Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten - stabiliteit en instituties (o.a. Kamerstuk 32545-135)
32 545 Wet- en regelgeving financiële markten
Nr. 156 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 december 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over financiële markten – stabiliteit en instituties
(Kamerstuk 25 087, nrs. 225 en 252; Kamerstuk 32 545, nrs. 135, 146, 147, 148, 150 en 151; Kamerstuk 32 013, nr. 252 en Kamerstuk 31 477, nr. 64).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
2
2.
Financieel Stabiliteitscomité (FSC)
2
3.
Minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheekleningen
4
4.
Planning onderzoek naar de toekomst van de trustsector
5
5.
Witwasaanpak banken
5
6.
Evaluatie van de Wet bankenbelasting
7
7.
Coronaschulden bij ondernemers
7
8.
Voortgang Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
8
9.
Inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
12
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse en belangstelling kennisgenomen
van de verschillende stukken die naar de Kamer zijn gestuurd rond stabiliteit en instituties
op het terrein van financiële markten en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda. Bij
een aantal van deze stukken hebben zij de volgende vragen, die zij mede namens de
leden van de ChristenUnie-fractie stellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
2. Financieel Stabiliteitscomité (FSC)
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) spreken vertegenwoordigers van de Autoriteit
Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën
over ontwikkelingen op het gebied van financiële stabiliteit in Nederland. Ten aanzien
van de oplopende inflatie is de verwachting is dat deze dit jaar zal pieken om vervolgens
weer te dalen. Waar is deze aanname op gebaseerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Zijn er ook signalen dat de inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen,
mede in het licht van gestegen inflatieverwachtingen? Dit is ook afhankelijk van de
vraag in hoeverre gestegen prijzen hun weg vinden in de loonontwikkeling. Welke signalen
krijgt het kabinet hierover? Ziet het kabinet hogere looneisen ontstaan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het FSC ook heeft gesproken over de belangrijkste
risico’s voor financiële stabiliteit. Kwetsbaarheden doen zich vooral voor vanwege
de gevolgen van een zoektocht naar rendement (search for yield) in de huidige lagerenteomgeving,
zo valt te lezen. Welke rol speelt negatieve rente hierbij? Wordt ten aanzien van
de oververhitting op de huizenmarkt ook gekeken naar het zeer ruime monetaire beleid
van de Europese Centrale Bank? Welke conclusies worden hieruit getrokken? Kan de Minister
een nieuw overzicht sturen van alle opgekochte schuldtitels op de bankenbalans? Kan
de Minister dit afzetten tegen de ontwikkeling van de huizenprijzen? Ook valt te lezen
dat voor het eerst sinds 2013 het aantal aanboden aflossingsvrije hypotheken weer
toeneemt, waarbij huizenkopers ervoor kiezen om een deel van hun hypotheek niet af
te lossen. Kan geconcludeerd worden dat naar mate er sprake is van minder hypotheekrenteaftrek,
als gevolg van de lage rente, het voor de consument aantrekkelijker wordt om aflossingsvrije
hypotheken af te sluiten? En dat het verder beperken van de hypotheekrenteaftrek private
schulden doet toenemen?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat het aantal cyberincidenten toeneemt. In
de afgelopen jaren hebben DNB en de AFM veel aandacht besteed aan het vergroten van
de weerbaarheid van individuele instellingen tegen cyberrisico’s, zo valt eveneens
te lezen. De uitdaging is om ook de implicaties voor het financieel systeem als geheel
in beeld te brengen. Welke stappen worden hier nu concreet ondernomen, naast het in
kaart brengen van verschillende scenario’s? Traditionele macroprudentiële instrumenten,
zoals het verhogen van kapitaal- of liquiditeitsbuffers hebben beperkt nut bij problemen
die operationeel van aard zijn. De Minister noemt een aantal alternatieve optionele
instrumenten, zoals het opleggen van hogere weerbaarheidsvereisten. Hoe wordt deze
discussie in Europa gevoerd en waar zet de Minister concreet op in?
Ten aanzien van de verslagen van het Financieel Stabiliteitscomité merken de leden
van de PVV-fractie op dat er steeds gesproken wordt over de verstorende werking van
subsidies en fiscale maatregelen en de verschillen tussen kopen en huren. In het verlengde
hiervan vragen de leden van de PVV-fractie de Minister hoe hij staat tegenover het
gegeven dat Klaas Knot, tevens voorzitter van het Financieel Stabiliteitscomité, heeft
aangegeven dat de hypotheekrenteaftrek moet worden afgeschaft en het eigen huis in
box 3 moet worden belast. Kan de Minister hier afstand van nemen? Zo neen, waarom
niet? Handelt Klaas Knot hier, naar mening van de Minister, in het belang van Nederland
of van Brussel?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel Nederlanders beleggen in crypto-munten.
Klopt de berichtgeving dat relatief veel mensen zonder financiële buffer in crypto’s
beleggen? In hoeverre dienen handelsplatforms beleggers te wijzen op de risico’s?
Bij welke omvang gaat crypto een gevaar vormen voor de financiële stabiliteit?
De leden van de Groep Van Haga constateren een loonprobleem dat veroorzaakt wordt
door de inflatie in Europa. De leden geven aan dat normaal gesproken inflatie na verloop
van tijd resulteert in hogere lonen. De leden willen aangeven dat in een mondiale
economie waarin landen met elkaar concurreren loonkosten niet zomaar vanzelfsprekend
kunnen stijgen zonder de concurrentiepositie te verzwakken. De leden willen aangeven
dat Azië de afgelopen decennia grote sprongen heeft gemaakt op het gebied van technologieën
die wij in het westen ook produceren. Zomaar een loonstijging als gevolg van de inflatie
heeft invloed op onze positie binnen de wereldeconomie. Hoe kijkt de Minister naar
dit probleem dat ontstaat door de opkomende hoge inflatie?
De leden van de Groep Van Haga vragen zich af waarom landen als Hongarije een belasting
op de activazijde hebben opgelegd aan banken als dat lijdt tot een hogere portfoliorisico.
Dit lijkt namelijk op de eerste gezicht immers contraproductief. Hoe kijkt de Minister
hier tegenaan?
3. Minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheekleningen
De leden van de PVV-fractie merken op dat DNB als macroprudentiële autoriteit in onafhankelijkheid
maatregelen kan nemen om systeemrisico’s in het financiële stelsel aan te pakken.
Zo heeft DNB definitief besloten om per 1 januari 2022 een ondergrens voor de risicoweging
van hypotheekportefeuilles in te voeren. De leden van de PVV-fractie willen weten
hoe ver het mandaat van DNB hierbij strekt. Kan DNB als macroprudentiële autoriteit
bijvoorbeeld ook in onafhankelijkheid maatregelen nemen t.a.v. de hypotheekrenteaftrek
en zo ja, in hoeverre is dit wenselijk?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen dat de maatregel zoals voorgesteld
voor de DNB, voor een minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheken, in 2019
reeds een formeel Europees traject heeft doorlopen waarbij onder andere de Europese
toezichthouders EBA (Europese Bankenautoriteit) en ESRB (Europees Comité voor systeemrisico's)
en de Europese Commissie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben. Deze maatregel
zal in ieder geval van 1 januari 2022 tot en met december 2022 van kracht zijn, waarna
DNB de mogelijkheid heeft om de maatregel te verlengen. De leden van de fracties van
CDA en ChristenUnie zijn benieuwd hoe besluitvorming plaatsvindt of deze maatregel
inderdaad verlengd zal gaan worden en hoe lang en hoe vaak een dergelijke verlenging
mogelijk is. Welke risico’s in de huizenmarkt zijn hierop van invloed en wat is de
verwachting van de ontwikkeling hiervan.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kan dat DNB de systeemrisico’s met betrekking
tot de hypotheekmarkt zag toenemen, terwijl banken tegelijkertijd de risicoweging
ten aanzien van hypotheken in de modellen liet dalen. Zouden de risicomodellen niet
in de pas moeten lopen met systeemrisico’s? Of maakt iedere bank zijn eigen weging
en worden de systeemrisico’s daar niet of te weinig bij betrokken? Wat is de huidige
kapitaalpositie van Nederlandse banken? Hoeveel eigen vermogen dienen Nederlandse
banken additioneel aan te trekken als gevolg van de maatregel van DNB om de minimumvloer
voor risicogewichten te verhogen?
