeenstemming is bereikt met de vertegenwoordiging van de ambtenaren
van de rechterlijke macht. De wetgever heeft vrijwillig voor deze voorwaarde gekozen
en moet, volgens de Afdeling, bevoegd worden geacht om hetzij door een wijziging van
artikel 51 Wrra, hetzij door in een bijzonder geval van die bepaling af te wijken,
op zijn eerdere zelfbinding terug te komen. Bij de verdere behandeling van het bovengenoemde
wetsvoorstel is een aantal amendementen door de Tweede Kamer aanvaard. De Minister
voor Rechtsbescherming heeft tijdens de verdere plenaire behandeling toegezegd werk
te maken van een passend regelingsniveau van rechtspositionele voorzieningen voor
rechterlijke ambtenaren. Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan deze toezegging.5
Achtergrond overeenstemmingvereiste
Het wettelijke overeenstemmingsvereiste voor de rechterlijke macht vindt zijn oorsprong
in het overlegsysteem van de overheid met de verschillende ambtenarenbonden. Met dit
overlegsysteem werd beoogd een gelijkwaardigere positie van partijen te bereiken in
het arbeidsvoorwaardenoverleg bij de overheid. Gepoogd werd voor arbeidsvoorwaarden
voor ambtenaren een overlegsituatie te bereiken, die lijkt op die van de marktsector.6 Hoewel de betrokkenheid van de organisaties van overheidspersoneel bij de totstandkoming
van de arbeidsvoorwaarden in de loop der jaren al was gegroeid naar echte onderhandelingen
die in overeenstemming moesten uitmonden, moest het resultaat van dergelijke onderhandelingen
in bepaalde gevallen altijd eerst nog in regelgeving worden vastgelegd, voordat de
daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen komen te gelden voor individuele
ambtenaren. Daarom is in het arbeidsvoorwaardenoverleg bij de overheid in het verleden
als uitgangspunt genomen dat de binding van de werkgever aan afspraken met de bonden
in de overheidssector, gerealiseerd kon worden door in regelgeving de verplichting
op te nemen dat overheden de gemaakte afspraken zouden verwerken in de desbetreffende
publiekrechtelijke regelingen.7 Op deze manier werd het formeel vastleggen van het onderhandelingsresultaat in documenten
die een vorm hebben, waar de betrokken partijen verder niet volledig hun invloed op
kunnen uitoefenen, van garanties voor de bonden voorzien.
Voor reguliere ambtenaren is het overlegstelsel op enig moment vastgelegd in voormalig
artikel 125 van de Ambtenarenwet. Artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en
artikel 47 van de Politiewet 2012 regelen de overeenstemming met de vakbonden op dezelfde
wijze. Voor de laatstgenoemde twee wetten is dit ook na inwerkingtreding van de Ambtenarenwet
2017 per 1 januari 2020 gelijk gebleven. Anders dan in de Wrra, bepalen deze wetten
dat de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel
overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand
van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient
te worden bereikt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
Het overeenstemmingsvereiste is voor alle ambtenaren geïntroduceerd in 1989, zowel
op centraal als sectoraal niveau. Vanaf toen werd geëxperimenteerd met een nieuw overlegsysteem
voor de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden en van algemene regels volgens welke
het personeelsbeleid wordt gevoerd. Hierdoor hebben de centrales van overheidspersoneel
een positie gekregen die gelijkwaardig was aan die van de vakbonden in de marktsector
bij cao-onderhandelingen. Het vereiste van het bereikt hebben van overeenstemming
is na een proefperiode bij besluit in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)
en een aantal andere rechtspositiebesluiten neergelegd. Blijkens zijn advies van 20 december
1991, no. W04.91 0422 (Stcrt. van 9 maart 1993, nr. 47) bij dit besluit heeft de Raad
van State een aantal bezwaren geuit tegen het regelen van het overeenstemmingsvereiste
in een algemene maatregel van bestuur. Eén van deze bezwaren van de Raad betrof het
ontbreken van een formeel wettelijke grondslag voor het overeenstemmingsvereiste.
