Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 004 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering van afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Per 1 januari 2019 is het recht van de pensioenuitvoerder op waardeoverdracht van
een klein pensioen op grond van de Wet waardeoverdracht klein pensioen in werking
getreden.1
,
2 Kleine pensioenen zijn in dit verband pensioenen, die leiden tot een uitkering vanaf
de pensioendatum van minder dan € 503,24 bruto per jaar (bedrag 2021). Dit recht op
waardeoverdracht kwam in de plaats van het eenzijdige recht van pensioenuitvoerders
om kleine pensioenen af te kopen binnen zes maanden na twee jaar na einde deelneming
aan de pensioenregeling. Deze zogeheten tussentijdse afkoop heeft een negatief effect
op pensioenopbouw omdat pensioen de pensioenbestemming dan niet haalt. Het moeten
blijven administreren van kleine pensioenen is voor pensioenuitvoerders echter kostbaar
in verhouding tot de omvang van het pensioen. Het recht op waardeoverdracht kwam tegemoet
aan beide problemen: pensioenuitvoerders kunnen kleine pensioenen overdragen aan een
andere uitvoerder (waar de werknemer actief pensioen opbouwt), zodat zij de kleine
pensioenen kunnen bundelen tot een groter pensioen en deze de pensioenbestemming kan
behouden.
Het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen is echter beperkt tot kleine ouderdomspensioenen,
die zijn ontstaan doordat de gewezen deelnemer niet langer actief deelneemt aan de
pensioenregeling (ontstaan vanwege einde deelneming) vanwege uitdiensttreding. Kleine
nettopensioenen vallen niet onder het recht op waardeoverdracht. In de memorie van
toelichting van de Wet waardeoverdracht klein pensioen is aangegeven dat bij de evaluatie
van deze wet zal worden bezien of en hoe het recht op waardeoverdracht ook van toepassing
kan worden verklaard op kleine nettopensioenen.
Na inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht klein pensioen hebben de Stichting
van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars gewezen op twee
knelpunten in de praktijk:
1. er zitten kleine pensioenen in de administraties die een andere ontstaansgeschiedenis
hebben dan einde deelneming, en daarom niet onder de Wet waardeoverdracht klein pensioen
vallen. Deze kleine pensioenen moeten hierdoor buiten het circuit van automatische
waardeoverdracht blijven en de oude pensioenuitvoerder moet deze kleine pensioenen
tot de pensioendatum blijven uitvoeren, met relatief hoge administratiekosten. Los
daarvan doet het zich voor dat er pensioenuitvoerders zijn die moeite hebben om de
ontstaansgeschiedenis van kleine pensioenen in hun administraties te onderscheiden,
waardoor zij geen gebruik kunnen maken van hun recht om kleine pensioenen ontstaan
door einde deelneming over te dragen; en
2. kleine nettopensioenen mogen niet worden afgekocht, en vallen ook niet onder de scope
van de Wet waardeoverdracht klein pensioen. Deze kleine nettopensioenen blijven daardoor
in de administraties staan. In sommige gevallen is sprake van relatief hoge uitvoeringskosten
die ten laste moeten worden gebracht van de nettopensioenen, die hierdoor kunnen worden
uitgehold.3 De hiervoor genoemde partijen vinden het niet gewenst om voor een oplossing te wachten
op de evaluatie van de Wet waardeoverdracht klein pensioen.4
Op 15 april 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over deze ervaren knelpunten, en
is een wetswijziging aangekondigd, gericht op het eerste knelpunt.5 Voorliggend wetsvoorstel voorziet in het realiseren van de aangekondigde uitbreiding
van het recht van pensioenuitvoerders op waardeoverdracht van klein ouderdomspensioen.
De uitbreiding van dit recht geldt zowel voor kleine pensioenen, die vóór 1 januari
2018 zijn ontstaan, als voor kleine pensioenen, die daarna zijn ontstaan of zullen
ontstaan. Tevens maakt dit wetsvoorstel voor kleine pensioenen, die zijn ontstaan
om andere reden dan einde deelneming, afkoop mogelijk bij pensioeningang en tussentijds,
indien waardeoverdracht niet mogelijk blijkt te zijn.
Voor wat betreft het knelpunt van de kleine nettopensioenen gold dat de uitkomsten
van de evaluatie van nettopensioen werd afgewacht. Op 2 september 2020 is deze evaluatie
aan de Tweede Kamer aangeboden.6 Uit de evaluatie blijkt dat nettopensioenen soms hoge uitvoeringskosten kennen. Terwijl
er geen mogelijkheid is voor waardeoverdracht of afkoop, om daarmee een einde te maken
aan de hoge kosten. Inmiddels is onderzocht of, dan wel onder welke voorwaarden, verruiming
van de mogelijkheid tot waardeoverdracht of afkoop van kleine nettopensioenen wenselijk
is. Nadere bestudering heeft ertoe geleid dat in voorliggend wetsvoorstel een voorstel
is opgenomen om pensioenuitvoerders het recht te geven om kleine nettopensioenen af
te kopen.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om ook een afspraak uit het pensioenakkoord
uit te werken. In het pensioenakkoord is afgesproken om de oudedagsvoorzieningen in
de tweede en derde pensioenpijler op het gebied van de fiscaliteit meer gelijk te
behandelen. Om die reden wordt tevens voorgesteld om naast de mogelijkheid tot het
afkopen van het kleine nettopensioen het mogelijk te maken een kleine nettolijfrente
af te kopen, zonder dat er sprake is van een zogeheten «onregelmatige handeling».
Het is het streven om de wetswijzigingen zo spoedig mogelijk in 2022 inwerking te
laten treden.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de uitbreiding van het recht van pensioenuitvoerders op waardeoverdracht
klein pensioen behandeld en in hoofdstuk 3 wordt de uitbreiding van het recht van
pensioenuitvoerders op afkoop van klein pensioen beschreven. In hoofdstuk 4 komt de
afkoopmogelijkheid van kleine nettopensioenen en kleine nettolijfrenten aan de orde.
De relatie met de stelselherziening komt in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat
in op de gegevensbescherming van de deelnemer en hoofdstuk 7 op het doenvermogen van
de deelnemer. De gevolgen voor de regeldruk worden in hoofdstuk 8 toegelicht. Hoofdstuk
9 gaat in op reacties die tijdens de internetconsultatie van het wetsvoorstel zijn
ontvangen. Tot slot worden in hoofdstuk 10 de uitkomsten van de toezichts- en uitvoeringstoetsen
beschreven.
2. Uitbreiding recht op waardeoverdracht klein pensioen
2.1 Waardeoverdracht klein pensioen
De doelstelling van de Wet waardeoverdracht klein pensioen was tweeledig: het behoud
van de pensioenbestemming van kleine ouderdomspensioenen en het beperken van de uitvoeringskosten
voor pensioenuitvoerders.7 Hiertoe werd het recht van pensioenuitvoerders op eenzijdige afkoop van een klein
pensioen binnen 6 maanden na 2 jaar na beëindiging van de deelneming vervangen door
het eenzijdig recht van de pensioenuitvoerder op waardeoverdracht van kleine pensioenen.
Bij waardeoverdracht gaat de pensioenbestemming van het kleine pensioen niet verloren,
en kan de overdragende pensioenuitvoerder de uitvoeringskosten beperken doordat het
kleine pensioen uit de administratie verdwijnt.
Het oude recht op eenzijdige afkoop van een klein pensioen binnen 6 maanden na 2 jaar
na beëindiging van de deelneming en het recht op waardeoverdracht klein pensioen hebben
dezelfde reikwijdte. In beide gevallen gaat het om kleine pensioenen die zijn ontstaan
na beëindiging van de deelneming aan de pensioenregeling. Met andere woorden, het
betreft kleine pensioenen van oud-werknemers, die niet meer actief pensioen opbouwen
in de pensioenregeling en dus geen binding meer hebben met de werkgever die de pensioenregeling
aanbood. Deze gewezen deelnemers hebben in de 2 jaar na beëindiging van de deelneming
geen gebruik gemaakt van hun recht op (individuele) waardeoverdracht, waarna de pensioenuitvoerder
– in geval van een klein pensioen – zelf eenmalig het recht tot afkoop had. Dit betrof
een eenzijdig afkooprecht, de gewezen deelnemer had geen bezwaarrecht en hoefde ook
niet in te stemmen met de afkoop.
In de praktijk waren deze afkooppogingen niet altijd succesvol, bijvoorbeeld omdat
het pensioenuitvoerders ontbrak aan bankrekeningnummers waarop het afkoopbedrag gestort
moest worden. Als oplossing is het recht van pensioenuitvoerders op waardeoverdracht
geïntroduceerd. Dit recht leidt overigens ook niet altijd tot een succesvolle overdracht,
omdat er ook een ontvangende pensioenuitvoerder moet zijn waar de gewezen deelnemer
inmiddels actief pensioen opbouwt. Dat is niet altijd het geval. Daarom bestaat er
nog steeds de mogelijkheid om tussentijds – bij nieuwe kleine aanspraken na vijf onsuccesvolle
pogingen tot waardeoverdracht – een klein pensioen af te kopen. Maar hierbij geldt
wel dat de gewezen deelnemer moet instemmen met de afkoop (bij beëindiging van de
deelneming vanaf 1 januari 2007), of geen bezwaar heeft tegen de afkoop (bij beëindiging
van de deelneming tot 1 januari 2007). In totaliteit leidt deze praktijk ertoe dat
kleine pensioenen – vaker dan vroeger het geval was – hun pensioenbestemming houden
en pensioenuitvoerders hun uitvoeringskosten kunnen beperken.
