Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Piri en Gijs van Dijk over het besluit van Israël om zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch aan te merken
Vragen van de leden Piri en Gijs van Dijk (beiden PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het besluit van Israël om zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch aan te merken (ingezonden 16 november 2021).
Antwoord van Minister Knapen (Buitenlandse Zaken) en Minister De Bruijn (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 16 december 2021).
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van een Israëlische veiligheidsfunctionaris,
dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terreurorganisaties heeft
aangemerkt «om hun fondsenwerving te belemmeren»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de zorg dat deze classificaties (mede) tot doel hebben om internationale donoren
te intimideren en hen te bewegen hun financiering voor deze organisaties te beëindigen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Het kabinet erkent dat het Israëlische besluit verstrekkende gevolgen heeft voor de
ngo’s in kwestie. Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst
is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten
worden. De zes organisaties in kwestie vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse
maatschappelijk middenveld. Nederland neemt de kwestie zeer serieus, en zal de situatie
nauwgezet en in samenspraak met gelijkgestemde landen blijven volgen.
Vraag 3, 4 en 5
Deelt u de mening van Michelle Bachelet2, de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, dat de classificaties berusten op
«extreem vage of niet-onderbouwde gronden» en dat «antiterrorismewetgeving niet mag
worden toegepast op legitiem mensenrechten- en humanitair werk»? Zo nee, waarom niet?
Heeft u, gezien uw eerdere uitspraak: «gezien de ernst van de beschuldiging en de
mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme,
hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging
met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst
wordt door een rechter3», enig concreet en betrouwbaar bewijs ontvangen voor de aantijging dat de zes geclassificeerde
NGOs «een netwerk vormen van organisaties die undercover op internationaal niveau
actief zijn namens het PFLP» en dat zij fungeren als «centrale inkomstenbron» voor
het PFLP?4
Hoe beoordeelt u de formele reden die de Israëlische autoriteiten aanvoeren voor de
classificatie van de gerenommeerde Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al-Haq, te
weten dat Al-Haq «namens het PFLP betrokken is bij het in internationaal verband bevorderen
van stappen tegen Israël»?5
Antwoord 3, 4 en 5
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de betrouwbaarheid van de informatie op basis
waarvan het Israëlische besluit rond de zes ngo’s is genomen. Deze informatie is niet
openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie
te delen, ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie
te delen met Nederland, via de daarvoor geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is
gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen.
Vraag 6 en 7
Waarom heeft u geen publieke stellingname na de classificaties afgegeven, waarin zorgen
over deze ontwikkeling worden geuit, zoals andere Europese landen dat wel hebben gedaan?
Heeft u kennis genomen van de stellingname van Anniken Huitfeldt, de Noorse Minister
van Buitenlandse Zaken: «Als er onvoldoende documentatie is om de aantijgingen te
staven, zullen wij vragen dat de beslissing wordt teruggedraaid»?6 Deelt u dit standpunt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6 en 7
Ja, daar heeft het kabinet kennis van genomen. Het kabinet heeft in mondelinge (begrotingsbehandeling
Buitenlandse Zaken) en schriftelijke correspondentie met de Kamer (zie bijvoorbeeld
antwoorden op de Kamervragen van de leden Klink en Van der Lee d.d. 17 november 2021,
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739 en nr. 737) een duidelijk standpunt ingenomen, waarin te kennen werd gegeven dat Nederland graag
inzage wil van Israël in de informatie die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit
om de ngo’s op een terrorismelijst te plaatsen. Hierin werd tevens het belang onderstreept
van het maatschappelijk middenveld in zowel de Palestijnse gebieden als Israël, gezien
de belangrijke rol die zij spelen bij het levensvatbaar houden van de twee-statenoplossing.
Vraag 8
Zijn de classificaties, uitgevaardigd door het Israëlische Ministerie van Defensie,
voor u aanleiding zijn om kritisch te reflecteren op de Nederlands-Israëlische defensiesamenwerking,
waarvoor Nederland, zes dagen voor de classificaties, een nieuwe overeenkomst met
Israël heeft gesloten?7 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De classificaties zijn geen aanleiding om de defensiesamenwerking met Israël te herzien.
De Nederlandse defensiesamenwerking met Israël vindt plaats op basis van staand kabinetsbeleid.
Deze samenwerking draagt bij aan de versterking en innovatie van de Nederlandse krijgsmacht.
Activiteiten zijn vooral gericht op kennisuitwisseling, waarbij er ook gebruik gemaakt
kan worden van elkaars trainings- en oefenfaciliteiten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
Th.J.A.M. de Bruijn, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.