De Raad meende dat de gevolgen van de binding die ontstaat bij overeenstemming, niet
zijn te rijmen met de grondwettelijke bevoegdheden van de formele wetgever, tenzij
de wetgever die gevolgen uitdrukkelijk aanvaardt en daarvoor een formeel wettelijke
grondslag schept.8 Deze formele grondslag is er gekomen met Wijziging van de Ambtenarenwet en andere
wetten inzake de wijze waarop het georganiseerd overleg wordt gevoerd (Stb. 1995, 184). Voor de sector rechterlijke macht was de wettelijke regeling van het overeenstemmingsvereiste
al eerder ingezet met een wijziging van o.a. de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke
ambtenaren (Stb. 1993, 601). Hierbij is bij de parlementaire behandeling gesteld dat het overeenstemmingsvereiste
voor deze sector nauw aansluit bij de invoering van het overeenstemmingsvereiste in
het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de Centrale
Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.9
Het overeenstemmingsvereiste voor de rechterlijke macht is in 1994 in de wet opgenomen.
In de Wrra is het overlegstelsel met de Sectorcommissie rechterlijke macht (in artikel 48)
en de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg verplicht is (in artikel 51),
anders dan twee jaar later in de Ambtenarenwet, op wetsniveau belegd. De reden voor
dit verschil is nergens toegelicht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt enkel dat de regering
met deze regeling nauw wilde aansluiten bij de regeling van het overeenstemmingsvereiste
in overige ambtenarenzaken. De meest waarschijnlijke verklaring voor het verschil
in regelingsniveau is dat de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren in die tijd
enkel (althans hoofdzakelijk) regeling bij wet kende. Doel van het overeenstemmingsvereiste
is ook hier dat de inhoud van een rechtspositionele regeling, voor zover het betreft
een regeling waaraan individuele rechterlijke ambtenaren rechten en plichten kunnen
ontlenen, niet zonder instemming van de vertegenwoordiging van de ambtenaren van de
rechterlijke macht wordt bepaald.
Waarborgen collectieve onderhandelingen rechtspositie rechterlijke macht
Door de borging van het overeenstemmingsvereiste wordt ook uitvoering gegeven aan
het internationaalrechtelijk beschermde recht op collectieve onderhandelingen. De
Afdeling wijst in haar advies op de verdragen nrs. 87 en 98 van de Internationale
Arbeidsorganisatie (ILO) waarin het recht op collectieve onderhandelingen wordt erkend,
en op artikel 6 van het (Herzien) Europees Sociaal Handvest (ESH). ILO-Conventie nr. 87
(Freedom of Association and Protection of the Right to Organise Convention) erkent
de collectieve onderhandelingsvrijheid, hetgeen inhoudt dat vakbonden het recht hebben
om vrij te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.10
Met de huidige wettelijke regeling komt de collectieve belangenbehartiging van rechterlijke
ambtenaren van hun individuele arbeidspositie niet volledig uit de verf, omdat de
garantie dat een onderhandelingsresultaat dat is bereikt met de Sectorcommissie rechterlijke
macht volledig en ongewijzigd wordt omgezet in de betreffende bepalingen in de Wrra,
niet kan worden gegeven. De Afdeling heeft immers geconstateerd dat het ontbreken
van overeenstemming als bedoeld in artikel 51 Wrra, niet aan aanvaarding dan wel uitvoering
van amendementen bij een wetsvoorstel tot wijziging van de Wrra in de weg hoeft te
staan. Dit geeft aan de Sectorcommissie rechterlijke macht, die overigens uitsluitend
bestaat uit vertegenwoordigers van de NVvR, een positie die afwijkt van die van de
bonden voor Politie en militairen. Door aan te sluiten bij de systematiek van de regeling
voor deze ambtenaren en het overeenstemmingsvereiste dus op het niveau van de AMvB
te regelen zal dit voortaan op gelijke voet met politieambtenaren en militaire ambtenaren
gelden. Op deze manier wordt beter gegarandeerd dat de afspraken die op zorgvuldige
wijze tot stand zijn gekomen tussen de regering en de Sectorcommissie rechterlijke
macht, volledig en ongewijzigd in regelgeving kunnen worden omgezet.