Er was ten tijde van het wetstraject waardeoverdracht klein pensioen geen reden of
aanleiding om de reikwijdte van het recht op waardeoverdracht anders vorm te geven
dan de bestaande reikwijdte voor afkoop. De Stichting van de Arbeid en vertegenwoordigers
van pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat hier inmiddels wel aanleiding toe is,
echter niet (meer) vanuit het oogpunt van behoud van de pensioenbestemming, maar vanuit
het oogpunt van het verlagen van de administratieve lasten van pensioenuitvoerders.8
2.2 Knelpunt in de praktijk
Zoals in de inleiding weergegeven, zitten er kleine pensioenen in de administraties
van pensioenuitvoerders die een andere ontstaansgeschiedenis hebben dan einde deelneming,
en daarom niet onder de Wet waardeoverdracht klein pensioen vallen. Deze kleine pensioenen
moeten hierdoor buiten het circuit van automatische waardeoverdracht blijven en de
oude uitvoerder moet deze kleine pensioenen tot de pensioendatum blijven uitvoeren,
met relatief hoge administratiekosten. Daarnaast zijn er pensioenuitvoerders die in
de praktijk geen of moeizaam gebruik kunnen maken van hun recht om kleine pensioenen
over te kunnen dragen. De oorzaak hiervan ligt in de pensioenadministraties. Niet
alle pensioenuitvoerders zijn namelijk in staat (eenvoudig) onderscheid te maken tussen
de ontstaansgronden van kleine pensioenen. Uitvoerders geven aan dat in het verleden
niet is geregistreerd of kleine pensioenen zijn ontstaan door einde deelneming of
door collectieve beëindiging, en dat zij nu het nog wettelijk voorgeschreven onderscheid
niet (tegen aanvaardbare kosten) kunnen maken. Zij kunnen daardoor niet of moeizaam
(en daarmee kostbaar) gebruik maken van hun recht op waardeoverdracht, met name als
het gaat om de kleine pensioenen die zijn ontstaan in het verleden (vóór 2018). Zij
zijn er dus niet zeker van dat zij uitsluitend kleine pensioenen overdragen die zijn
ontstaan door einde deelneming.
Een andere ontstaansgrond dan einde deelneming kan ook zien op een collectieve beëindiging
van de uitvoeringsovereenkomst (het contract tussen werkgever en pensioenuitvoerder).9 Werknemers bouwen dan geen pensioen meer op in de oude pensioenregeling bij de vorige
pensioenuitvoerder, maar de werkgever brengt de (nieuwe) pensioenregeling onder bij
een andere pensioenuitvoerder. Bij die overstap kan de werkgever besluiten het opgebouwde
pensioen te laten overdragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder (collectieve waardeoverdracht),
maar dat is niet verplicht. Als er geen collectieve waardeoverdracht plaatsvindt,
blijven de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten achter bij de vorige pensioenuitvoerder.
Ook de kleine pensioenen. Het gaat dan dus niet per se om werknemers die uit dienst
zijn getreden en niet meer deelnemen in de pensioenregeling. Werknemers kunnen in
dit geval nog steeds in dienst zijn bij de betreffende werkgever. Die werkgever heeft
alleen besloten geen collectieve waardeoverdracht te laten uitvoeren. Het beëindigen
van een uitvoeringsovereenkomst vindt vooral plaats bij pensioenverzekeraars en premiepensioeninstellingen.
Bij pensioenfondsen komt deze situatie in mindere mate voor, het gaat dan met name
om vrijwillige aansluitingen bij bedrijfstakpensioenfondsen en algemene pensioenfondsen.
Wetswijziging
Om de gerezen problematiek op te lossen, wordt in voorliggend wetsvoorstel de oplossing
voorgesteld om de reikwijdte van de Wet waardeoverdracht klein pensioen te verbreden
tot alle kleine pensioenen, zodat deze wet ook geldt voor kleine pensioenen ontstaan
na collectieve beëindiging. Paragraaf 2.3 gaat in op de gevolgen die dit kan hebben
voor betrokken werkgevers en (gewezen) deelnemers. In paragraaf 2.4 wordt toegelicht
welke beperking van de voorgestelde uitbreiding noodzakelijk wordt geacht om mogelijke
negatieve gevolgen te verkleinen.
2.3 Gevolgen uitbreiding recht waardeoverdracht klein pensioen
Werkgevers
Alhoewel de uitbreiding van de reikwijdte van het recht op waardeoverdracht van een
klein ouderdomspensioen voorziet in een behoefte van pensioenuitvoerders, is wel een
aandachtspunt dat deze uitbreiding kan leiden tot een probleem voor met name bepaalde
werkgevers. Want werkgevers, die een uitkeringsregeling laten uitvoeren door een verzekeraar,
kunnen te maken krijgen met een bijbetalingsplicht.
Door het verbreden van de reikwijdte van kleine pensioenen die de pensioenuitvoerder
kan overdragen, kunnen bepaalde afspraken uit het verleden in het geding komen. Die
verbreding geeft pensioenuitvoerders namelijk het recht om een eerdere beslissing
van de werkgever als het ware te passeren als het gaat om kleine pensioenen. De werkgever
had immers, in overleg met de werknemersvertegenwoordiging, besloten niet te verzoeken
om collectieve waardeoverdracht aan een nieuwe pensioenuitvoerder. Het gevolg van
de verbreding van de reikwijdte is dat de kleine pensioenen die op deze manier ontstaan
alsnog mogen overgaan.
Veelal zal de beslissing om geen collectieve waardeoverdracht te laten uitvoeren een
financiële achtergrond hebben. Een werkgever zal minder geneigd zijn een collectieve
waardeoverdracht te laten uitvoeren als hij hiervoor aanvullend moet betalen, maar
mogelijk ook als een collectieve waardeoverdracht (te grote) nadelige gevolgen heeft
voor de deelnemers. Ongeacht de reden heeft de werkgever er voor gekozen om geen collectieve
waardeoverdracht te verzoeken na de collectieve beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst.
Door nu alsnog kleine pensioenen met deze ontstaansgeschiedenis op individuele basis
over te dragen – als recht van de pensioenuitvoerder –, kan dit leiden tot een bijbetalingsplicht.
Bij een individuele waardeoverdracht is de gewezen deelnemer beschermd tegen een verlaging
van het opgebouwde pensioen. De overdrachtswaarde van een pensioenaanspraak moet namelijk
ten minste gelijk zijn aan de contante waarde van de over te dragen pensioenaanspraak
op de overdrachtsdatum en wordt berekend op basis van het wettelijk standaardtarief.10 De overdrachtswaarde wordt dus wettelijk bepaald, ongeacht welke tarieven pensioenuitvoerders
zelf hanteren. Dit kan ertoe leiden dat de opgebouwde waarde hoger of lager is dan
de wettelijk vereiste overdrachtswaarde. Het verschil kan positief of negatief zijn,
en komt dan respectievelijk ten gunste of ten laste van de werkgever. Des te ouder
de over te dragen pensioenaanspraak, des te groter het verschil tussen de contante
waarde en de overdrachtswaarde op basis van het standaardtarief zal zijn.11 Bij een individuele waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen speelt overigens
geen bijbetalingsproblematiek, aangezien zij dezelfde factoren gebruiken.
Werknemers
De Wet waardeoverdracht klein pensioen heeft onder andere het doel van behoud van
pensioenbestemming vaker te realiseren. Met de in dit wetsvoorstel voorziene uitbreiding
van het recht op waardeoverdracht zal dit doel voor meer kleine pensioenen het geval
kunnen zijn. In beginsel kunnen meer waardeoverdrachten ertoe leiden dat op pensioendatum
minder kleine pensioenen bestaan. Op pensioendatum kan de pensioenuitvoerder namelijk
een pensioen afkopen, mits dat pensioen klein is en de deelnemer daarmee instemt.
Hoe meer kleine pensioenen voor die tijd zijn samengevoegd, des te meer pensioenen
de (levenslange) pensioenbestemming behouden. Daarom is uitbreiding van de reikwijdte
van het recht op waardeoverdracht klein pensioen in beginsel ook in het belang van
(gewezen) deelnemers.
Zoals eerder weergegeven, geldt bij kleine pensioenen die zijn ontstaan vanwege een
collectieve beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst niet dat de deelnemer per se
uit dienst is. Het kan daardoor voorkomen dat de oude pensioenuitvoerder een klein
achtergelaten pensioen overdraagt aan een nieuwe pensioenuitvoerder, zonder dat er
sprake is van baanwisseling. Ook kan voorkomen dat een individuele deelnemer bezwaar
heeft gemaakt tegen een collectieve waardeoverdracht, en is achtergebleven in de oude
pensioenregeling. Onderhavig wetsvoorstel stelt voor om ook in de geschetste gevallen
de pensioenuitvoerder het recht te geven om deze kleine pensioenen zonder tussenkomst
van de (gewezen) deelnemer over te dragen. Hierbij wordt net zoals in de Wet waardeoverdracht
klein pensioen geaccepteerd dat garanties, zoals een rendements- of winstdelingsgarantie
en indexatiekansen, kunnen komen te vervallen. Dit werd hier acceptabel geacht vanwege
de beperkte omvang van de kleine pensioenen die worden overgedragen.
2.4 Beperking uitbreiding reikwijdte
De Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars hebben
een gezamenlijk voorstel gedaan om de geschetste bijbetalingsproblematiek voor werkgevers
te minimaliseren. Zij stellen voor om het recht van pensioenuitvoerders op waardeoverdracht
niet uit te breiden tot kleine pensioenaanspraken in uitkeringsregelingen die bij
verzekeraars zijn ondergebracht en die niet zijn ontstaan door een individuele baanwisseling.
De regering vindt dit een verstandige beperking, omdat het de betrokken werkgevers
beschermt tegen onverwachte bijbetalingslasten.12 Werkgevers hebben in het verleden mogelijk juist vanwege aanvullende kosten bewust
– en veelal in afstemming met werknemersvertegenwoordiging – ervoor gekozen om geen
collectieve waardeoverdracht te laten doen. Voor de (gewezen) deelnemers heeft dit
als voordeel dat er geen garanties op een vaste uitkering verloren gaan. De werknemer
heeft geen mogelijkheden om zelf anders te besluiten aangezien er geen sprake is van
baanwisseling.