De leden van de Groep Van Haga zien een aantal haken en ogen aan het introduceren
van hogere risicoweging van hypotheekportefeuilles. De prijzen in de huizenmarkt zijn
geëxplodeerd en na elke piek komt een dal. De leden zijn benieuwd hoe banken met de
hogere risicowegingen voor de hypotheekportefeuilles ingeval van een prijscorrectie
financieel gezond kunnen blijven volgens de regels, zonder dat de kredietverstrekking
ernstig beperkt wordt op dat moment.
De leden van de Groep Van Haga constateren dat de huizenmarkt nu oververhit is. Mensen
gaan overbieden en de maximale leencapaciteit gebruiken met als potentieel gevaar
dat huizen al heel snel onder water kunnen komen te staan bij een kleine prijscorrectie.
Mensen hebben bij het bieden vaak overboden door hun eigen financiële middelen in
te zetten. Dit heeft als resultaat dat mensen minder grote financiële buffers hebben
in tijden van economische tegenslagen. De leden zien het scenario voor zich dat hypotheken
in tijden van tegenslag sneller eindigen in een non performing loan. Nu dat er ook een hogere risicoweging is voor hypotheekportefeuilles, wordt hiermee
niet de kans vergroot dat banken in een hoek worden geduwd richting default in tijden
van economische tegenvallers?
De leden van de Groep van Haga lezen dat het risicogewicht op de IRB-portefeuille
van de Nederlandse woninghypotheken op circa 8 procent is. DNB wil dit terugbrengen
naar circa 14–15 procent zoals het in 2015 was. De leden van de Groep Van Haga merken
op dat Basel 3.5 al een verdubbeling van de weegfactor van de risk weighted assets van woninghypotheken voorschrijft. De leden vragen aan de Minister of de verhoging
van het risicogewicht van circa 8 procent naar 14–15 procent de uitvoering is van
Basel 3.5.
4. Planning onderzoek naar de toekomst van de trustsector
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voorts voor het toesturen van de
onderzoeksopzet en de planning van het onderzoek naar de toekomst van de trustsector.
Zij kijken uit naar de bevindingen van het onderzoek.
De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd in de uitkomsten van het onderzoek
naar de trustsector en hebben met belangstelling kennisgenomen van de opzet. Deze
leden vragen of het beantwoorden van de vraag wat de meerwaarde van de trustsector
in Nederland is zal gebeuren met het perspectief van brede welvaart.
De leden van de PvdA-fractie danken het kabinet voor het instellen van een onderzoek
naar de toekomst van de trustsector, en kijken met interesse uit naar de bevindingen
die er komende zomer zouden moeten zijn. Zij vragen wat wordt bedoeld met «de waterbedeffecten».
Is het kabinet bang dat louche trustactiviteiten zich verplaatsen naar minder gereguleerde
jurisdicties? Zou het niet inherent wenselijk zijn om dit soort activiteiten niet
in dit land te faciliteren, ongeacht of iemand anders er met de handel vandoor zou
gaan?
5. Witwasaanpak banken
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af of de Minister kennis heeft genomen
van de harde woorden van DNB over de witwasinspanningen van banken. Deelt de Minister
de analyse dat er voor de verbetering van de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering
betere gegevensdeling tussen banken en de overheid nodig is en dat het problematisch
is dat veel meldingen die gedaan worden nu geen opvolging krijgen? Wanneer stuurt
de regering het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Kamer, dat al in september
2020 door de ministerraad is goedgekeurd? Hoe zet de regering zich in Europees verband
in om ervoor te zorgen dat het pakket witwaswetgeving dat op Europees niveau wordt
voorbereid voldoende ruimte biedt voor de benodigde gegevensdeling en de mogelijkheden
hiervoor zoveel mogelijk verbetert? Hoe is de Minister van plan de uitkomsten van
de evaluatie van de Nederlandse witwasaanpak die begin 2022 wordt opgeleverd te betrekken
bij het onderzoek naar de trustsector?
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister de harde kritiek van DNB beoordeelt
ten aanzien van de witwasaanpak van banken. Zo hebben hoge boetes en verschillende
aansporingen door de toezichthouder niet geleid tot betere controles van banken op
transacties die verdacht zijn. Ook is er gebrek aan vooruitgang die banken hebben
geboekt en noemt DNB kun resultaten «onvoldoende». Welke conclusie kan de Minister
hieruit trekken en welke maatregelen is hij eventueel bereid te treffen?1
De leden van de CDA-fractie hebben onlangs schriftelijke vragen gesteld aan de Minister
over de beperkte capaciteit bij de Financial Intelligence Unit (FIU) ten opzichte
van de enorme stroom aan meldingen van ongebruikelijke transacties door banken.2 De Minister geeft zelf aan hoe belangrijk de inspanning is van Wwft-instellingen,
zoals banken, om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen. De rol van
de FIU hierin is om te beoordelen of ongebruikelijke transacties verdacht zijn en
die aan diverse opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verstrekken.
Zoals geconstateerd is de capaciteit bij de FIU te gering om alle meldingen te kunnen
beoordelen, maar de Minister van J&V geeft aan dat de FIU-Nederland op dit moment
een wervingsproces plaatsvindt, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn
beslag zal krijgen. Kan de Minister aangeven hoe deze werving loopt en per wanneer
de Minister verwacht op volle sterkte te zijn?
Hoewel de leden van de CDA-fractie in de beantwoording ook lezen dat signalering van
ongebruikelijke transacties een preventieve functie heeft, lijkt het deze leden toch
goed als gezocht wordt naar oplossingen meer met de data van banken te doen. Kan de
Minister aangeven of voor de effectiviteit van het beoordelen van de signalen gekeken
kan worden naar meer samenwerking met de sector? Bijvoorbeeld met «Transactie Monitoring
Nederland», een samenwerking van een aantal banken die gezamenlijk betalingstransacties
monitoren op signalen die kunnen duiden op witwassen en terrorismefinanciering?
Ook heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van
ondermijnende criminaliteit. Een deel van deze investeringen ziet op de technologische
intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de
analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit
van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook
is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de
rechtspraak. Kan de Minister inzicht geven in hoe deze investeringen concreet ingezet
gaan worden met wel doel en binnen welke termijn?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de stand van zaken is van het strafrechtelijk
onderzoek naar de oud-topmannen, die verdacht worden van betrokkenheid bij witwasschandaal
bij ABN AMRO. Zijn deze drie mannen, waaronder een oud Tweede Kamerlid van het CDA
en een oud-partijleider van de VVD, bijvoorbeeld al verhoord? Kan de Minister de Kamer
toezeggen deze op de hoogte te houden van de voortgang in deze onderzoeken?
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de situatie bij FMO. Hoe
kan het dat de interne processen zo slecht op orde waren, terwijl het belang hiervan
toch duidelijk moet zijn geweest na de onthullingen over ABN AMRO en ING? Wat heeft
het kabinet gedaan om FMO van het belang van goede antiwitwasmaatregelen en processen
te overtuigen? Klopt het dat de bedrijfsvoering bij FMO enige tijd geheel stillag?
Zo ja, wat betekent dit voor de klanten van FMO en voor de Staat als aandeelhouder?
Welke gevolgen verbindt de Staat als aandeelhouder aan deze schokkende berichtgeving?