Constitutionele kaders
Met het beleggen van het overeenstemmingsvereiste op AMvB-niveau ontstaat ook een
behoefte om een groot deel van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren
in plaats van op wetsniveau, te regelen op het niveau van AMvB. Zodoende kan de toepassing
van het overeenstemmingsvereiste op rechtspositionele regels ten volle zijn beslag
krijgen. Daarom wordt er voor gekozen om zo veel mogelijk rechtspositionele onderwerpen
in de toekomst bij algemene maatregel van bestuur te regelen. De regeling van de rechtspositie
van rechterlijke ambtenaren in de huidige wet is hierom nog eens opnieuw bezien en
beoordeeld op de vraag of wettelijke regeling voor alle onderwerpen noodzakelijk is.
Daarbij gelden wel enkele randvoorwaarden. De rechtspositie voor rechterlijke ambtenaren
is uiteindelijk niet voor niets in een wet geregeld. De artikelen 116, vierde lid,
117 en 118, eerste lid, van de Grondwet bevatten bepalingen die ertoe strekken de
onafhankelijkheid van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en de procureur-generaal
bij de Hoge Raad te waarborgen. In artikel 117 van de Grondwet wordt met het oog hierop
bepaald dat de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal
bij de Hoge Raad bij koninklijk besluit voor het leven worden benoemd, dat zij op
eigen verzoek of wegens het bereiken van een bij wet te bepalen leeftijd worden ontslagen,
dat zij daarnaast in bij wet bepaalde gevallen kunnen worden geschorst of ontslagen
door een bij wet aangewezen tot de rechterlijke macht behorend gerecht, en dat de
wet overigens hun rechtspositie regelt. Met betrekking tot de met rechtspraak belaste
rechterlijke ambtenaren en de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn de mogelijkheden
om de rechtspositie anders dan bij wet te regelen zodoende niet gelijk aan die voor
andere rechterlijke ambtenaren. De onderwerpen ontslag en schorsing kunnen ingevolge
artikel 117, tweede en derde lid, van de Grondwet alleen bij wet worden geregeld.
Delegatie van regelgevende bevoegdheid is op grond van de Grondwet voor deze groep
rechterlijke ambtenaren mogelijk als het andere onderwerpen van rechtspositionele
aard betreft. Echter met het oog op de borging van de onafhankelijkheid en integriteit
van rechters is er een aantal bepalingen dat toch op wetsniveau moet worden behouden.
Het belang van de bescherming van de rechtspositie van rechters moet namelijk niet
alleen zijn gericht op de belangen van de individuele rechterlijke ambtenaren, maar
is ook essentieel vanwege het directe algemene maatschappelijk belang dat daaraan
te koppelen is, namelijk het waarborgen van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid
van deze rechterlijke ambtenaren en het vertrouwen in de rechterlijke macht. Waar
thans een bepaling in de Wrra dus niet uitsluitend van betekenis is voor de individuele
rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren, maar waar er ook een breder (maatschappelijk)
belang bestaat dat verband houdt met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van en
het vertrouwen in de rechterlijke macht, wordt dit uitgangspunt in dit wetsvoorstel
zo veel mogelijk doorgevoerd met een regeling van de materiële norm (het «wat») op
wetsniveau en kan uitwerking van die norm voor de individuele ambtenaren (het «hoe»)
zoveel mogelijk worden neergelegd op het niveau van de AMvB. Hierbij is tevens de
analogie met de Ambtenarenwet 2017 gezocht: wat in die wet op wetsniveau is geregeld,
wordt ook in de Wrra op wetsniveau geregeld. Voor de onderwerpen die sterk samenhangen
met ontslag en schorsing is besloten die ook op wetsniveau te behouden. Dat geldt
ook voor de gehele regeling van disciplinaire maatregelen, omdat ontslag en schorsing
daar onderdeel zijn van het stelsel van maatregelen. Het is wenselijk om dit met het
oog op het beschermen van de rechterlijke onafhankelijkheid volledig in een formele
wet te blijven regelen.