3. Uitbreiding recht op afkoop klein pensioen
Zoals hiervoor beschreven, wordt met dit voorstel het knelpunt weggenomen dat automatische
waardeoverdracht van kleine pensioenen thans nog is beperkt tot de ontstaansgrond
«baanwisseling» door ook alle andere ontstaansgronden toe te staan. Parallel hieraan
breidt dit wetsvoorstel de mogelijkheden van de pensioenuitvoerder uit waarin hij
een klein pensioen mag afkopen. Afkoop van kleine pensioenen mag slechts in de periode
tot aan pensioeningang indien na 5 pogingen automatische waardeoverdracht niet mogelijk
bleek en bij pensioeningang. De huidige wet beperkt deze mogelijkheden tot afkoop
echter tot kleine pensioen die zijn ontstaan door einde deelneming. Maar net zoals
bij waardeoverdracht kan een klein pensioen, dat in aanmerking komt voor afkoop, ook
zijn ontstaan door een andere oorzaak dan einde deelneming, bijvoorbeeld omdat de
werkgever de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd («collectieve beëindiging»). Net
zoals dat deze beperking ongewenst is bij automatische waardeoverdracht van kleine
pensioenen is deze beperking uit oogpunt van het doel om voor pensioenuitvoerders
de uitvoeringskosten te verlagen evenmin wenselijk bij afkoop van kleine pensioenen.
Ook hierbij worden, net zoals dat voor automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen
geldt, kleine pensioenaanspraken in uitkeringsregelingen, die bij verzekeraars zijn
ondergebracht en die niet zijn ontstaan door een individuele baanwisseling, uitgezonderd
van het recht op afkoop. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de voorwaarden voor waardeoverdracht
en afkoop van klein pensioen hetzelfde zijn en afkoop daarmee niet in meer gevallen
dan bij het recht op waardeoverdracht van de pensioenuitvoerder mogelijk wordt gemaakt.
Wetswijziging
Om die reden bevat dit wetsvoorstel een uitbreiding van het recht op afkoop van de
pensioenuitvoerder, onder behoud van de huidige belangrijke waarborgen als de beperking
tot kleine pensioen en instemming van de gewezen deelnemer of pensioengerechtigde.
4. Invoering recht op afkoop kleine nettopensioenen en afkoop kleine nettolijfrenten
4.1 Kleine nettopensioenen
Pensioenopbouw wordt (onder voorwaarden) fiscaal gefaciliteerd door middel van de
omkeerregel. Dit houdt in dat pensioenaanspraken niet tot het brutoloon behoren: pas
op het moment dat het pensioen wordt uitgekeerd, is loon- en inkomstenbelasting verschuldigd.
Werknemers kunnen met toepassing van de omkeerregel fiscaal gefaciliteerd een pensioen
opbouwen over een pensioengevend loon van ten hoogste € 112.189 (bedrag 2021). Indien
een werknemer een pensioengevend loon heeft dat hoger is dan € 112.189 (bedrag 2021),
kan hij ervoor kiezen om een pensioen op te bouwen over het loon dat dit bedrag te
boven gaat door middel van een nettopensioen. In dat geval is de omkeerregel niet
van toepassing en betaalt de deelnemer de premies daarom uit het nettoloon. Nettopensioen
wordt fiscaal gefaciliteerd doordat de opgebouwde aanspraak is vrijgesteld in box-3.
Voor nettopensioenen gelden vergelijkbare regels als voor brutopensioenen, namelijk
dat het niet toegestaan is ze af te kopen. Afkoop van een nettopensioen zal onder
andere leiden tot het vervallen van de vrijstelling in box-3. Ook bij nettopensioenen
kunnen kleine pensioenen ontstaan. Kleine nettopensioenen zijn in dit verband pensioenen,
die leiden tot een uitkering vanaf de pensioendatum van minder dan netto € 503,24
per jaar (bedrag 2021). Voor de hoogte van de afkoopgrens voor het klein nettopensioen
wordt aangesloten bij hetgeen bepaald is voor het kleine (bruto)ouderdomspensioen.
4.2 Knelpunt in de praktijk
Voor nettopensioenregelingen geldt dat de vermogens- en pensioenbeheerkosten ten laste
komen van de deelnemers aan de nettopensioenregeling en niet worden gedragen door
het brede collectief, de deelnemers aan de basisregeling. Voor kleine nettopensioenen
kan het zich volgens de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond
van Verzekeraars voordoen dat de variabele en/of vaste pensioen- of vermogensbeheerkosten
hoger zijn dan de behaalde beleggingsresultaten.13 Als de betreffende deelnemer inmiddels niet meer deelneemt aan die regeling en dus
ook geen premie meer stort in het nettopensioen, teert deze in op zijn opgebouwde
vermogen.
Wetswijziging
Om de gerezen problematiek op te lossen, wordt in voorliggend wetsvoorstel voorgesteld
om tussentijdse afkoop van kleine nettopensioenen mogelijk te maken.14
4.3 Gevolgen afkoop klein nettopensioen
Het interen op pensioenvermogen is niet in het belang van de (gewezen) deelnemer.
Bij afkoop ontvangt de (gewezen) deelnemer het totale tot dan toe opgebouwde vermogen.
Afkoop voorkomt verdere uitholling van dat vermogen.
Overwogen is of het recht op waardeoverdracht klein pensioen een oplossing kon bieden
voor het geschetste probleem. Een waardeoverdracht van nettopensioen kan alleen plaatsvinden
als de ontvangende uitvoerder ook een nettopensioenregeling uitvoert. Dat is niet
in alle gevallen zo, en kan daarom niet volgens de geautomatiseerde route verlopen
die is ingericht voor het recht op waardeoverdracht klein (bruto)pensioen. Bovendien
is een waardeoverdracht niet altijd een oplossing voor het risico op het interen op
het vermogen. Zo kan zich het geval voordoen dat de deelnemer niet weer deelneemt
aan een nettopensioenregeling en ook bij deze nieuwe uitvoerder sprake is van uitvoeringskosten
die hoger zijn dan de behaalde rendementen. Deze komen specifiek ten laste van de
nettopensioenregeling. Daarbij komt dat iemand niet van baan hoeft te zijn gewisseld
om zijn/haar deelname aan een nettopensioenregeling te beëindigen. Men kan nog steeds
in dienst bij betreffende werkgever zijn, waarmee er ook geen sprake is van een nieuwe
pensioenuitvoerder.
De pensioenuitvoerder mag alleen tot afkoop van een klein nettopensioen overgaan indien
de betreffende deelnemer daarmee heeft ingestemd. Het vereiste van instemming past
bij het vrijwillige karakter van een nettopensioenregeling. Het besluit om deel te
nemen aan zo’n regeling ligt bij de werknemer, evenzeer of daarmee (tijdelijk) te
stoppen. Dit instemmingsvereiste leidt ertoe dat het individuele belang van de betreffende
deelnemer is geborgd.
4.5 Afkoop kleine nettolijfrenten
Net als bij pensioenen, wordt ook de opbouw van een lijfrente onder voorwaarden fiscaal
gefaciliteerd. Indien wordt voldaan aan de in de wet opgenomen vereisten, is de betaalde
premie voor lijfrenten fiscaal aftrekbaar als uitgave voor een inkomensvoorziening.
De uiteindelijke uitkering wordt belast met loon- en inkomstenbelasting. Een voorwaarde
voor de fiscale aftrek van lijfrentepremies is dat een inkomen van ten hoogste € 112.189
in aanmerking wordt genomen. Net als bij nettopensioenen kan een belastingplichtige
ervoor kiezen om een lijfrente op te bouwen over het inkomen dat dit bedrag te boven
gaat door middel van een nettolijfrente. In dat geval zijn de lijfrentepremies niet
aftrekbaar. Nettolijfrenten worden fiscaal gefaciliteerd doordat de opgebouwde aanspraak
is vrijgesteld in box-3.
Voor nettolijfrenten gelden vergelijkbare regels als voor brutolijfrenten, namelijk
dat het niet toegestaan is ze af te kopen. Afkoop van een nettolijfrente zal onder
andere leiden tot het vervallen van de vrijstelling in box-3. Voor kleine nettolijfrenten
geldt voorgenoemde problematiek op vergelijkbare wijze met dien verstande dat het
geen recht is van de uitvoerder om over te gaan tot afkoop; het contract met de aanbieder
bepaalt of de deelnemer mag afkopen. Verschaft de lijfrenteovereenkomst het recht
op afkoop en wenst de gerechtigde dat recht uit te oefenen dan zal deze zelf moeten
verzoeken om zijn kleine nettolijfrente af te kopen.
Kleine nettolijfrenten zijn in dit geval lijfrentes, die leiden tot een uitkering
vanaf de pensioendatum van minder dan netto € 503,24 per jaar (bedrag 2021). Voor
de hoogte van de afkoopgrens voor de kleine nettolijfrente wordt aangesloten bij hetgeen
bepaald is voor het kleine (bruto)ouderdomspensioen en het kleine nettopensioen.