6. Evaluatie van de Wet bankenbelasting
Met betrekking tot de evaluatie van de Bankenbelasting 2021 memoreert het kabinet
dat de bankenbelasting drie doelstellingen nastreeft: 1) het beprijzen van de impliciete
garantie van de Staat aan de Nederlandse bancaire sector, 2) het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, en 3) een bijdrage leveren aan de risicobeheersing
van banken. Ten aanzien van beprijzen van de impliciete garantie wordt in de evaluatie
geconcludeerd dat door maatregelen op Europees niveau de impliciete garantie die de
Staat aan grootbanken biedt, is gedaald. Ten aanzien van het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, wordt geconcludeerd dat met de introductie van de
Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) in 2015 er strengere restricties
voor beloningsbeleid in de financiële sector van kracht zijn geworden dan gesteld
in de Wet bankenbelasting. En ten aanzien van de verbeterde kapitaalratio’s wordt
geconcludeerd dat het niet mogelijk is het effect van de bankenbelasting op deze ontwikkelingen
te isoleren. Meer in algemene zin wordt geconcludeerd het aannemelijk is dat de bankenbelasting
leidt tot hogere rentes en lagere kredietverlening. Welke conclusie trekt de Minister
dan uit de effectiviteit van de bankenbelasting, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
En is de conclusie niet dat ander beleid effectiever is in het behalen van de gestelde
doelen? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit
punt waarbij de verschillende beleidsinstrumenten met elkaar worden vergeleken. Ook
missen de leden een analyse over het «procyclische karakter» van de bankenbelasting
en de gevolgen daarvan voor de kredietverlening en impact op de economie. Kan de Minister
daarop ingaan en voorstellen doen hoe dit voorkomen kan worden? Het kabinet stelt
afrondend dat de bankenbelasting in de praktijk een goed uit te voeren belasting betreft
voor de Belastingdienst en «bovendien» levert de bankenbelasting een bijdrage aan
de algemene middelen van het Rijk. Dit kan op zichzelf kloppen, maar dit waren niet
de doelstellingen van de belasting, zo constateren de leden van de VVD-fractie. De
leden vragen de Minister deze elementen niet te betrekken bij een conclusie over de
effectiviteit van de belasting.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de evaluatie van de bankenbelasting
verschillende conclusies, kort samengevat dat er tussen het oorspronkelijke doel van
de belasting en de huidige werkelijkheid van vandaag een verschuiving heeft plaatsgevonden,
maar dat de middelen nog steeds nodig zijn. Deze leden vragen de Minister welke acties
hij van plan is te ondernemen in het licht van de evaluatie en de conclusies daarin.
Ligt volgens hem een hervorming van de bankenbelasting en/of een herziening van de
doelstellingen hiervan voor de hand? Hoe kijkt de Minister naar een verkenning voor
een nieuw pad voor de bankenbelasting, waarbij naar mogelijkheden wordt gekeken voor
vorm en doelstellingen van deze belasting? Hoe beziet de Minister in dat licht een
koppeling van de bijdrage van banken via de bankenbelasting als aanwending voor concrete
maatschappelijke doelstellingen, zoals de poortwachtersfunctie van banken, versterkingen
van de keten, duurzaamheidsuitdagingen en digitalisering?
7. Coronaschulden bij ondernemers
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte wat de stand van zaken is ten aanzien
van de afwikkeling van coronaschulden die ondernemers hebben bij de belastingdienst
en financiële instellingen? In hoeverre is er contact met banken en andere financiers
over de afwikkeling van probleemschulden? Kan de Minister de uitkomsten hiervan medio
januari met de Kamer delen?
8. Voortgang Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
De leden van de D66-fractie zijn blij om te zien dat er voortgang wordt gemaakt met
het klimaatcommitment door de financiële sector. Voorts begrijpen de leden van de
D66-fractie uit de media3 dat DNB financiële instellingen aanspoort om klimaatrisico’s beter mee te wegen in
hun risicoanalyses. Daarbij waarschuwt DNB om de uitstoot sneller te verminderen ondanks
het gebrek aan perfecte data, omdat 45 procent van de Nederlandse uitstoot voortkomt
uit activiteiten die de Nederlandse financiële sector financiert. Hoe beoordeelt de
Minister de huidige inzet van de financiële sector, rekening houdend met deze uiting
van DNB, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie concluderen dat 19 procent van de bedrijven in de financiële
sector een actieplan voor 2022 heeft waarmee het doel voor CO2-reductie uit het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 wordt gehaald (77 procent van
48 procent van 51 procent van de bedrijven). Klopt deze conclusie en zo ja, hoe kijkt
de Minister naar dit percentage en de manier van presenteren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister dit percentage beoordeelt
in het licht van de afspraak in het klimaatcommitment dat financiële instellingen
uiterlijk in 2022 actieplannen met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 hebben.
De leden van de D66-fractie begrijpen de vraag van de financiële sector om meer randvoorwaarden
vanuit de overheid. Welke aanvullingen op de convenanten die in de SER zijn gesloten
worden voorgesteld om het klimaatcommitment van de financiële sector te versterken,
zo vragen deze leden. Hoe, zo vragen de leden van D66-fractie, wordt geborgd dat ook
de financiële sector in lijn is met Parijs en Glasgow?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de brief van de Minister
dat financiële instellingen met hun klimaatcommitment hebben toegezegd om vanaf boekjaar
2020 de CO2-impact van hun relevante financieringen en beleggingen in kaart te brengen en dat
uit de voortgangsrapportage blijkt dat van de 54 financiële instellingen 89 procent
rapporteert. De Minister verwacht van alle financiële instellingen dat zij komend
jaar rapporteren en over een groter deel van de balans. In hoeverre wordt hier nog
actie op ondernomen?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen daarnaast dat uit de rapportage
blijkt dat slechts 9 van de 54 instellingen over alle relevante activa rapporteren.
Belangrijk is de vergelijkbaarheid van het gerapporteerde CO2-gehalte tussen instellingen, waarbij uit de rapportage blijkt dat niet door alle
instellingen dezelfde activaklassen als relevant worden beschouwd. De instellingen
mogen dus zélf bepalen wat relevante activa zijn, terwijl dit ook voorgeschreven zou
kunnen worden door een uniforme definitie van «relevantie». Deze leden zijn benieuwd
hoe of de Minister vindt dat zo’n definitie moet worden voorgeschreven en waarom wel
of niet, en hoe hij dit voor zich ziet.
Volgens de rapportage heeft 51 procent van de financiële instellingen een actieplan
met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030, terwijl deze actieplannen in 2022 opgeleverd moeten
zijn. Er is echter nog niet bepaald waar een actieplan ten minste aan moet voldoen,
en of gestelde reductiedoelen ook daadwerkelijk in lijn zijn met wat nodig is om het
klimaatdoel van Parijs te bereiken. Het alleen hebben van een actieplan is volgens
deze leden niet genoeg, als de kwaliteit daarvan onvoldoende is. De Minister geeft
aan de sector te gaan ondersteunen in een gezamenlijke visie waar zo’n actieplan aan
moet voldoen. Hoe ziet de Minister de timing van zo’n gezamenlijke visie als de actieplannen
al in 2022 gereed moeten zijn? En welke eisen vindt de Minister dat moeten gelden
voor dergelijke actieplannen? Welke acties gaat hij daartoe ondernemen?
Is het de Minister bekend dat eind 2020, 88 procent van de beleggingen in de energiesector
van alle grote Nederlandse verzekeraars, pensioenfondsen en banken samen nog in kolen,
olie en gas zaten, en hoe beoordeelt hij deze cijfers in het licht van het behalen
van de klimaatdoelstellingen en risico’s voor de financiële sector? Acht de Minister,
met het oog op de voortgang, de huidige acties voldoende om klimaatrisico’s voor de
financiële sector te kunnen beheersen, of zijn daarvoor volgens hem meer ambitie en
verdergaande maatregelen nodig?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie zijn voorts benieuwd of de Minister
kan toelichten hoe hij ten aanzien van de voortgang van het Nederlandse klimaatbeleid
voor de financiële sector kijkt naar de volgende drie oproepen in de initiatiefnota
«Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» (Kamerstuk
35 446):
• Aan de overheid om een einde te maken aan de vrijblijvendheid en met sturend beleid
werk te maken van de verduurzaming van de sector;
• Aan financiële instellingen om te beloven de CO2-uitstoot (scope 1, 2 en 3) van hun activiteiten met 55 procent te reduceren in 2030 ten opzichte van
1990; en
• Aan financiële instellingen om al in 2021 en niet pas in 2022 naar buiten te komen
met actieplannen om dat doel te halen.