Hoofdlijnen van het voorstel
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de meeste afspraken over rechtspositionele
onderwerpen bij algemene maatregel van bestuur vastgelegd kunnen worden. Er komt daarvoor
in de wet een aangepaste algemene grondslag voor de regelgeving van rechtspositionele
onderwerpen bij algemene maatregel van bestuur.
Ook komt er een apart artikel waarin is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur
moet worden geregeld op welke wijze en in welke gevallen overleg moet worden gepleegd
en overeenstemming moet worden bereikt met de Sectorcommissie rechterlijke macht.
Benadrukt wordt daarbij dat de gevallen waarin overeenstemming moet worden bereikt
zich ook kunnen uitstrekken tot onderwerpen die op wetsniveau geregeld (blijven) worden.
Op dit punt blijft de zelfbinding van de wetgever zoals eerder beschreven in het advies
van de Afdeling van 9 april 2015 dus bestaan.
Bij de keuze om bepalingen van rechtspositionele aard uit de Wrra te schrappen en
deze, evenals toekomstige onderwerpen, in het vervolg op het niveau van AMvB te regelen,
is als uitgangspunt gehanteerd dat rechtspositionele bepalingen in beginsel bij AMvB
worden geregeld, tenzij:
a. uit de Grondwet, Europees recht of internationale verdragen of verplichtingen voortvloeit
dat onderwerpen regeling op het niveau van wet in formele zin behoeven (zoals regels
over disciplinaire maatregelen jegens rechters);
b. het regels betreft die in het bijzonder gericht zijn op het waarborgen van de onafhankelijkheid,
onpartijdigheid en integriteit van en het vertrouwen in rechterlijke ambtenaren (waaronder
regels over benoembaarheid);
c. het regels betreft die in sterke mate ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van
rechterlijke ambtenaren; en
d. het regels betreft die in het bijzonder verband houden met de magistratelijkheid van
het ambt van rechter of officier van justitie.
De bepalingen over benoeming, ontslag en schorsing en andere disciplinaire maatregelen
van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de
Hoge Raad blijven in de wet staan. Daarnaast bevat de wet, als dit wijzigingsvoorstel
is doorgevoerd, de volgende rechtspositionele garanties: de algemene bepaling dat
een rechterlijk ambtenaar recht heeft op een aanstelling voor een gemiddeld aantal
uren per week alsmede op salaris, de verplichting om voorafgaand aan de benoeming
een eed af te leggen, een regeling van aansprakelijkheid van de Staat voor schade
veroorzaakt door de ambtsuitoefening door een rechterlijk ambtenaar, een regeling
van incompatibiliteiten en nevenbetrekkingen en de disciplinaire maatregelen ten aanzien
van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. De procedure voor ontslag en
schorsing bij de Hoge Raad blijft ongewijzigd in de wet staan.
Voor zover de wettelijke bepalingen vallen onder de beschrijving van de onderwerpen
waarover overeenstemming moet worden bereikt strekt straks het overeenstemmingsvereiste
zich nog steeds uit tot deze bepalingen. Dit is ook opgenomen in het voorgestelde
artikel 1ac, vierde lid. De Minister zal dus, ook als het overeenstemmingsvereiste
inhoudelijk verder op AMvB-niveau wordt geregeld, bij een wetsvoorstel tot wijzing
van wettelijke bepalingen waaraan individuele rechterlijke ambtenaren rechten of verplichtingen
kunnen ontlenen evenzeer gebonden zijn aan de eis van overeenstemming als nu het geval
is.