Wetswijziging
In het in 2019 gesloten pensioenakkoord is afgesproken om een stap te zetten richting
een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Dit houdt in dat waar mogelijk en wenselijk
de verschillen in fiscale behandeling van werknemerspensioen (de tweede pijler) en
vrijwillige aanvullende pensioenopbouw (de derde pijler) worden gelijkgetrokken. In
dat verband wordt naast de mogelijkheid om een klein nettopensioen af te kopen, ook
voorgesteld het mogelijk te maken om een kleine nettolijfrente af te kopen zonder
dat er sprake is van een zogeheten «onregelmatige handeling». Dit betekent dat, indien
aan de voorwaarden wordt voldaan, slechts de hoogte van de daadwerkelijk ontvangen
afkoopsom in aanmerking wordt genomen als bezitting in box 3 en er dus geen aanvullende
fiscale consequenties zijn. Anders gezegd, de afkoopsom wordt hetzelfde behandeld
als iedere andere vorm van vermogen (zoals spaargeld). Er is dus alleen belasting
verschuldigd over de afkoopsom als het gehele vermogen van de belastingplichtige gerechtigde
boven het heffingsvrije vermogen uitkomt.
5. Relatie met stelselherziening pensioenwetgeving
Parallel aan dit wetsvoorstel heeft de regering een wetsvoorstel in voorbereiding
in het kader van de herziening van het pensioenstelsel, naar aanleiding van het pensioenakkoord
dat in 2019 is gesloten («Wet toekomst pensioenen»).15 De uitbreiding van het recht op waardeoverdracht van klein pensioen en de afkoop
van klein nettopensioen zijn zowel in het huidige als in het toekomstige stelsel relevant.
Immers, ook in een stelsel met premieregelingen met leeftijdsonafhankelijke premies
kunnen kleine pensioenvermogens ontstaan, die niet in verhouding staan tot de hiermee
gepaard gaande administratieve lasten. Los daarvan vergemakkelijkt de opschoning van
pensioenadministraties als gevolg van waardeoverdracht of afkoop van kleine pensioenen
de overgang naar het nieuwe stelsel. Voor de invoering van afkoop van kleine nettolijfrenten
is de relatie met de stelselherziening gelegen in het in te voeren arbeidsvormneutraal
pensioenkader zoals in paragraaf 4.5 is beschreven.
6. Gegevensbescherming
Bij de vervanging van het recht op afkoop van klein pensioenen door het recht op waardeoverdracht
in de Wet waardeoverdracht klein pensioen heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
destijds laten weten geen aanleiding te hebben tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.16 In haar brief van 24 april 2018 heeft de AP als haar oordeel te kennen gegeven over
de bijbehorende algemene maatregel van bestuur dat de verwachte gevolgen en risico’s
zeer beperkt zijn. Om die reden is voor dit wetsvoorstel geen gegevensbeschermingseffectbeoordeling
(privacy impact assessment, PIA) uitgevoerd. Dit wetsvoorstel leidt voor elk van de
vier kernonderdelen niet tot een wezenlijke toename van of wezenlijk risico voor verwerking
van persoonsgegevens. De gegevensverwerking past bij het doel waarvoor de gegevens
zijn verzameld, namelijk de administratieve verwerking van pensioen. De rechten van
de betrokkenen bij de privacyregelgeving worden niet beperkt. Hierna komt deze beoordeling
aan de orde voor elk van de vier onderdelen van dit wetsvoorstel.
6.1 Uitbreiding recht op waardeoverdracht kleine pensioenen
Deze uitbreiding leidt tot meer gevallen waarin de pensioenuitvoerder gebruik mag
maken van het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen. Het bij de Wet waardeoverdracht
klein pensioen ingevoerde recht op waardeoverdracht van klein pensioen krijgt als
het ware een breder toepassingsbereik, namelijk alle kleine pensioenen en niet alleen
kleine pensioenen die zijn ontstaan door einde deelneming. De aard of omvang van de
benodigde verwerking van persoonsgegevens verandert niet, wel het aantal gevallen
waarin de pensioenuitvoerder de nodige persoonsgegevens moet verwerken.
6.2 Uitbreiding recht op afkoop klein pensioen
Het recht op tussentijdse afkoop en op afkoop bij pensioeningang bestaat al en wordt
in dit wetsvoorstel uitgebreid. Dat meer kleine pensioen in aanmerking komen voor
afkoop door de pensioenuitvoerder en uitbetaling aan respectievelijk de gewezen deelnemer
en de pensioengerechtigde betekent niet dat er sprake is van een wezenlijk uitbreiding
van de te verwerken persoonsgegevens. De aard of omvang van de benodigde verwerking
van persoonsgegevens verandert niet, wel het aantal gevallen waarin de pensioenuitvoerder
de nodige persoonsgegevens moet verwerken.
6.3 Invoering recht op afkoop klein nettopensioen
De invoering van een recht op afkoop van kleine nettopensioenen betekent voor de betreffende
uitvoerder in beginsel geen principiële of aanzienlijke uitbreiding van te verwerken
persoonsgegevens ten opzichte van de al bekende gegevens. Een extra verwerking zal
moeten plaatsvinden om de afkoopsom op de rekening van de (gewezen) deelnemer te kunnen
storten. Nadat de (gewezen) deelnemer akkoord is gegaan met de afkoop zal de uitvoerder
alleen nog bankrekeninggegevens dienen te controleren voordat deze de afkoopwaarde
daadwerkelijk kan uitbetalen.
6.4 Afkoop kleine nettolijfrenten
Indien de gerechtigde een nettolijfrente mag afkopen en deze daartoe besluit zal de
aanbieder gegevens moeten verwerken om de afkoopwaarde uit te keren. Deze aanbieder
van een nettolijfrente zal al, vergelijkbaar met de uitvoerder van een nettopensioenregeling,
de nodige persoonsgegevens over de gerechtigde hebben en administreren. Aanvullend
zal er een uitbetaling plaatsvinden door de aanbieder aan de gerechtigde, namelijk
van de afkoopwaarde van de kleine nettolijfrente. Wenst de gerechtigde een kleine
nettolijfrente af te kopen, dan zal de aanbieder in beginsel geen andere dan al bekende
persoonsgegevens over de gerechtigde hoeven te gebruiken. Voor de daadwerkelijke uitbetaling
van de af te kopen waarde van de kleine nettolijfrente zal de aanbieder alleen nog
de nodigde bankrekeninggegevens moeten controleren.
7. Doenvermogentoets
7.1 Rapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
Dit wetsvoorstel beoogt de pensioenuitvoerder meer ruimte te geven om kleine pensioenen
automatisch te kunnen overdragen zonder tussenkomst van de (gewezen) deelnemer. En
om pensioenuitvoerders in staat te stellen te voorkomen dat (gewezen) deelnemers interen
op hun klein nettopensioen. Om die doelen te bereiken geeft dit wetsvoorstel de betreffende
pensioenuitvoerder een uitgebreider recht op waardeoverdracht en afkoop. Een belangrijke
voorwaarde voor afkoop van klein ouderdomspensioen, klein nettopensioen of kleine
nettolijfrente is dat de betreffende gerechtigde instemt. De keuze om in te stemmen
vergt natuurlijk een handeling van de betreffende gerechtigde. Om instemming en de
benodigde betaalgegevens kenbaar te maken moet de gerechtigde iets doen, namelijk
reageren.
Onder meer de WRR vestigt in het rapport «Weten is nog geen doen» de aandacht op het
feit dat de overheid in toenemende mate een beroep doet op de zelfredzaamheid van
mensen, terwijl de menselijke vermogens daartoe begrensd zijn. De WRR stelt dat alleen
kennis en intelligentie, oftewel «denkvermogen», niet genoeg zijn om zelfredzaam te
zijn. Mensen moeten ook over «doenvermogen» beschikken. De WRR concludeert dat veel
mensen, zowel kwetsbare groepen als mensen met een goede opleiding en maatschappelijke
positie, daar slechts beperkt toe in staat zijn. Hierna volgt de toets op doenvermogen
per kernonderdeel van dit wetsvoorstel. Voor de vier kernonderdelen van dit wetsvoorstel
geldt dat deze naar verwachting geen groot beroep doen op het doenvermogen van respectievelijk
de deelnemer (uitbreiding recht op waardeoverdracht en invoering recht op afkoop klein
nettopensioen) of de gerechtigde (afkoop kleine nettolijfrente).
7.2 Uitbreiding recht op waardeoverdracht kleine pensioenen
Dat dit wetsvoorstel het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen uitbreidt,
vraagt in beginsel niet veel meer van het doenvermogen van de betreffende deelnemer
dan zonder invoering van deze uitbreiding. Het recht op waardeoverdracht van de pensioenuitvoerder
is namelijk juist bedoeld om geen beroep te doen op de deelnemer met een klein pensioen.
In het belang van die deelnemer kan de pensioenuitvoerder zonder diens tussenkomst
het proces in werking zetten van automatische waardeoverdracht. Meer deelnemers worden
als het ware ontzorgd. In zoverre zal van het doenvermogen van de deelnemer voor de
verruimde reikwijdte van het recht op waardeoverdracht niet meer worden gevraagd dan
nu al het geval is in de Wet waardeoverdracht klein pensioen.
7.3 Uitbreiding recht op afkoop klein pensioen
De uitbreiding van de mogelijkheid om als pensioenuitvoerder een klein pensioen af
te kopen, met instemming van de gewezen deelnemer of gepensioneerden, vraagt in beginsel
van de gerechtigde om een keuze te maken. De keuze is echter niet anders dan wanneer
het kleine pensioen is ontstaan als gevolg van einde deelneming. Er zijn alleen meer
gerechtigden die een keuze moeten maken.
7.4 Invoering recht op afkoop klein nettopensioen
De huidige wetgeving kent geen mogelijkheden tot afkoop van nettopensioen. De uitvoerder
krijgt met dit wetsvoorstel een recht op afkoop van klein nettopensioen. Aangezien
de deelnemer hier vervolgens al dan niet mee moet instemmen, leidt dit onderdeel van
het voorstel tot een zwaarder beroep op het doenvermogen van de betreffende deelnemer.
Het wel of niet geven van instemming voor afkoop doet allereerst een beroep op het
denkvermogen van de betreffende deelnemer. Wil deze wel of niet de afkoopwaarde uitbetaald
krijgen, gegeven onder andere het risico op vermindering van de opgebouwde (beleggings)waarde?