Hoe vindt de Minister dat het op de voortgang op deze drie oproepen staat? Kan hij
aangeven waar hij zijn acties voldoende in lijn vindt met de oproepen en waar hij
vindt dat meer actie moet worden ondernomen?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment, die is opgesteld door KPMG.
Banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders zien zichzelf als onderdeel
van de oplossing voor de wereldwijde klimaatcrisis. Daarom tekenden 54 financiële
instellingen en hun brancheverenigingen in 2019 het Klimaatcommitment van de Nederlandse
financiële sector.
De leden vinden het goed dat er wederzijdse erkenning is bij het kabinet en de financiële
sector dat de financiële sector onderdeel zou moeten zijn van de oplossing voor de
klimaatcrisis. Als klein (maar een van de meest veedichte landen) drukt Nederland
met een van de grootste financiële sectoren ter wereld namelijk een aanzienlijke stempel
op het klimaat en de biodiversiteit wereldwijd.
De leden constateren ook dat het probleem niet een gebrek aan dit soort klimaatafspraken
was, maar het vrijblijvende karakter ervan. Vijftig jaar na «De grenzen aan de groei»
van de Club van Rome hebben we OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles, een Europese
taxonomie, sectorconvenanten, klimaatcommitments en biodiversiteitsstrategieën, maar
er wordt nog steeds roofbouw gepleegd op onze planeet en het zijn onze financiële
instellingen die daaraan bijdragen. De enige constante in die vijftig jaar is het
gebrek aan bindende wetten en regels.
Nóg meer vrijblijvende afspraken maken is geen vooruitgang. Toch is dat wat er steeds
gebeurt. Tijdens de klimaattop in Glasgow werd de Glasgow Financial Alliance for Net
Zero gepresenteerd, waar zich 450 financiële instellingen bij hebben aangesloten,
waaronder ook Nederlandse deelnemers. Ook het Klimaatcommitment van de financiële
sector uit 2019 past in de lijn der vrijblijvende afspraken. Kan de Minister bevestigen
dat het Klimaatcommitment vrijblijvend is? Zo ja, waarom vindt hij dat financiële
instellingen geen verantwoordelijkheid hoeven te nemen in de klimaatcrisis? Zo nee,
wat gebeurt er dan wanneer financiële instellingen zich niet aan de afspraken houden?
Terwijl het kabinet de lovende woorden van de monitoringscommissie overneemt, wijst
recent onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer uit dat de energie-investeringen van de
meeste financiële instellingen op ramkoers met Parijs liggen.4 De Nederlandse financiële sector blijkt ook Europees koploper in de financiering
van producten die vaak bijdragen aan ontbossing, zoals soja, palmolie en rundvlees,
volgens nieuw onderzoek van Milieudefensie.5 De overheid ging ervan uit dat de financiële sector uit eigen beweging de banden
met ontbossing zou doorknippen, maar dat is niet gebeurd. Uit het onderzoek blijkt
dat ING, Rabobank en ABN AMRO de afgelopen vijf jaar 3,1 miljard euro aan leningen
hebben verstrekt voor producten die vaak leiden tot ontbossing, zoals soja en rundvlees.
Pensioenfondsen, verzekeraars en banken hebben eind 2020 362 miljoen euro belegd in
dergelijke «ontbossingsrisicoproducten». Financiële instellingen doen nog steeds te
weinig om te voorkomen dat hun leningen en beleggingen bijdragen aan ontbossing en
mensenrechtenschendingen.6
Daarnaast wordt er nog steeds geïnvesteerd in de bioindustrie, wat niet alleen maar
slecht is voor het klimaat en de biodiversiteit, maar ook voor de industrieel gehouden
dieren en voor de gezondheid van mensen, die nog steeds alleen maar meer in plaats
van minder vlees zijn gaan eten. Kan de Minister bevestigen dat onze financiële instellingen
met hun financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens blijven stimuleren?
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» van GroenLinks, D66, ChristenUnie
en CDA roept, net als Minister-President Rutte, op tot «actie, actie, actie». Waarom
volgt de Minister niet alle aanbevelingen op?
Wat de leden van de PvdD-fractie betreft komt er een wettelijke verplichting voor
alle financiële instellingen om hun portefeuilles in lijn te brengen met het 1,5°C-doel
van het akkoord van Parijs, met afrekenbare CO2-reductiedoelen die hierbij passen. Hierbij dient niet alleen gekeken te worden naar
de voetafdruk die de financiële instelling zelf heeft, maar ook die van hun toeleveranciers.7 Is de Minister het ermee eens dat het klimaat er niet mee geholpen is als hele ketens
CO2-intensief blijven?
Is hij het ermee eens dat de reductieverantwoordelijkheid van financiële instellingen
om deze reden in brede zin moet worden opgevat, dus tot ver in CO2-intensieve ketens strekt doordat financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens ondersteunen?
De leden van de PvdD-fractie zijn bezorgd over de ernst van de klimaatcrisis. De aarde
warmt sneller op dan gedacht. Het tempo waarin de financiële sector verduurzaamt moet
dan ook omhoog. Dit werd ook aanbevolen in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond
verstand». Welke maatregelen gaat de Minister nemen om het tempo te verhogen?
Eén van de in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» geïdentificeerde
tekortkomingen is de afwezigheid van sturend beleid. Tot nu toe is het kabinet niet
bereid geweest om bindende wetten en regels te verzorgen. Het kabinet stelt zich afwachtend
op. De leden vinden dit niet passen bij een sturende rol. Hoe kijkt de Minister hierop
terug? Hoe past dat bij de oproep van de Minister-President tot «actie, actie, actie»?
En vormt de in Glasgow opgedane inspiratie voldoende aanleiding voor een actievere
houding? De leden zijn van mening dat dat de overheid slim moet gaan sturen. Zij vinden
het goed dat de financiële sector de hand in eigen boezem steekt, maar constateren
ook dat geldschieters en beleggers niet aansprakelijk zijn voor CO2-uitstoot, terwijl de verantwoordelijkheid wel aan hen toe te rekenen valt. Hoe staat
de Minister tegenover het idee om aandeelhouders aansprakelijk te stellen? Is hij
bereid om een verkenning te starten naar de manier waarop dit zou kunnen?
Op dit moment voeren sommige financiële instellingen die een winstoogmerk hebben intensiever
klimaatbeleid dan de overheid. Zelfs ABP is nu uit fossiel gestapt, maar de overheid
nog niet. De overheid is als inkoper van allerlei diensten en goederen en als aandeelhouder
zelf ook een grote financiële speler en moet het goede voorbeeld geven. Dat gebeurt
nu niet en dat moet veranderen, want goed voorbeeld doet volgen. Is de Minister bereid
om het klimaat een centrale rol te geven in het staats- en beleidsdeelnemingenbeleid,
bijvoorbeeld door het klimaat een belangrijke, vaste plek te geven in de nieuwe Nota
Staatsdeelnemingen? Op welke manier kan het klimaat in het beheer van de beleidsdeelnemingen
een centrale plek krijgen? En op welke manier kan het klimaat een sturender rol krijgen
in het inkoopbeleid van de rijksoverheid?
Een kabinet met een Paris-proof identiteit kenmerkt zich ten slotte door een kritischer
houding t.o.v. de financiële sector. Het kabinet zet geen vraagtekens bij de lovende
woorden uit de Klimaatcommitment-voortgangsrapportage. Dit terwijl de Eerlijke Geldwijzer
met een onderzoek8 achteruitgang constateert in plaats van vooruitgang, en het FD concludeert dat de
conclusies van het onderliggende KPMG-onderzoek geen sterke empirische basis hebben.9
Het positieve beeld dat de Minister neerzet wordt dus niet alleen weerlegd, maar wordt
dus ook niet ondersteund door de feiten. Daarnaast constateert De Nederlandsche Bank
dat de helft van de totale Nederlandse uitstoot, minimaal 82 megaton CO2, is toe te schrijven aan Nederlandse financiële instellingen. DNB constateert ook
dat financiële instellingen onvoldoende op klimaatrisico’s letten en niet weten welk
risico ze lopen door klimaatverandering.10 Dit is ook wat de Europese Centrale Bank (ECB) onlangs concludeerde.11 DNB schrijft dat dit een risico is voor de stabiliteit van het financiële systeem.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verzoeken de Minister om een
reactie te geven op deze onderzoeken en hoe die zich verhouden tot de positieve voortgangsrapportage.