Gevolgen voor regeldruk en financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft naar verwachting geen gevolgen voor regeldruk en geen financiële
gevolgen.
Advies en consultatie11
Een concept van dit wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn voorgelegd aan
de Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de
procureur-generaal bij de Hoge Raad en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
(NVvR). Ook heeft een internet-consultatie van deze versie van het voorstel plaats
gevonden. Daarnaast is advies gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege
Toetsing Regeldruk (ATR).
Op de internetconsultatie zijn geen reacties binnengekomen.
De Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de HR en de pg bij
de HR) merken in hun gezamenlijk advies op dat als uitgangspunt zou moeten gelden
dat rechtspositionele onderwerpen in beginsel in de wet worden geregeld. Onderwerpen
die vallen buiten één van de categorieën waarvoor een wettelijke regeling aangewezen
wordt geacht zoals hierboven omschreven bij de hoofdlijnen van het wetsvoorstel kunnen
zich aldus het advies lenen voor regeling bij AMvB, waarbij wel grenzen in acht moeten
worden genomen in verband met de vereiste onafhankelijkheid van de rechter. Het voorgaande
neemt niet weg dat de HR en de pg bij de HR zich met de meeste in het ontwerp voorgestelde
overhevelingen van wet naar AMvB kunnen verenigen. Bij de keuze ten aanzien van enkele
specifieke onderwerpen plaatsen zij echter enkele kanttekeningen.
Verder adviseren de HR en de pg bij de HR om voor zover het de bedoeling is het overeenstemmingsvereiste
ten aanzien van formeel wettelijke bepalingen te behouden dat vereiste dan ook op
formeel wettelijk niveau te handhaven, in elk geval voor zover het betrekking heeft
op in een formele wet geregelde onderwerpen. Ten slotte vragen de HR en de pg bij
de HR om te overwegen in het onderhavige wetsvoorstel een expliciete grondslag op
te nemen voor het stellen van regels over de meldingsplicht financiële belangen zoals
was aangekondigd in de Nota van Toelichting bij het ontwerp tot wijziging van het
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het melden van financiële
belangen en effectentransacties door rechterlijke ambtenaren. Deze laatste suggestie
is niet overgenomen omdat dit onderwerp in een ander wetstraject zal worden meegenomen.
De overige adviezen van de HR en de pg van de HR hebben tot een wijziging van dit
voorstel geleid op de volgende punten. De artikelen 5c, 17 en 41 van de Wrra die in
de consultatieversie zouden komen te vervallen worden op wetsniveau behouden. Tevens
is nieuw het tweede lid bij het voorgestelde artikel met de delegatiegrondslag voor
de regeling van rechtspositionele onderwerpen bij AMvB toegevoegd om te verzekeren
dat aan de eis van rechterlijke onafhankelijkheid geen afbreuk wordt gedaan met de
regeling van de in dit artikel genoemde rechtspositionele onderwerpen op AMvB-niveau.
In de toelichting bij dit artikel is tevens de zinsnede dat het uitgangspunt is dat
het merendeel van de rechtspositionele bepalingen op AMvB-niveau komt te liggen vervallen.
In het nieuwe vierde lid van artikel 1ac is bevestigd dat de eis van overeenstemming
voor de rechtspositionele bepalingen die in de Wrra (blijven) staan, blijft gelden.
De NVvR heeft nadat zij kennis heeft genomen van het advies van de HR en de pg bij
de HR aangegeven dat zij zich in diens advies kon vinden en dat zij graag zou zien
dat het wetsvoorstel conform die adviezen werd aangepast. Over de aangepaste versie
zou dan overeenstemming worden bereikt. De NVvR heeft haar instemming met het voorstel
op 30 juni 2021 schriftelijk bevestigd.