Die afweging moet de deelnemer maken, die een verzoek tot instemming met afkoop ontvangt
van de uitvoerder. Instemming geven aan de afkoop doet vervolgens een beroep op het
doenvermogen van de betreffende deelnemer. Deze zal namelijk actie moeten ondernemen,
door een in te vullen/te controleren en te tekenen formulier terug te sturen aan de
uitvoerder. De deelnemer aan een nettopensioenregeling zal naar mag worden verwacht
weinig moeite hebben met de overweging om zich de afkoopwaarde wel of niet te willen
laten uitbetalen. Hetzelfde geldt, zo mag worden verondersteld, van het ondernemen
van de bescheiden geachte actie indien de deelnemer akkoord gaat met de afkoop, ter
uitvoering van de uitbetaling. Immers, hij heeft voorheen een soortgelijke afweging
gemaakt om al dan niet deel te nemen aan de nettopensioenregeling.
7.5 Afkoop kleine nettolijfrenten
Voor nettolijfrenten geldt dat het huidige wettelijke kader geen verbod tot afkoop
kent. Wel gelden er fiscale sancties bij afkoop. Met dit wetsvoorstel worden deze
fiscale sancties weggenomen ingeval van afkoop van een kleine nettolijfrente. Van
de gerechtigde tot een nettolijfrente mag redelijkerwijs worden verondersteld dat
de bescheiden af te wegen belangen en de eveneens bescheiden te ondernemen acties
om instemming te geven en uitbetaling mogelijk te maken geen al te onoverkomelijk
beroep doet op het denk- en doenvermogen. Daarbij komt dat het initiatief tot afkoop
bij de gerechtigde ligt. Indien hij zelf geen initiatief tot afkoop neemt, zal er
ook geen beroep op het doenvermogen van de gerechtigde worden gedaan.
8. Regeldruk
Dit wetsvoorstel past de regeling aan ingevoerd bij de Wet waardeoverdracht klein
pensioen. De aanpassingen leiden tot een uitbreiding van het recht op waardeoverdracht
van klein pensioen en een uitbreiding van de mogelijkheid om klein pensioen af te
kopen. Daarnaast geeft dit wetsvoorstel pensioenuitvoerders het recht kleine nettopensioenen
af te kopen en kan op verzoek van de gerechtigde een kleine nettolijfrente worden
afgekocht. In geval van afkoop van een nettolijfrente verbindt de fiscale regelgeving
geen sancties mits sprake is van een kleine nettolijfrente. Hierna komen de gevolgen
aan de orde van deze vier aanpassingen voor de administratieve lasten en nalevingskosten,
voor bedrijven en burgers.
Geen van de vier aanpassingen leiden op zichzelf tot nieuwe verplichtingen van bedrijven,
instellingen en burgers jegens de overheid of wettelijk toezichthouders om bepaalde
informatie aan te leveren. Er komen door dit wetsvoorstel namelijk geen nieuwe soorten
verplichtingen bij om bepaalde informatie te verzamelen, bewerken, registreren, bewaren
of ter beschikking te stellen. Dat betekent dat geen sprake is van wezenlijke administratieve
lasten veroorzaakt door dit wetsvoorstel. De nalevingskosten nemen wel toe, dit wordt
in onderstaande paragrafen nader toegelicht.
Tot slot dient opgemerkt dat de regeldruk als gevolg van de uitzondering voor kleine
pensioenen die niet onder de reikwijdte van automatische waardeoverdracht of afkoop
vallen, niet toeneemt. Tot het moment dat de pensioenuitvoerder onderscheid tussen
ontstaansgronden kan maken, blijven al deze pensioenen achter bij de uitvoerder. De
lasten van het achterhalen van het onderscheid zijn immers te hoog. Vanaf het moment
dat de pensioenuitvoerder de ontstaansgeschiedenis bijhoudt in de administratie, zal
dit gepaard gaan met zeer beperkte nalevingskosten. De pensioenuitvoerder zal immers
registreren wat de reden is van het ontstaan van een klein pensioen. De verzekeraar
is hierbij aan zet, maar hij heeft er ook belang bij om dat te doen. Hij wil immers
graag deze kleine pensioenen overdragen of afkopen.
8.1 Uitbreiding recht op waardeoverdracht kleine pensioenen
De uitbreiding van het recht op waardeoverdracht van kleine pensioen betekent voor
pensioenuitvoerders dat zij al hun kleine pensioenen mogen overdragen, en niet alleen
die ontstaan zijn als gevolg van einde deelneming aan de pensioenregeling als gevolg
van einde dienstverband. Die ruimere werking was in de Wet waardeoverdracht klein
pensioen al abusievelijk de basis voor de berekening van de daarmee gepaard gaande
nalevingskosten.,
17
18 Daarmee leidt deze uitbreiding voor pensioenuitvoerders niet tot verandering in de
hoogte van de nalevingskosten ten opzichte van de Wet waardeoverdracht klein pensioen.
Belangrijk is hier dat pensioenuitvoerders, die gebruik willen maken van hun recht
op waardeoverdracht, hun administratieve organisatie en systemen van interne controle
reeds hebben ingericht om deel te kunnen nemen aan het systeem van automatische waardeoverdracht
van aanmelding bij het pensioenregister, en bij een gebleken match, voor overdracht
of ontvangst van overdrachtswaarde van kleine pensioenen.
Niet alleen voor pensioenuitvoerders is geen verandering te verwachten in de berekende
nalevingskosten, dit geldt ook voor burgers. Weliswaar kunnen meer burgers te maken
krijgen met automatische waardeoverdracht van hun kleine pensioen, maar daar was bij
de berekening dus abusievelijk al van uitgegaan, terwijl deze kosten als «beperkt»
zijn gekwalificeerd.
8.2 Uitbreiding recht op afkoop klein pensioen
Ook wanneer het gaat om de uitbreiding van het recht op afkoop klein pensioen, is
er voor pensioenuitvoerders en (gewezen) deelnemers geen verandering te verwachten
in de berekende nalevingskosten. Weliswaar kunnen meer burgers te maken krijgen met
tussentijdse afkoop of van afkoop op pensioendatum, maar daar was bij de berekening
dus al van uitgegaan. Daarbij zijn ook deze kosten als «beperkt» gekwalificeerd.
8.3 Invoering recht op afkoop klein nettopensioen
Uitvoerders van een nettopensioenregeling kennen nu geen mogelijkheden tot afkoop
van nettopensioenen. Om een klein nettopensioen te kunnen afkopen moet de pensioenuitvoerder
een aantal handelingen verrichten. Zo moet de uitvoerder een systeem en proces inrichten
om nettopensioen te kunnen afkopen. Daarnaast moet de uitvoerder een berekening maken
van de afkoopwaarde, contact opnemen en krijgen met de betreffende deelnemer, van
deze toestemming zien te krijgen voor de afkoop en om informatie vragen over enkele
betaalgegevens. Vervolgens moet de uitvoerder dan nog de daadwerkelijke uitbetaling
verrichten van de afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer.
Er zijn in Nederland maar weinig uitvoerders van een nettopensioenregeling. Eind 2018
waren er 32 aanbieders: dat wil zeggen 21 pensioenfondsen, zes verzekeraars en vijf
premiepensioeninstellingen.19 Deze aanbieders hadden zo’n 30.000 actieve en 10.000 gewezen deelnemers in een nettopensioenregeling,
waarvan naar inschatting ongeveer de helft een klein nettopensioen heeft. Naar verwachting
zal bij slechts een klein deel hiervan afkoop daadwerkelijk kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld
omdat de gewezen deelnemer niet in alle gevallen instemt met de afkoop. Pensioenuitvoerders,
die gebruik maken van het recht op afkoop van een klein nettopensioen, krijgen mogelijk
te maken met circa € 10.000 aan nalevingskosten per jaar, uitgaande van 100 gevallen
per jaar bij een tarief van € 100 per afkoop. Voor burgers, die een verzoek tot afkoop
ontvangen van de uitvoerder van hun nettopensioenregeling, zullen de nalevingskosten
naar verwachting bescheiden blijven omdat zij nauwelijks tijd kwijt hoeven te zijn
aan hun besluit om hetzij de benodigde toestemming en betaalgegevens te bevestigen
of aan te vullen hetzij om te besluiten niet in te stemmen.
8.4 Afkoop kleine nettolijfrenten
Aanbieders van een nettolijfrente krijgen bij gebruikmaking van het verzoek van gerechtigden
tot afkoop te maken met nalevingskosten, ongeveer vergelijkbaar met de kosten van
afkoop van een nettopensioen. Deze kosten vloeien voort uit noodzakelijke handelingen,
waaronder met name de berekening van de afkoopwaarde, deze om akkoord vragen op de
berekende afkoopwaarde en om informatie over enkele betaalgegevens. Daarna moet de
aanbieder tenslotte nog de afkoopwaarde overboeken op de rekening van de ontvanger.
Het aantal deelnemers in een nettolijfrenteregeling is zeer beperkt.20 De nalevingskosten waarmee de aanbieders te maken kunnen krijgen zullen dus zeer
beperkt blijven, bij een tarief van mogelijk € 100 per afkoop. Voor burgers, die verzoeken
tot afkoop van hun kleine nettolijfrente, zullen de nalevingskosten gering blijven.
Het zal hen naar verwachting niet veel tijd hoeven te kosten om het afkoopvoorstel
voor akkoord te tekenen en indien nodig bepaalde rekeninggegevens te bevestigen of
aan te passen. Daar komt bij dat de afkoop van de nettolijfrente op verzoek van de
gerechtigde plaatsvindt.