Op 17 november heeft de Europese Commissie een wetsvoorstel gepubliceerd om de import
van ontbossingproducten op de interne markt van de Europese Unie tegen te gaan. In
het voorstel schrijft de Europese Commissie dat het initiatief niet gericht is op
de financiële sector en investeringen. De Commissie stelt dat de implementatie van
de Taxonomieverordening en de toekomstige Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) goed geschikt zijn om de impact van de financiële sector op ontbossing aan
te pakken. Echter, de twee wetten waarnaar de Commissie verwijst bevatten hoofdzakelijk
verplichtingen op het vlak van rapportage en transparantie. Is de Minister het met
de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren eens dat ontbossing een probleem
is waartegen dringend en doortastend moet worden opgetreden? Is de Minister het ermee
eens dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de strijd
tegen ontbossing? Deelt de Minister de opvatting van de Europese Commissie dat de
implementatie van de Taxonomieverordening en de CSRD voldoende instrumenten zijn om
de Europese geldstromen naar bedrijven betrokken bij ontbossing te stoppen? Indien
nee, waarom niet? Indien ja, kan de Minister toelichten op welke wijze deze instrumenten
paal en perk zullen stellen aan investeringen in dergelijke bedrijven?
9. Inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de brieven die behandeld worden
tijdens dit schriftelijk overleg aangaande de inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
relatief oud zijn (uit 2018 en 2019). De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang
van het onderzoek van het OM naar de mogelijke rol van ABN AMRO in de zaak rond dividendstrippen.
Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo neen, wanneer zal het naar verwachting worden
afgerond? Hoeveel heeft ABN AMRO hiervoor opzij gezet? Gaat het nog steeds om 79 miljoen euro?12
De leden van de SP-fractie vragen ook naar de stand van zaken bij deze kwestie. ABN
AMRO lijkt namelijk betrokken bij grootschalige belastingontduiking via dividendbelastingen.
De Duitse autoriteiten hebben in dit kader al een inval gedaan bij de ABN AMRO-branche
in Frankfurt, en zijn een onderzoek gestart. Kan de Minister aangeven wat de stand
van zaken daarbij is? Is de Minister geïnformeerd over een boete, schikking of andere
relevante ontwikkeling in dit dossier?
II Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties VVD, D66, PVV, CDA, SP, PvdA, PvdD en Groep van Haga over verschillende
brieven inzake Financiële Markten – stabiliteit en instituties. De vragen beantwoord
ik hierna. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van
het schriftelijk overleg aangehouden, waarbij indien gepast vragen gezamenlijk zijn
beantwoord.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse en belangstelling kennisgenomen
van de verschillende stukken die naar de Kamer zijn gestuurd rond stabiliteit en instituties
op het terrein van financiële markten en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda. Bij
een aantal van deze stukken hebben zij de volgende vragen, die zij mede namens de
leden van de ChristenUnie-fractie stellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
2. Financieel Stabiliteitscomité (FSC)
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) spreken vertegenwoordigers van de Autoriteit
Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën
over ontwikkelingen op het gebied van financiële stabiliteit in Nederland. Ten aanzien
van de oplopende inflatie is de verwachting is dat deze dit jaar zal pieken om vervolgens
weer te dalen.
Waar is deze aanname op gebaseerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De verwachtingen ten aanzien van de inflatie in Europa zijn gebaseerd op de macro-economische
ramingen van de Europese Centrale Bank (ECB).13
Zijn er ook signalen dat de inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen,
mede in het licht van gestegen inflatieverwachtingen?
Uit de meest recente beschikbare ramingen blijkt dat het economisch beeld geen duurzaam
hogere inflatie op de middellange termijn laat zien. De inflatievooruitzichten blijven
echter onzeker en worden dan ook zorgvuldig gemonitord. DNB heeft onder andere in
het Overzicht Financiële Stabiliteit Najaar 202114 (OFS) aangegeven dat alternatieve scenario’s voor inflatie
niet kunnen worden uitgesloten.
Dit is ook afhankelijk van de vraag in hoeverre gestegen prijzen hun weg vinden in
de loonontwikkeling. Welke signalen krijgt het kabinet hierover? Ziet het kabinet
hogere looneisen ontstaan?
DNB geeft aan dat er in huidige situatie geen signalen zijn dat zich een structureel
hogere loonontwikkeling of hogere looneisen voordoen. De laatst beschikbare ramingen
laten op dit moment geen ontwikkeling zien van een duurzaam hogere inflatie op de
middellange termijn. De inflatievooruitzichten zijn echter erg onzeker. Naarmate de
hoge inflatie langer aanhoudt, neemt de kans op hogere looneisen en contractloonstijgingen
toe.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het FSC ook heeft gesproken over de belangrijkste
risico’s voor financiële stabiliteit. Kwetsbaarheden doen zich vooral voor vanwege
de gevolgen van een zoektocht naar rendement (search for yield) in de huidige lagerenteomgeving,
zo valt te lezen. Welke rol speelt negatieve rente hierbij?
Lage beleids- en kapitaalmarktrentes hebben hun weerslag op de financiële sector en
op particuliere beleggers. Lage rente en lage opbrengsten hebben er toe geleid dat
financiële instellingen meer op zoek zijn gegaan naar rendement en meer risicovolle
investeringen aan zijn gegaan. Voor bepaalde (institutionele) beleggers is een minimum
rendement op de aangehouden activa een essentieel onderdeel van een gezonde bedrijfsbalans
en het voortbestaan van het bedrijfsmodel (zoals voor pensioenfondsen en verzekeraars).
Zoals in het OFS is te lezen15, maken investeringen in risicovolle activa financiële markten kwetsbaar voor een
omslag in het marktsentiment, vooral als zich een onverwachte verschuiving voordoet
in de inflatieontwikkeling en renteniveaus. De huidige waarderingen van risicovolle
activa leunen op dit moment namelijk sterk op de veronderstelling dat financiële condities
nog lange tijd ruim blijven. Risico’s voor financiële stabiliteit kunnen ontstaan
in het geval van een plotselinge verandering in de marktverwachtingen. Dit kan leiden
tot een schoksgewijze aanpassing in de waardering van risicovolle activa en de risicobereidheid
van marktpartijen.
Lage rentes worden daarnaast doorberekend naar zakelijke of particuliere depositohouders
bij banken. Lage of zelfs negatieve rentes leiden ertoe dat spaargelden niet langer
renderen of – in het geval van negatieve rente – zelfs tot vermindering van het vermogen
leiden. Veel spaarders of beleggers verlangen daarentegen wel een zeker rendement.
Aangewakkerd door de lage rente en het ruime monetaire beleid is al langere tijd sprake
van een zoektocht naar rendement onder beleggers.
Wordt ten aanzien van de oververhitting op de huizenmarkt ook gekeken naar het zeer
ruime monetaire beleid van de Europese Centrale Bank? Welke conclusies worden hieruit
getrokken?
De relatie tussen een potentiële oververhitting van de huizenmarkt en ruim monetair
beleid is niet eenduidig. De ECB stelt de beleidsrente in de eurozone vast en stuurt
mede op de langere rente door verschillende opkoopprogramma’s. De beleidsrentes worden
echter niet in een isolement bepaald. De lage rente komt ook door structurele veranderingen
in de economie, zoals de daling van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging
en de vergrijzing.16 In mijn brieven over de effecten van kwantitatieve verruiming door de ECB en de lage
rente, en over de lage rente en de Nederlandse economie, ben ik eerder al ingegaan
op de effecten van de lage rente op de woningmarkt.17 De huidige lage rente is een van de factoren die van invloed is op de huizenprijsontwikkeling.