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de gekozen oplossing
ten aanzien van de frictie tussen het overeenstemmingsvereiste van de NVvR en het
recht van amendement van de Tweede Kamer. De Raad is van mening dat hiermee een goede
balans is gevonden tussen de bescherming van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren
– en het overeenstemmingsvereiste dat daarbij geldt – en het gewenste niveau waarop
zaken die rechterlijke ambtenaren voor het leven benoemd raken dienen te worden vastgelegd.
Het College van procureurs-generaal heeft mondeling gemeld te kunnen instemmen met
het voorstel en af te zien van een schriftelijke reactie. De Autoriteit Persoonsgegevens
heeft aangegeven geen advies uit te zullen brengen. ATR deelde de analyse en conclusie
dat er ten gevolge van dit wetsvoorstel geen gevolgen voor de regeldruk zijn.
II. ARTIKELSGEWIJS
A
Vanwege het vervallen van een aantal artikelen, of delen daarvan, worden verwijzingen
naar de betreffende bepalingen in twee begripsbepalingen gewijzigd. De inhoud van
de begripsbepalingen verandert hierdoor niet.
B
Artikel 1ab
Dit artikel geeft een algemene delegatiegrondslag voor regeling van diverse rechtspositionele
onderwerpen van rechterlijke ambtenaren bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
(hierna ook: AMvB). Een groot deel van de inhoud van het artikel komt overeen met
het huidige artikel 54 van de Wrra. Teneinde te verzekeren dat de regeling van rechtspositionele
voorwaarden bij AMvB niet afdoet aan de rechterlijke onafhankelijkheid is bepaald
dat deze voorschriften alleen mogen worden vastgesteld met in achtneming van deze
onafhankelijkheid. Hiermee wordt recht gedaan aan het constitutionele kader zoals
dat voor leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast geldt.
De bevoegdheid tot nadere regeling van onderwerpen zoals die nu vastligt in de artikelen 5d,
5e, 7, derde lid, 19a, 19b en 45, derde lid, van de Wrra, gaat op in dit nieuwe artikel 1ab.
Middels het overgangsrecht wordt bepaald dat huidige regels die nu in het Brra staan
en gebaseerd zijn op de vervallen bevoegdheidsbepalingen in het vervolg mede hun grondslag
vinden in deze nieuwe bepaling van de Wrra. Ook rechtspositionele bepalingen uit de
wet die nu komen te vervallen en in de AMvB zullen terugkomen, kunnen allemaal op
dit nieuwe artikel 1ab Wrra worden gebaseerd. Inhoudelijk gaf artikel 54 Wrra al de
mogelijkheid om veel op AMvB-niveau vast te leggen, maar kon dit natuurlijk niet worden
gedaan voor zover het onderwerp al in de wet was geregeld.
Artikel 1ac
Het eerste lid van dit artikel is gelijk aan het huidige artikel 50, tweede lid. Het
tweede lid van artikel 1ac geeft een delegatiegrondslag voor regeling van het overlegsysteem
en overeenstemmingsvereiste zoals die nu zijn vastgelegd in artikel 48, eerste lid,
en artikel 51, eerste en tweede lid, Wrra. Daarnaast wordt een grondslag voor regeling
van arbitrage (huidige artikel 51, derde lid) en de samenstelling en werkwijze van
de Sectorcommissie rechterlijke macht (huidige artikel 50, derde lid) opgenomen.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de eis van overeenstemming ook geldt
over rechtspositionele onderwerpen die op wetsniveau zijn geregeld.
C
Omdat het onderwerp «plaatsing van...» volledig bij AMvB zal worden geregeld wordt
dit uit de titel van Hoofstuk 2 geschrapt.
D
De artikelen 5d en 5e vervallen. De vervallen artikelen zijn niet noodzakelijk ter
borging van de onafhankelijkheid en integriteit van rechters en hangen niet samen
met ontslag en schorsing. De inhoud van deze bepalingen zal na inwerkingtreding van
de onderhavige wet bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. De bevoegdheid
tot regeling bij AMvB wordt gedekt door het nieuwe artikel 1ab Wrra.