8.5 Toets Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft advies uitgebracht over de regeldrukeffecten
van dit wetsvoorstel. Het ATR heeft dit gedaan op basis van een toetsingskader, waarin
zij aandacht besteedt aan nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, de werkbaarheid
en merkbaarheid en de berekening van de regeldrukgevolgen. Het ATR heeft alleen opmerkingen
gemaakt over de in beeld gebrachte regeldrukgevolgen van het wetsvoorstel. Het college
adviseert om (i) het relatieve aandeel in de regeldruk in beeld te brengen van de
collectieve beëindigingen en (ii) de omvang van de structurele vermindering van de
regeldruk conform de Rijksbrede methodiek.
Wat betreft het aandeel kleine pensioen ontstaan als gevolg van collectieve beëindiging
door de werkgever ten opzichte van het totaalaantal kleine pensioen is het beeld als
volgt. Volgens toelichting van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en
het Verbond van Verzekeraars ontstaan kleine pensioenen als gevolg van collectieve
beëindiging vooral bij verzekeraars en in mindere mate bij pensioenfondsen. Pensioenuitvoerders
zijn niet of nauwelijks in staat onderscheid te maken tussen ontstaansgronden van
kleine pensioen. Dat is ook één van redenen om het onderscheid tussen de ontstaansgronden
op te heffen. Er zijn daarom geen exacte cijfers beschikbaar, waardoor de regering
niet met enige mate van concreetheid inzichtelijk kan maken hoeveel kleine pensioenen
met deze uitbreiding onder de reikwijdte van de wet gaan vallen in verhouding tot
het totaal aantal kleine pensioenen.
De gevolgen voor de nalevingskosten betreft een besparing op afkoop- en administratiekosten
tegenover toenemende kosten voor de verwerking van uitgaande en inkomende waardeoverdrachten.
In de Wet waardeoverdracht klein pensioen zijn die kosten berekend voor alle bestaande
kleine pensioenen, ongeacht de ontstaansgeschiedenis. Het beeld van de aantallen en
de gevolgen voor de bijbehorende nalevingskosten uit die wet is niet veranderd en
wordt hier naar verwezen.21
Ook de afkoop van nettopensioen en nettolijfrente zal gepaard gaan met een besparing
van de administratieve lasten. Uitgaande van een besparing van maximaal respectievelijk
€ 20 per handeling (eenmalig) en € 10 per jaar (structureel), conform de lastenbesparing
bij kleine pensioenen, zou de besparing jaarlijks kunnen oplopen tot eenmalig 100
x € 20 = € 2.000 en structureel over 4 jaar 100 x € 10 x 4 = € 4.000. Aangezien deze
lasten worden doorbelast aan de (gewezen) deelnemer leidt dit niet zozeer tot een
besparing voor de uitvoerder, maar wordt voorkomen dat een (gewezen) deelnemer inteert
op zijn opgebouwde vermogen.
9. Internetconsultatie
Van 22 maart 2021 en met 19 april 2021 is het conceptwetsvoorstel geconsulteerd. Van
de mogelijkheid om te reageren op dit wetsvoorstel hebben in totaal 13 organisaties
en burgers gebruik gemaakt. Deze reacties zijn openbaar en te raadplegen op www.internetconsultatie.nl/wijzigingpensioenwet. Opmerkingen die niet direct verband houden met de vier belangrijkste onderdelen
uit dit wetsvoorstel blijven hierna buiten beschouwing. De algemene toelichting is
aangepast waar dit aangewezen was. Hierna licht de regering toe of dan wel op welke
wijze zij rekening houdt met de ingezonden reacties.
Aangrijpingspunt
De Pensioenfederatie, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Vakcentrale voor Professionals
en de uitvoeringsorganisaties AZL en TKP hebben aandacht gevraagd voor een onduidelijkheid
in de uitbreiding van de reikwijdte van het recht op waardeoverdracht. Die onduidelijkheid
houdt verband met de met elkaar samenhangende begrippen «einde deelneming aan de pensioenregeling»
in verhouding tot «einde van de pensioenregeling», «beëindiging van de verwerving
van pensioen» en «einde deelneming aan de pensioenuitvoerder». Dit signaal was aanleiding
tot aanpassing van een aantal artikelen en de wettelijke grondslag voor die uitzondering.
Deze aanpassing verduidelijkt dat de pensioenuitvoerder in alle gevallen het recht
krijgt de waarde van een klein pensioen over te dragen, ongeachte de oorzaak van het
klein blijven van het ouderdomspensioen. Zie voor een nadere onderbouwing de artikelsgewijze
toelichting.
Bijbetaling en garanties
Een tweede categorie opmerkingen betreft de reikwijdte van de uitzondering van de
uitbreiding van het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen. Die uitzondering
ziet vanwege het risico op bijbetaling voor werkgevers enkel op een aanspraak op een
vastgestelde uitkering uit hoofde van een pensioenregeling ondergebracht bij een verzekeraar.
Adfiz en de Nederlandse Orde van Advocaten hebben bepleit om ook andere kleine pensioenen
uit te zonderen, om daarmee de garanties voor (gewezen) deelnemers te behouden. Aan
deze voorstellen tot uitbreiding van de uitzondering kleeft echter een belangrijk
nadeel. De bedoeling van de Wet waardeoverdracht klein pensioen is namelijk juist
geweest om zo veel mogelijk het systeem en proces te faciliteren van automatische
waardeoverdrachten van kleine pensioenen. Daartoe is het recht op (tussentijdse) afkoop
vervangen door een recht op waardeoverdracht van alle bestaande en nieuwe kleine pensioenen.
Het beoogde effect van deze wijziging was het behoud van de pensioenbestemming voor
deelnemers en verlaging van uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders. Dit wetsvoorstel
beoogt voor zover hier van belang enkel het knelpunt weg te nemen dat pensioenuitvoerders
niet of minder kunnen deelnemen aan dat systeem van automatische waardeoverdrachten
in zoverre zij geen dan wel alleen met onevenredig veel inspanning onderscheid kunnen
maken tussen de ontstaansgronden «einde deelneming» en «collectieve beëindiging» of
andere gronden. Door het wegnemen van dit knelpunt kunnen pensioenuitvoerders alsnog
de waarde van zo veel mogelijk bestaande kleine pensioenen overdragen. Daardoor zien
zo veel mogelijk deelnemers hun kleine pensioenen bij elkaar gevoegd worden.
Met deze doelstellingen verdraagt het zich niet om de enkele uitzondering van garandeerde,
verzekerde aanspraken op een vastgestelde uitkering uit te breiden en daarmee minder
kleine pensioenen in aanmerking te laten komen voor het proces van automatische waardeoverdrachten.
Bovendien is met de Wet waardeoverdracht klein pensioen voor de ontstaansgrond einde
deelneming principieel al aanvaard dat het belang van behoud van de pensioenbestemming
in combinatie met samenvoeging van kleine pensioenen van deelnemers en verlaging van
uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders een zwaarder gewicht heeft dan het belang
van behoud van garanties van de gewezen deelnemer. Dat de regering bij de keuze blijft
om enkel gegarandeerde, verzekerde aanspraken op een vastgestelde uitkering uit te
zonderen van de uitbreiding houdt dan ook verband met de onwenselijke geachte kans
op bijbetaling door de werkgever. Van die kans kan alleen sprake zijn in geval van
waardeoverdracht van een aanspraak op een vastgestelde uitkering van de ene aan de
andere verzekeraar. Met als positief gevolg dat de betreffende deelnemer een verzekerde
garantie behoudt op een vastgestelde uitkering. Door de uitzondering op de uitbreiding
van het recht op waardeoverdracht te beperken tot gevallen, die kunnen leiden tot
contractueel bepaalde bijbetaling door de werkgever, kunnen pensioenuitvoerders zo
veel mogelijk kleine pensioen samenvoegen. Deze samenvoeging bevordert op zichzelf
weer de overzichtelijkheid voor de betreffende deelnemers en doet de kans afnemen
op afkoop bij pensioeningang.
Afkoop nettopensioen
VCP heeft voorgesteld om kleine nettopensioenen mee te laten draaien in het systeem
en proces van automatische waardeoverdrachten en om afkoop niet toe te staan. Dit
voorstel neemt de regering niet over in dit wetsvoorstel. In de Wet waardeoverdracht
klein pensioen is beschreven dat de omstandigheden deze keuze niet mogelijk maakten.22 In die omstandigheden is echter geen wezenlijke gunstige wending opgetreden. Mocht
automatische waardeoverdracht van kleine nettopensioenen toch mogelijk blijken onder
aanvaardbare voorwaarden dan zal de regering deze ontwikkeling betrekken bij de evaluatie
van die wet.
Doenvermogen
KBO-PCOB heeft gesteld dat dit wetsvoorstel het vermogen overschat van burgers om
kort gezegd informatie om te zetten in actie. Pensioenen zijn tenslotte ingewikkeld
en meer informatie en voorlichting is aan de orde. De regering vindt met KBO-PCOB
dat het doenvermogen van deelnemers een belangrijke toets moet zijn, ook in het kader
van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel breidt in de kern het al bestaande recht op
waardeoverdracht uit, zonder tussenkomst van de betreffende deelnemer. Het is dus
niet zo zeer een kwestie van een groter beroep op het doenvermogen van deelnemers
als een kwestie van meer gevallen van automatische waardeoverdracht. Waarbij belangrijk
is dat juist het automatische karakter van waardeoverdracht de deelnemer ontzorgt.
Besluit een uitvoerder van een klein nettopensioen deze af te kopen, dan heeft die
uitvoerder toestemming nodig van de deelnemer en een controle op de voor de daadwerkelijk
uitkering noodzakelijke rekeninggegevens. De betreffende deelnemer ontvangt dus informatie
van de pensioenuitvoerder om hem te wijzen op de voor- en nadelen van afkoop, waarbij
aan de kwaliteit van die informatie wettelijke eisen gelden, als «duidelijk» en «evenwichtig».