Op de koopmarkt leidt een lagere hypotheekrente immers tot lagere rentelasten en een
grotere leencapaciteit van huishoudens. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol,
zoals de beperkte mate waarin het aanbod op prijsstijgingen reageert.
Kan de Minister een nieuw overzicht sturen van alle opgekochte schuldtitels op de
bankenbalans? Kan de Minister dit afzetten tegen de ontwikkeling van de huizenprijzen?
In mijn jaarlijkse brief risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid18
informeer ik de Kamer over de belangrijkste programma’s die de ECB sinds 2008 heeft
geïmplementeerd. In deze brief stuur ik ook een overzicht van de opgekochte schuldtitels
onder de verschillende opkoopprogramma’s van het Eurosysteem. Daarnaast is informatie
en data over de ECB-opkoopprogramma’s publiek beschikbaar.19 Tabel 1 geeft een overzicht van de aankopen van de ECB onder de verschillende aankoopprogramma’s.
Onder het reguliere Asset Purchase Programme (APP) staat er per 30 november 2021 in totaal meer dan EUR 3,1 biljoen op de balans
van het Eurosysteem (zie tabel 1). Onder het Pandemic Emergency Programme (PEPP) staat er voor meer dan EUR 1,5 biljoen op de balans van het Eurosysteem.
Er is in Nederland (en in bijna alle ontwikkelde economieën) sprake van een sterke
toename van huizenprijzen (zie figuur 1). Zoals toegelicht in de Kamerbrief lage rente en de Nederlandse economie20
is de lage rente slechts ten dele te wijten aan het monetaire beleid van de ECB. De
lage rente komt vooral door structurele veranderingen in de economie, zoals de daling
van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging, vergrijzing
en mondialisering. Verder zijn hoge huizenprijzen zoals gezegd niet alleen te wijten
aan de lage rente maar spelen factoren als de beperkte mate waarin het aanbod op prijsstijgingen
reageert ook een rol. Zoals ook toegelicht in mijn brief over de effecten van kwantitatieve
verruiming door de ECB21, wil ik tot slot benadrukken dat dit kabinet en vorige kabinetten verschillende maatregelen
genomen hebben om overmatige kredietverlening tegen te gaan, en om de kwetsbaarheid
van de woningmarkt en huishoudens voor dalende woningprijzen te beperken.
Tabel 1. Overzicht aankopen ECB-opkoopprogramma’s in EUR mrd.
Asset-backed securities purchase programme
Covered bonds purchase programme 3
Corporate
Public sector
APP totaal
Aankoop van securitisaties
Aankoop van gedekte obligaties
Aankoop van bedrijfsobligaties
Aankoop van staatsobligaties
28.786
297.586
307.026
2.479.090
3.112.488
Asset-backed securities purchase programme
Covered
bonds
Corporate bonds
Commercial paper
Public sector securities
PEPP totaal
Aankoop van securitisaties
Aankoop van gedekte obligaties
Aankoop van bedrijfsobligaties
Aankoop niet-commercieel handelspapier
Aankoop van staatsobligaties
0
6.079
39.871
4.032
1.485.567
1.535.549
Grafiek 1: prijsontwikkelingen Nederland (%) van bestaande koopwoningen (bron: CBS,
Kadaster)
Ook valt te lezen dat voor het eerst sinds 2013 het aantal aanboden aflossingsvrije
hypotheken weer toeneemt, waarbij huizenkopers ervoor kiezen om een deel van hun hypotheek
niet af te lossen. Kan geconcludeerd worden dat naar mate er sprake is van minder
hypotheekrenteaftrek, als gevolg van de lage rente, het voor de consument aantrekkelijker
wordt om aflossingsvrije hypotheken af te sluiten? En dat het verder beperken van
de hypotheekrenteaftrek private schulden doet toenemen?
Sinds 2013 geldt voor nieuwe hypotheken een fiscale aflossingseis; consumenten moeten
een hypothecair krediet ten minste annuïtair in ten hoogste 30 jaar volledig aflossen
om recht te hebben op hypotheekrenteaftrek.22 Deze fiscale aflossingseis is een belangrijk instrument om overmatige (aflossingsvrije)
hypotheekschulden, en de macro-economische risico’s die daarmee gepaard gaan, te beperken.
Aanvullend is in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF)23 opgenomen dat doorgaans niet meer dan 50% van de woningwaarde aflossingsvrij gefinancierd
mag worden. Consumenten kiezen onder andere door de huidige lage hypotheekrente steeds
vaker voor een (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek omdat zij liever lage maandlasten
hebben en de kosten daarvan, het opgeven van renteaftrek, beperkt zijn door de lage
rente. Ook kan het voor consumenten interessant zijn om voor een (gedeeltelijk) aflossingsvrije
hypotheek te kiezen voor een tweede (beleggings)woning waarop geen recht op renteaftrek
is of wanneer nog maar een beperkt aantal jaren recht op renteaftrek bestaat.
Wanneer de hypotheekrenteaftrek verder afgebouwd zou worden, dan zullen mogelijk meer
huishoudens tot maximaal 50% aflossingsvrij financieren. Een (gedeeltelijk) aflossingsvrije
hypotheek leidt niet tot meer leenruimte24, maar kan een opwaarts effect op de huizenprijzen hebben, omdat huishoudens geneigd
zijn verder op te schuiven naar het maximale leenbedrag op basis van het inkomen (LTI-norm).
Dit zou dus opwaartse druk kunnen hebben op schuldenniveaus van huishoudens. Tegelijk
wordt met een verlaging van het aftrektarief de stimulans om de eigen woning met schuld
te financieren kleiner. Huishoudens hebben dan bijvoorbeeld een grotere prikkel om
spaargeld in te zetten voor het aflossen van de hypotheek.
De leden van de VVD-fractie vragen naar welke stappen concreet worden ondernomen op
het terrein van cyberweerbaarheid van financiële instellingen, naast het in kaart
brengen van verschillende scenario’s. Daarnaast vragen de leden hoe deze discussie
in Europa wordt gevoerd. Welke stappen worden hier nu concreet ondernomen, naast het
in kaart brengen van verschillende scenario’s?
Traditionele macroprudentiële instrumenten, zoals het verhogen van kapitaal- of liquiditeitsbuffers
hebben beperkt nut bij problemen die operationeel van aard zijn. De Minister noemt
een aantal alternatieve optionele instrumenten, zoals het opleggen van hogere weerbaarheidsvereisten.
Hoe wordt deze discussie in Europa gevoerd en waar zet de Minister concreet op in?
Zowel nationaal als internationaal krijgt de weerbaarheid van de financiële sector
tegen cyberrisico’s veel aandacht. Zo is DNB in 2016 begonnen met het zogeheten TIBER-programma
om de cyberweerbaarheid van financiële instellingen met behulp van ethische hackers
te testen. Dit programma wordt continue geactualiseerd op grond van actuele dreigingsinformatie.
Omdat cyberincidenten ook effect kunnen hebben op het financiële systeem als zodanig,
werkt DNB momenteel verschillende scenario’s uit om macroprudentiële cyberstresstesten
te ontwikkelen. Ik kijk met veel belangstelling uit naar dit onderzoek. Cyberrisico’s
beperken zich naar aard echter niet tot landsgrenzen, en ik hecht daarom aan een Europese
en internationale aanpak. In dat kader is positief dat het TIBER-programma van DNB
als inspiratie heeft gediend voor de ontwikkeling van het TIBER-EU raamwerk door de
ECB, en vrijwillig is overgenomen door twaalf andere lidstaten. Dit draagt bij aan
een hoge mate van cyberweerbaarheid voor financiële instellingen binnen de Unie. Voorts
heeft Europese Commissie eind vorig jaar een nieuwe verordening ter verbetering van
de cyberweerbaarheid van de Europese financiële sector gepubliceerd, de zogenaamde
Digital Operational Resilience Act (DORA). Dit voorstel betreft een veelomvattend
raamwerk op het gebied van cyberveiligheid, waarbij onder meer nieuwe regels worden
gesteld voor partijen die nog geen cyberweerbaarheidsregels kennen, en regels om de
risico’s van uitbesteding door de financiële sector aan kritieke digitale derdedienstverleners
beter te mitigeren. Voorts bevat het voorstel verplichtingen op het gebied van testen.