Er is voor gekozen om de algemene eisen voor benoembaarheid op het wetsniveau te stellen
(de artikelen 2 tot en met 5 van de Wrra), maar de regeling van plaatsing bij een
bepaalde rechtbank of gerechtshof, en plaatsing bij een parket van het OM, wat is
verbonden aan de benoeming, of wijzigingen in de benoeming op verzoek van betrokkene
te beleggen op het niveau van een AMvB. Op deze manier worden de eisen die samenhangen
met de magistratelijkheid van het ambt van rechter of officier van justitie in de
wet geregeld, maar liggen zaken die meer betrekking hebben op de dagelijkse werkzaamheden
en dus op de zaken die de arbeidsrechtelijke positie van de ambtsdrager raken vast
in de AMvB.
E
In artikel 5g Wrra wordt de eis dat het formulier voor het model van de aflegging
van de eed of belofte voor het aanvaarden van het ambt als bijlage bij de wet moet
zijn vastgelegd vervangen door een vastlegging hiervan in een AMvB. Dit komt overeen
met de regeling hiervan in de Ambtenarenwet 2017.
F
Artikel 6 kan komen te vervallen omdat deze materie nu al in artikel 4 van het Brra
is geregeld en alle bepalingen in het betreffende hoofdstuk van de wet verder ook
op AMvB-niveau worden belegd.
G
Het tweede en derde lid van artikel 7 vervallen. De vervallen bepalingen hebben geen
betrekking op de borging van de onafhankelijkheid en integriteit van rechters en hangen
niet samen met ontslag en schorsing. De inhoud van deze bepalingen zal bij algemene
maatregel van bestuur worden geregeld. De bevoegdheid tot regeling bij AMvB wordt
gedekt door het nieuwe artikel 1ab Wrra.
H
Dit betreft een technische aanpassing.
I en J
De artikelen 13 tot en met 16 en 18 tot en met 19b vervallen. De vervallen artikelen 13
tot en met 19 hebben, met uitzondering van artikel 17, geen betrekking op de borging
van de onafhankelijkheid en integriteit van rechters en hangen niet samen met ontslag
en schorsing. De inhoud van deze bepalingen zal bij algemene maatregel van bestuur
worden geregeld. De bevoegdheid tot regeling hiervan bij AMvB wordt gedekt door het
nieuwe artikel 1ab Wrra. De bevoegdheid tot nadere regeling bij AMvB die nu vastligt
in de artikelen 19a en 19b gaat op in de algemene delegatiegrondslag van artikel 1ab.
K
Artikel 40 vervalt. Dit artikel heeft geen betrekking op de borging van de onafhankelijkheid
en integriteit van rechters en hangt niet sterk samen met ontslag en schorsing. De
inhoud van deze bepaling zal bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. De
bevoegdheid tot regeling bij AMvB wordt gedekt door het nieuwe artikel 1ab Wrra.
L
De artikelen 45 en 46 vervallen omdat deze onderwerpen bij algemene maatregel van
bestuur zullen worden geregeld. De bevoegdheid tot regeling bij AMvB wordt gedekt
door het nieuwe artikel 1ab Wrra.
M
Dit betreft een technische aanpassing.
N
Dit betreft een technische aanpassing.
O
Het hele hoofdstuk over overleg vervalt. De inhoud van artikel 50, tweede lid, is
overgenomen in artikel 1ac. In artikel 1ac is tevens bepaald dat bij AMvB wordt bepaald
op welke wijze overleg wordt gepleegd en wanneer overeenstemming moet zijn bereikt.
Op grond hiervan wordt in het Brra de inhoud van het huidige artikel 48, eerste lid,
en artikel 51 eerste en tweede lid, Wrra opgenomen. Ook de bevoegdheid om bij AMvB
regels te stellen over arbitrage en de samenstelling en werkwijze van de Sectorcommissie
komt in artikel 1ac terug.
P
Artikel 54 vervalt. De inhoud van dit artikel komt (op enkele punten aangevuld) terug
in het nieuwe artikel 1ab van deze wet.