Niet mag worden vergeten dat de deelnemer bij de keuze om überhaupt wel of niet deel
te nemen aan zo’n pensioenregeling al de nodige informatie heeft moeten en kunnen
verwerken. Ten aanzien van de gerechtigde, die een contractueel recht heeft op afkoop
van een kleine nettolijfrente, regelt dit wetsvoorstel enkel de fiscale gevolgen van
afkoop, meer niet. In zoverre acht de regering het beroep op het doenvermogen van
de betreffende deelnemer of gerechtigde, gegeven de beperkte aard van de te ondernemen
actie (besluiten over afkoop van nettopensioen of -lijfrente en controleren van gegevens)
in dit wetsvoorstel bescheiden en niet onoverkomelijk.
10. Toezicht- en uitvoeringstoetsen23
Het wetsvoorstel is op 17 juni 2021 voor een toezichttoets voorgelegd aan de Autoriteit
Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) en voor een uitvoeringstoets
aan de Belastingdienst. De uitgebrachte toetsen ondersteunen de doelstellingen van
het wetsvoorstel. Aangezien er ten opzichte van de Wet waardeoverdracht klein pensioen
geen principiële uitbreiding plaatsvindt van te verwerken persoonsgegevens door pensioenuitvoerders
of aanbieders van een nettolijfrente, is er geen (aanvullend) advies gevraagd aan
de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
10.1 Toezichttoetsen
10.1.1 Autoriteit Financiële Markten
De AFM oefent het gedragstoezicht uit op pensioenuitvoerders. In die hoedanigheid
heeft de AFM instemmend gereageerd op dit wetsvoorstel. De AFM schaart zich achter
de beleidsdoelstellingen van dit wetsvoorstel, te weten behoud van de pensioenbestemming
en verlaging van uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders. In verhouding tot de Wet
waardeoverdracht klein pensioen verwacht de AFM geen substantiële uitbreiding van
haar toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel. In het kader van het beperkte doenvermogen
van deelnemers vraagt de AFM aandacht voor de wettelijk borging van de keuzebegeleiding,
met het oog op de uitbreiding van het recht op afkoop van kleine pensioenen. Die borging
is opgenomen in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen.
10.1.2 De Nederlandsche Bank
DNB houdt prudentieel en materieel toezicht op de naleving van de pensioenregelgeving
door pensioenfondsen, premiepensioeninstellingen en pensioenverzekeraars. DNB is daarom
gevraagd een toets uit te voeren op de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijzigingen.
DNB heeft deze toets uitgevoerd en heeft geen aanleiding gezien tot het maken van
opmerkingen.
10.2 Uitvoeringstoetsen
10.2.1 Belastingdienst
De Belastingdienst is gevraagd advies te geven over de uitvoering van het wetsvoorstel.
De Belastingdienst acht het wetsvoorstel uitvoerbaar. In vergelijking met de huidige
situatie treden er immers nauwelijks gevolgen op voor de handhaafbaarheid. Daarnaast
is het risico op procesverstoringen klein, vallen de communicatiekosten binnen de
jaaraanpassingen en leidt het wetsvoorstel niet tot extra structurele kosten.
Artikelsgewijs
Artikel I en II, onderdeel A
In artikel 66 van de Pensioenwet en artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is de afkoop van klein ouderdomspensioen geregeld. Aan deze artikelen wordt een nieuw
derde lid toegevoegd waarin geregeld wordt dat, en hoe, de regeling in het eerste
lid, afkoop bij ingang van het ouderdomspensioen, en het tweede lid, tussentijdse
afkoop (bij pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2018 na vijf vergeefse pogingen tot
automatische waardeoverdracht), van overeenkomstige toepassing zijn in de situatie
dat er geen sprake is van beëindiging van de deelneming of de uitvoerder niet weet
of daarvan sprake is maar dat de verwerving van pensioen bij de pensioenuitvoerder
wel is geëindigd. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake zijn in de situatie dat de werkgever
of de beroepspensioenvereniging de uitvoeringsovereenkomst met de pensioenuitvoerder
heeft beëindigd en de pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling is ondergebracht
bij een andere pensioenuitvoerder. Als wordt besloten de opgebouwde pensioenaanspraken
achter te laten bij de pensioenuitvoerder en niet over te gaan tot collectieve waardeoverdracht
naar de nieuwe pensioenuitvoerder is voor deze aanspraken geen sprake van beëindiging
van de deelneming in de zin van de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling,
maar is wel de verdere opbouw of verwerving van pensioen bij die pensioenuitvoerder
gestopt.
In het derde lid wordt geregeld dat de pensioenuitvoerder het recht heeft tot afkoop
indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden en hetgeen is bepaald in het eerste
of tweede lid. Allereerst is er op grond van onderdeel a geen sprake van verdere verwerving
van pensioenaanspraken bij die pensioenuitvoerder. Deze voorwaarde zal met name relevant
zijn bij de afkoop voor de pensioeningang (de tussentijdse afkoop).
Op grond van onderdeel b moet voldaan worden aan het eerste of tweede lid waarbij
beëindiging van de verwerving van pensioen gezien wordt als beëindiging van de deelneming.
Bij afkoop bij de pensioeningang betekent dit dat er sprake moet zijn van een klein
pensioen (minder dan € 503,24 per jaar in 2021) en dat de gepensioneerde geen bezwaar
maakt tegen de afkoop indien de pensioenverwerving is gestopt voor 1 januari 2007
of dat de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de verwerving is gestopt vanaf
1 januari 2007.
Bij tussentijdse afkoop zijn de voorwaarden: het betreft een klein pensioen en de
betrokkene maakt geen bezwaar tegen de afkoop indien de verwerving is gestopt voor
1 januari 2007 en stemt in met de afkoop indien de verwerving is gestopt vanaf 1 januari
2007. Indien de verwerving is gestopt vanaf 1 januari 2018 komt daar een derde voorwaarde
bij, namelijk dat de pensioenuitvoerder vijf keer vergeefs heeft getracht de kleine
pensioenaanspraak automatisch over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder.
Op grond van onderdeel c is deze afkoop niet mogelijk bij een kleine pensioenaanspraak
in de vorm van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum bij een verzekeraar.
Omdat in die situatie sprake kan zijn van garanties en dit overeenkomt met de regeling
voor waardeoverdracht is ervoor gekozen deze uit te zonderen. Zie hiervoor verder
het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel I en II, onderdeel B
De artikelen 67 en 68 van de Pensioenwet en 79 en 80 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
worden aangepast aan het vernummeren van artikel 66 van de Pensioenwet en artikel
78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Artikel I en II, onderdeel C
In artikel 69 van de Pensioenwet en artikel 80a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is de afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen geregeld. Daarbij is in het eerste lid
geregeld dat de pensioenuitvoerder op verzoek van de gerechtigde tot het pensioen
het deel van de pensioenaanspraken dat fiscaal bovenmatig is moet afkopen. Daarbij
is een uitzondering gemaakt voor nettopensioen omdat nettopensioen bedoeld is als
oudedagsvoorziening voor het deel van het inkomen dat ligt boven het fiscaal gemaximeerde
pensioengevend inkomen. De reden voor het afkoopverbod, het zorgen voor een voldoende
inkomensvoorziening na pensionering, geldt dus ook voor het nettopensioen.
In een nieuw tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor klein nettopensioen. De
pensioenuitvoerder krijgt het recht om een klein nettopensioen af te kopen. Als klein
nettopensioen wordt op grond van onderdeel b gezien een nettopensioen dat op jaarbasis
op de ingangsdatum minder bedraagt dan, in 2021, € 503,24, de grens die ook geldt
voor afkoop klein ouderdomspensioen of automatische waardeoverdracht van klein pensioen.
De beoordeling is bij nettopensioen wel afwijkend. Bij afkoop klein pensioen en waardeoverdracht
klein pensioen wordt voor de vraag of er sprake is van een klein pensioen gekeken
naar de waarde van alle ouderdomspensioen (inclusief nettopensioen). Voor de vraag
of er sprake is van een klein nettopensioen in de zin van deze afkoopbepaling wordt
alleen gekeken naar de omvang van het nettopensioen. Verder is in onderdeel a geregeld
dat de opbouw van het nettopensioen gestopt moet zijn. Dit kan het geval zijn na baanwisseling
als de gerechtigde gewezen deelnemer is geworden. Ook kan de opbouw gestopt zijn omdat
de betrokkene niet langer deelneemt aan de nettopensioenregeling. Een regeling voor
nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling waaraan een deelnemer niet verplicht
is deel te nemen. De deelname kan dus ook na een tijd gestopt worden. Op grond van
onderdeel c moet de deelnemer of gewezen deelnemer instemmen met de afkoop. Dit komt
overeen met de regeling die geldt voor de afkoop van (ander) klein pensioen.
Artikel I en II, onderdeel D
In artikel 70a van de Pensioenwet en artikel 81a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is een regeling opgenomen voor de «automatische» waardeoverdracht van klein pensioen.
Bij deze automatische waardeoverdracht gaat de pensioenaanspraak over naar de pensioenuitvoerder
waarbij de betrokkene actief pensioen opbouwt.