In dat kader zet ik me ervoor in om het TIBER-programma voor de hele Unie de standaard
te laten worden. Ook buiten Europa vinden op dit terrein ontwikkelingen plaats. Zo
beziet de internationale Financial Stability Board (FSB) hoe cyberincidenten internationaal
beter opgepakt en geharmoniseerd kunnen worden.
Ten aanzien van de verslagen van het Financieel Stabiliteitscomité merken de leden
van de PVV-fractie op dat er steeds gesproken wordt over de verstorende werking van
subsidies en fiscale maatregelen en de verschillen tussen kopen en huren. In het verlengde
hiervan vragen de leden van de PVV-fractie de Minister hoe hij staat tegenover het
gegeven dat Klaas Knot, tevens voorzitter van het Financieel Stabiliteitscomité, heeft
aangegeven dat de hypotheekrenteaftrek moet worden afgeschaft en het eigen huis in
box 3 moet worden belast.
Kan de Minister hier afstand van nemen? Zo neen, waarom niet? Handelt Klaas Knot hier,
naar mening van de Minister, in het belang van Nederland of van Brussel?
DNB heeft als centrale bank het recht om gevraagd maar ook ongevraagd advies te geven
in het kader van haar inzet voor een stabiel financieel stelsel. Zij doet dit onder
andere binnen de kaders van het Financieel Stabiliteitscomité, dat risico’s voor de
financiële stabiliteit in Nederland signaleert en daarover aanbevelingen doet. Wel
is het uiteindelijk aan het kabinet om besluiten te nemen ten aanzien van de fiscale
behandeling van de eigen woning.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel Nederlanders beleggen in crypto-munten.
Klopt de berichtgeving dat relatief veel mensen zonder financiële buffer in crypto’s
beleggen? In hoeverre dienen handelsplatforms beleggers te wijzen op de risico’s?
De AFM heeft recentelijk onderzoek gedaan naar cryptobezitters.25 Uit enquêtes die zijn gedaan voor dit onderzoek blijkt dat ongeveer 8% van de Nederlanders
boven de 18 jaar crypto’s bezit. Dit zijn ongeveer 1,18 miljoen mensen. Van deze groep
cryptobezitters heeft ongeveer 43% in totaal minder dan € 500 euro geïnvesteerd, terwijl
14% van deze groep meer dan € 5.000 euro heeft geïnvesteerd. In de enquêtes is ook
gevraagd naar de verwachte gevolgen als cryptokoersen zouden instorten. Gemiddeld
geeft 1% van de respondenten aan dat dit zou leiden tot financiële problemen die moeilijk
zijn op te lossen. 10% geeft aan dat het zou leiden tot financiële problemen die «met
passen en meten» op te lossen zouden zijn. Dit betekent dat ongeveer 11% van de mensen
die crypto’s bezit mogelijk problemen zouden ondervinden als de koersen instorten.
Bij de groep mensen die meer dan € 5.000 heeft geïnvesteerd geeft 32% aan in de problemen
te kunnen komen.
Platformen waar crypto’s verhandeld worden staan momenteel alleen onder financieel
toezicht in het kader van regels om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
Er is verder op dit moment nog geen ander financieel toezicht op cryptodienstverleners.
Daarnaast is natuurlijk ook andere algemene wetgeving van toepassing, zoals het strafrecht
in het geval van oplichting en misleiding, en de wet oneerlijke handelspraktijken,
die agressieve of misleidende verkoop tegengaat. Deze wetgeving bevat echter geen
verplichting voor aanbieders om partijen vooraf te waarschuwen voor risico’s.
Sinds september 2020 wordt er in EU-verband onderhandeld over de verordening Markten
in Crypto-Activa (MiCA).26 MiCA bevat regels ten aanzien van consumentenbescherming en het tegen gaan van marktmisbruik.
Zo komt er een zorgplicht voor cryptodienstverleners, en komen er eisen rondom marketing
en communicatie voor uitgevers van crypto’s en partij die cryptodiensten aanbieden.
Op 24 november 2021 is over dit voorstel in de Raad een Raadsakkoord gesloten.27 Het is nu aan het Europees Parlement om haar rapport vast te stellen. Ik verwacht
dat dit binnen een aantal weken zal gebeuren, waarmee de triloog (onderhandelingen
tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad) onder Frans voorzitterschap
kunnen beginnen.
Bij welke omvang gaat crypto een gevaar vormen voor de financiële stabiliteit?
Het is niet mogelijk om een specifieke indicator te geven wanneer crypto’s wel of
geen gevaar vormen voor de financiële stabiliteit. Ik overleg regelmatig op nationaal
niveau (in het financiële stabiliteitscomité en bilateraal met de financiële toezichthouders
en het CPB28), op EU-niveau (in bijvoorbeeld de Ecofin-raad en in de onderhandelingen over MiCA)
en op mondiaal niveau (bijvoorbeeld in verband met vergaderingen van het Internationaal
Monetair Fonds29, de G20 en de Financial Stability Board30) over de mogelijke risico’s voor de financiële stabiliteit van crypto’s. Ook publiceert
bijvoorbeeld de ECB regelmatig over de stabiliteitsrisico’s van crypto’s.31 Op alle niveaus blijkt dat er momenteel nog geen risico’s van crypto’s voor de financiële
stabiliteit zijn omdat crypto’s nog niet een breed geaccepteerd betaalmiddel zijn
en instituties in de eurozone nog weinig blootstelling hebben aan financiële instrumenten
die gelinkt zijn aan crypto’s. Tegelijkertijd moeten we waakzaam zijn voor nieuwe
ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld omtrent zogenaamde stablecoins (crypto’s die claimen een stabiele monetaire waarde te hebben). Ik blijf de ontwikkelingen
rondom crypto’s dan ook monitoren en blijf in nauw contact met betrokken toezichthouders,
internationale organisaties en andere landen.
De leden van de Groep Van Haga constateren een loonprobleem dat veroorzaakt wordt
door de inflatie in Europa. De leden geven aan dat normaal gesproken inflatie na verloop
van tijd resulteert in hogere lonen. De leden willen aangeven dat in een mondiale
economie waarin landen met elkaar concurreren loonkosten niet zomaar vanzelfsprekend
kunnen stijgen zonder de concurrentiepositie te verzwakken. De leden willen aangeven
dat Azië de afgelopen decennia grote sprongen heeft gemaakt op het gebied van technologieën
die wij in het westen ook produceren. Zomaar een loonstijging als gevolg van de inflatie
heeft invloed op onze positie binnen de wereldeconomie. Hoe kijkt de Minister naar
dit probleem dat ontstaat door de opkomende hoge inflatie?
In de huidige situatie zijn er geen signalen dat zich een structureel hogere loonontwikkeling
of looneisen voordoen. In de MEV-raming van het CPB – de raming onderliggend aan de
Miljoenennota 2022 – wordt een inflatie van 1,9% in 2021 en 1,8% in 2022 verwacht.
De ECB verwacht dat de piek in inflatie eind dit jaar/begin volgend jaar zal worden
bereikt en dat die vervolgens naar verwachting geleidelijk zal temperen.32 De effecten van de relatief lage inflatie vorig jaar en de druk op de energieprijzen
zullen naar verwachting uit het cijfer lopen.33 De inflatievooruitzichten zijn echter zeer onzeker. Naarmate de hoge inflatie langer
aanhoudt, neemt de kans op hogere looneisen en contractloonstijgingen toe. Het CPB
zal in het voorjaar met een nieuwe raming komen, inclusief inflatieverwachtingen.
Wat dit betekent voor de internationale concurrentiepositie, hangt echter ook af van
andere factoren als de wisselkoers, buitenlandse prijsstijgingen en de productiviteitsontwikkeling.
De leden van de Groep Van Haga vragen zich af waarom landen als Hongarije een belasting
op de activazijde hebben opgelegd aan banken als dat lijdt tot een hogere portfoliorisico.
Dit lijkt namelijk op de eerste gezicht immers contraproductief. Hoe kijkt de Minister
hier tegenaan?