Q
Met de wijziging van artikel 5g (zie onderdeel E) is het niet meer verplicht om het
modelformulier als bijlage bij de wet op te nemen. Het formulier zal bij AMvB worden
vastgesteld.
Artikel II
In de Beroepswet wordt in artikel 3 verwezen naar de Wrra vanwege het – andere – salaris
dan daar geregeld dat de voorzitter van een gerecht en het ander rechterlijk lid van
het bestuur op grond van de Wet RO ontvangen. Dit salaris wordt bij AMvB bepaald waarbij
een aantal artikelen uit de Wrra van overeenkomstige toepassing is verklaard. Omdat
deze artikelen in de wet vervallen moet de betreffende AMvB worden aangepast waarbij
de materiële normen in die AMvB worden opgenomen. De grondslag hiervoor ligt in onderdeel
d van artikel 3 na het vervallen van het woord «nadere». In artikel 4 wordt de artikelen
uit de Wrra van overeenkomstige toepassing verklaard met enkele uitzonderingen. De
meeste uitzonderingen waar in verwezen wordt komen op wetsniveau te vervallen en moeten
dus ook worden geschrapt in dit artikel. Materieel verandert er hierdoor niets. De
artikelen waren al niet van toepassing en dat blijft zo.
Artikel III
In de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt in artikel 4 verwezen naar
de Wrra vanwege het – andere – salaris dan daar geregeld dat de voorzitter van een
gerecht en het ander rechterlijk lid van het bestuur op grond van de Wet RO ontvangen.
Dit salaris wordt bij AMvB bepaald waarbij een aantal artikelen uit de Wrra van overeenkomstige
toepassing is verklaard. Omdat deze artikelen in de wet vervallen moet de betreffende
AMvB worden aangepast waarbij de materiële normen in die AMvB worden opgenomen. De
grondslag hiervoor ligt in onderdeel d van artikel 3 na het vervallen van het woord
«nadere». In artikel 5 wordt de artikelen uit de Wrra van overeenkomstige toepassing
verklaard met enkele uitzonderingen. De meeste uitzonderingen waar in verwezen wordt
komen op wetsniveau te vervallen en moeten dus ook worden geschrapt in dit artikel.
Materieel verandert er hierdoor niets. De artikelen waren al niet van toepassing en
dat blijft zo.
Artikel IV
In de Wet op de rechterlijke organisatie wordt in de artikelen 16 en 86 verwezen naar
de Wrra vanwege het – andere – salaris dan daar geregeld dat de voorzitter van een
gerecht en het ander rechterlijk lid van het bestuur (artikel 16) of rechterlijke
leden van de Raad voor de rechtspraak (artikel 86) op grond van de Wet RO ontvangen.
Dit salaris wordt bij AMvB bepaald waarbij een aantal artikelen uit de Wrra van overeenkomstige
toepassing is verklaard. Omdat deze artikelen in de wet vervallen moet de betreffende
AMvB worden aangepast waarbij de materiële normen in die AMvB worden opgenomen. Hiertoe
wordt in artikel 86 een nieuw zevende lid toegevoegd.
Artikel V
Dit is een omhangbepaling. Hiermee wordt verzekerd dat het Brra (mede) zijn grondslag
vindt in de nieuwe artikelen 1ab en 1ac van de Wrra.
Artikel VI
Dit artikel regelt de samenloop met andere lopende wetsvoorstellen. Voor zover nu
is voorzien is dat alleen de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer. Er
is geen ander overgangsrecht nodig.
Artikel VII
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de wet. Er is gekozen voor gedifferentieerde
inwerkingtreding omdat het mogelijk is dat er over de diverse rechtspositionele onderwerpen
onderhandelingen lopen waardoor inwerkingtreding van de wet (of uitwerking van de
regeling op AMvB-niveau) op dat moment niet voor alle onderwerpen tegelijk kan plaats
vinden.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.