Het recht voor de pensioenuitvoerder tot automatische waardeoverdracht is gekoppeld
aan de beëindiging van de deelneming door de werknemer. Als de verdere verwerving
van pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder gestopt is om andere reden, bijvoorbeeld
omdat de werkgever de uitvoering van de pensioenovereenkomst bij een andere pensioenuitvoerder
heeft ondergebracht, is automatische waardeoverdracht niet mogelijk. Om dit wel mogelijk
te maken wordt aan artikel 70a van de Pensioenwet en artikel 81a van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling een lid toegevoegd. In dat nieuwe tweede lid wordt geregeld
dat de pensioenuitvoerder het recht heeft tot waardeoverdracht indien de pensioenverwerving
bij de pensioenuitvoerder is gestopt en wordt voldaan aan de voorwaarden in het eerste
lid. Dit laatste betekent dat er sprake moet zijn van een klein pensioen, dat de pensioenuitvoerder
geen lager maximum hanteert dan € 503,24 (in 2021) voor de waardeoverdracht van klein
pensioen, de opgebouwde aanspraak geen nettopensioen betreft en de waardeoverdracht
ertoe strekt dat pensioenaanspraken worden verworven bij de pensioenuitvoerder waarbij
de aanspraakgerechtigde actief pensioen opbouwt. Deze laatste voorwaarde is enigszins
afwijkend van de regeling in artikel 70a, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel
81a, eerste lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling waar sprake is van de pensioenuitvoerder
van de nieuwe werkgever of beroepspensioenregeling. Bij waardeoverdracht na beëindiging
van de deelneming en baanwisseling zal er sprake zijn van een nieuwe werkgever of
beroepspensioenregeling. In de situatie dat er geen sprake is van beëindiging van
de deelneming maar de verwerving om andere reden is gestopt kan er sprake zijn van
een nieuwe werkgever maar het kan ook zijn dat de werknemer nog steeds bij dezelfde
werkgever werkt die de pensioenregeling heeft ondergebracht bij een andere pensioenuitvoerder.
Het gaat er om dat de waardeoverdracht plaatsvindt naar de pensioenuitvoerder waarbij
de aanspraakgerechtigde als deelnemer actief pensioen opbouwt.
Artikel I en II, onderdeel E
De opsomming van beboetbare artikelen in artikel 176, eerste lid, van de Pensioenwet
en artikel 171, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt aangepast
aan de vernummering van een aantal artikelen. De beboetbare artikelen blijven verder
ongewijzigd.
Artikel I en II, onderdeel F
In artikel 220b van de Pensioenwet en artikel 214a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is het overgangsrecht opgenomen bij de Wet waardeoverdracht klein pensioen.
In het vijfde en zesde lid is uitgewerkt overgangsrecht opgenomen dat kan vervallen.
In een (nieuw) vijfde lid wordt overgangsrecht opgenomen voor de automatische waardeoverdracht
van kleine pensioenen die niet zijn ontstaan door beëindiging van de deelneming. Daarvoor
wordt in het vijfde lid geregeld dat het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing
zijn. Voor kleine pensioenen die zijn ontstaan door einde deelneming en kleine pensioenen
die zijn ontstaan om andere redenen of waarbij de pensioenuitvoerder niet weet wat
de ontstaansgrond is geldt dus hetzelfde overgangsrecht.
In het derde lid is de regeling opgenomen voor nieuwe pensioenaanspraken. Op grond
van dit lid is artikel 70a van de Pensioenwet en artikel 81a van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling van toepassing indien de deelneming is geëindigd of eindigt
vanaf 1 januari 2018. Voor de toepassing van artikel 70a, tweede lid, dan wel artikel
81a, tweede lid, wordt 1 januari 2018 dus ook de grens tussen bestaande en nieuwe
aanspraken. Als de verwerving van pensioenaanspraken is gestopt vanaf 1 januari 2018
is automatische waardeoverdracht op grond van artikel 70a, tweede lid, van de Pensioenwet
of artikel 81a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling mogelijk.
In het vierde lid is de regeling opgenomen voor bestaande pensioenaanspraken. Op grond
van dit lid kan automatische waardeoverdracht van bestaande pensioenaanspraken (de
beëindiging van de deelneming vond plaats voor 1 januari 2018) indien wordt voldaan
aan onder meer bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. Deze voorwaarden
zijn opgenomen in artikel 17f van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling. Op grond van dit artikel maken de pensioenuitvoerders een
plan van aanpak voor de overdracht van bestaande kleine aanspraken. Door de van overeenkomstige
toepassing van dit lid zal ook bij pensioenaanspraken waarbij de verwerving (om andere
reden dan baanwisseling) is gestopt voor 1 januari 2018 automatische waardeoverdracht
onder deze voorwaarden mogelijk worden. Deze pensioenaanspraken zullen dan ook worden
opgenomen in het plan van aanpak voor de overdracht van bestaande aanspraken.
Artikel III
Met de voorgestelde wijziging in het tweede lid, onderdeel b, van artikel 5.16 en
de voorgestelde invoeging van het vijfde lid van artikel 5.16c Wet IB 2001 wordt het
mogelijk een kleine nettolijfrente af te kopen zonder dat sprake is van een zogeheten
onregelmatige handeling in de zin van het eerste lid van voornoemd artikel.
Met de voorgestelde wijziging van artikel 5.17e, vijfde lid, Wet IB 2001 wordt beoogd
de fiscale wetgeving in lijn te brengen met de voorgestelde wijziging van artikel
69 Pensioenwet en artikel 80a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Indien
een afkoop van een klein nettopensioen plaatsvindt die is toegestaan op grond van
laatstgenoemde bepalingen, is die afkoop als gevolg van de voorgestelde wijziging
geen zogeheten onregelmatige handeling in de zin van artikel 5.17e, eerste lid, Wet
IB 2001.
Artikelen IV, V, VI en VII
In de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) wordt in enkele artikelen
verwezen naar artikel 66, negende lid, van de Pensioenwet. Dit betreft de artikelen
13i, 28a, 74a en 151a. Bij een eerdere wijziging van de Pensioenwet is de inhoud van
artikel 66, negende lid, echter opgenomen in artikel 66, zevende lid. Verzuimd is
destijds de verwijzingen naar dit artikel in de Appa aan te passen. In artikel I,
onderdelen Q, onder 2, en HH, onder 2, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere
wetten 2021 (hierna: aanpassingswet Appa) zijn alsnog wijzigingsopdrachten opgenomen
om de verwijzingen in de artikelen 13i en 28a van de Appa te corrigeren. Deze wijzigingsopdracht
is niet doorgevoerd in de artikelen 74a en 151a van de Appa, omdat die artikelen ingevolge
onderdeel artikel I, onderdelen CCC onderscheidenlijk VVV, van de aanpassingswet Appa
komen te vervallen. De desbetreffende onderdelen (Q, HH, CCC en VVV) van artikel I
van de aanpassingswet Appa zijn nog niet inwerking getreden. Ook was beoogd aan die
onderdelen terugwerkende kracht te verlenen, maar in de inwerkingtredingsbepaling
(artikel XII, onder 5) is op dit punt een fout geslopen.
Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel komt de inhoud van het huidige zevende lid
van artikel 66 van de Pensioenwet in het achtste lid te staan. Met ingang van de datum
waarop die wijziging inwerking treedt, is daarom wederom een aanpassing van de Appa
noodzakelijk.
Complicerende factor is dat er geen zekerheid is welke onderdelen van de Aanpassingswet
eerder dan het onderhavige wetsvoorstel inwerking zullen kunnen treden.
Alles bij elkaar levert dit een wetstechnisch ingewikkelde situatie op. Voorgesteld
wordt die als volgt op te lossen.
De onderdelen van de aanpassingswet Appa met betrekking tot de bepalingen van de Appa
waarin naar artikel 66, negende lid, van de Pensioenwet wordt verwezen, zullen niet
in werking treden. In plaats daarvan zijn de aanpassingen van de verwijzingen naar
artikel 66, negende lid, van de Pensioenwet opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.
Daarbij is zowel de situatie geregeld dat de relevante onderdelen van artikel I van
de aanpassingswet Appa eerder dan dit wetsvoorstel in werking treden (artikel VI,
onderdeel A), als de omgekeerde situatie (artikel V, onderdeel A). Ook is rekening
gehouden met de noodzaak om terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 te verlenen
aan de aanpassingen die eigenlijk al naar aanleiding van de eerdere wijziging van
de Pensioenwet gerealiseerd hadden moeten worden (artikel VIII, onder 3). Tegelijk
wordt de foutieve bepaling inzake de terugwerkende kracht in de aanpassingswet Appa
geschrapt (artikel IV). Voorts is rekening gehouden met de wijziging van artikel 66
van de Pensioenwet op grond van het onderhavige wetsvoorstel, waardoor de Appa-bepalingen,
waarin naar artikel 66 Pensioenwet wordt verwezen, verder moeten worden aangepast
(artikelen V, onderdeel B, en VI, onderdeel B).
Ten slotte is nog van belang dat in artikel I, onderdeel DDDD, van de aanpassingswet
Appa is bepaald dat de citeertitel van de Appa wijzigt in Algemene pensioen- en uitkeringswet
politieke ambtsdragers. Ook met betrekking tot dat onderdeel is nog niet zeker, wanneer
dat in werking zal kunnen treden. Dit zal pas het geval zijn, wanneer alle onderdelen
van artikel I van de aanpassingswet Appa (behoudens uiteraard de onderdelen Q, onder
2, en HH, onder 2) inwerking zijn getreden. Wanneer dat is, hangt af van de totstandkoming
van enkele algemene maatregelen van bestuur, die noodzakelijk zijn voor de werking
van gewijzigde Appa-bepalingen.
Op grond van artikel 63 van de Grondwet is voor de aanvaarding van een wetsvoorstel
dat de geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal
en hun nabestaanden regelt of daarin wijzigingen aanbrengt, vereist dat het met ten
minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen in beide Kamers der Staten-Generaal
wordt aangenomen. De in de artikelen IV tot en met VII voorgestelde wijzigingen betreffen
echter alleen wetstechnische verbeteringen, waarmee geen veranderingen worden aangebracht
in de aanspraken van Kamerleden. Een gekwalificeerde meerderheid als bedoeld in artikel
63 van de Grondwet is daarom voor dit wetsvoorstel niet nodig.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Financiën –
Fiscaliteit en Belastingdienst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.