In de context van het FSC is niet gesproken over de bankenbelasting in Nederland of
in andere landen. In algemene zin kan ik zeggen dat in de landen waar een bankenbelasting
wordt geheven de doelstellingen en vormgeving verschillen. Ik heb geen visie op de
specifieke doelstellingen of de vormgeving van de Hongaarse bankenbelasting of bankenbelastingen
in andere landen
3. Minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheekleningen
De leden van de PVV-fractie merken op dat DNB als macroprudentiële autoriteit in onafhankelijkheid
maatregelen kan nemen om systeemrisico’s in het financiële stelsel aan te pakken.
Zo heeft DNB definitief besloten om per 1 januari 2022 een ondergrens voor de risicoweging
van hypotheekportefeuilles in te voeren. De leden van de PVV-fractie willen weten
hoe ver het mandaat van DNB hierbij strekt. Kan DNB als macroprudentiële autoriteit
bijvoorbeeld ook in onafhankelijkheid maatregelen nemen t.a.v. de hypotheekrenteaftrek
en zo ja, in hoeverre is dit wenselijk?
DNB heeft geen bevoegdheid ten aanzien van fiscale maatregelen zoals de hypotheekrenteaftrek.
De Europese verordening kapitaalvereisten (CRR artikel 458) stelt dat een lidstaat
een macroprudentiele autoriteit moet aanwijzen, in Nederland is deze bevoegdheid belegd
bij DNB. Een belangrijke bevoegdheid die DNB in dat kader heeft is dat het macroprudentiële
instrumenten kan inzetten, zoals de bancaire systeembuffer of de contractcyclische
buffer.34 Een ander instrument is dat DNB nationale maatregelen kan nemen als het macroprudentiele
of systeemrisico’s in het financiële stelsel constateert met mogelijke ernstige gevolgen
voor het financiële stelsel en/of de reële economie. In Nederland is aanvullend vastgelegd
dat DNB bij het besluit hierover in overleg dient te treden met de Minister van Financiën,
vanwege de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van Financiën. De verplichting
strekt echter niet zo ver dat instemming nodig is.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen dat de maatregel zoals voorgesteld
voor de DNB, voor een minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheken, in 2019
reeds een formeel Europees traject heeft doorlopen waarbij onder andere de Europese
toezichthouders EBA (Europese Bankenautoriteit) en ESRB (Europees Comité voor systeemrisico's)
en de Europese Commissie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben. Deze maatregel
zal in ieder geval van 1 januari 2022 tot en met december 2022 van kracht zijn, waarna
DNB de mogelijkheid heeft om de maatregel te verlengen. De leden van de fracties van
CDA en ChristenUnie zijn benieuwd hoe besluitvorming plaatsvindt of deze maatregel
inderdaad verlengd zal gaan worden en hoe lang en hoe vaak een dergelijke verlenging
mogelijk is. Welke risico’s in de huizenmarkt zijn hierop van invloed en wat is de
verwachting van de ontwikkeling hiervan.
DNB introduceert de minimumvloer voor de risicoweging van hypothecaire leningen zoals
uiteengezet in de Regeling risicoweging hypothecaire leningen 2022 op 1 januari 2022.
De regeling vervalt per 1 december 2022. DNB kan in consultatie met de ESRB en EBA
besluiten om de maatregel te verlengen, steeds voor de duur van twee jaar. Om tot
een goed geïnformeerd besluit te komen, voert DNB een analyse van de systeemrisico’s
in de huizenmarkt uit (zoals ook t.b.v. de initiële besluitvorming is gedaan en door
DNB is gepresenteerd in het OFS najaar 2019). De ontwikkelingen van onder meer de huizenprijzen, hypothecaire kredietverlening,
betaalbaarheid van de financieringslasten, leengedrag van huishoudens en potentiele
feedbackloops tussen financiële instellingen en de reële economie vormen onderdeel van deze analyse.
DNB beoordeelt hiervoor ook de impact van een potentiele daling van huizenprijzen
en andere hiermee samenhangende macro-economische scenario’s op de weerbaarheid van
financiële instellingen. De recente ontwikkelingen duiden op dit moment niet op een
(nabije) afkoeling van de huizenmarkt.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kan dat DNB de systeemrisico’s met betrekking
tot de hypotheekmarkt zag toenemen, terwijl banken tegelijkertijd de risicoweging
ten aanzien van hypotheken in de modellen liet dalen. Zouden de risicomodellen niet
in de pas moeten lopen met systeemrisico’s? Of maakt iedere bank zijn eigen weging
en worden de systeemrisico’s daar niet of te weinig bij betrokken? Wat is de huidige
kapitaalpositie van Nederlandse banken? Hoeveel eigen vermogen dienen Nederlandse
banken additioneel aan te trekken als gevolg van de maatregel van DNB om de minimumvloer
voor risicogewichten te verhogen?
Banken moeten genoeg kapitaal aanhouden om onverwachte verliezen op te vangen. Voor
de berekening van de kapitaaleisen kunnen banken gebruik maken van standaard risicogewichten
(de zogenoemde standaardbenadering) of risicogewichten met behulp van historische
verliesgegevens zelf berekenen (de interne modellenbenadering). Bij beide benaderingen
is de verhouding tussen omvang van de hypothecaire lening en de waarde van het huis
dat als onderpand dient (loan-to-value ratio) een belangrijke factor. Bij stijgende huizenprijzen daalt daarom de risicoweging
automatisch. Beide benaderingen hebben tot doel om het kredietrisico van banken te
dekken, maar niet specifiek om systeemrisico’s te adresseren.
DNB is zowel de microprudentiële als macroprudentiële autoriteit. Microprudentieel
toezicht is gericht op individuele instellingen, terwijl macroprudentieel toezicht
gericht is op het financiële stelsel als geheel. Waarbij de risicogewichten in de
interne modellen vanuit microprudentieel oogpunt als voldoende worden geacht, introduceert
DNB vanuit macroprudentieel perspectief – met oog op de toegenomen systeemrisico’s
in de huizenmarkt – per 1 januari 2022 een minimumvloer voor de risicogewichten van
hypothecaire leningen. Een eventuele huizenprijsdaling kan significante gevolgen hebben
voor de banken, onder andere door indirecte gevolgen via de reële economie als het
consumentenvertrouwen wordt geschaad, de consumptie daalt en de werkeloosheid oploopt.
Met de introductie van de minimumvloer voor de risicogewichten, versterkt DNB de weerbaarheid
van de banken die een intern risicomodel gebruiken. De vloer is hoger naarmate de
onderliggende hypotheken een hogere schuld ten opzichte van het onderpand (de woning)
hebben. Hierdoor houden banken meer kapitaal aan voor risicovollere leningen. Volgens
schattingen van DNB bedraagt de kapitaalimpact ongeveer 5,3 miljard euro, maar de
precieze impact kan tot de dag van invoering veranderen. Banken hoeven als gevolg
van de introductie van de maatregel naar verwachting geen additioneel kapitaal aan
te houden, doordat ze op dit moment voldoende marge boven de minimumeisen aanhouden
om aan de extra kapitaaleisen te voldoen. Zodra de maatregel wordt beëindigd, komt
het kapitaal weer vrij beschikbaar voor de banken. Hieronder treft u een overzicht
van de kapitalisatie van Nederlandse banken over de afgelopen jaren.35
Figuur 2: Kapitalisatie Nederlandse banken
De leden van de Groep Van Haga zien een aantal haken en ogen aan het introduceren
van hogere risicoweging van hypotheekportefeuilles. De prijzen in de huizenmarkt zijn
geëxplodeerd en na elke piek komt een dal. De leden zijn benieuwd hoe banken met de
hogere risicowegingen voor de hypotheekportefeuilles ingeval van een prijscorrectie
financieel gezond kunnen blijven volgens de regels, zonder dat de kredietverstrekking
ernstig beperkt wordt op dat moment.
De leden van de Groep Van Haga constateren dat de huizenmarkt nu oververhit is. Mensen
gaan overbieden en de maximale leencapaciteit gebruiken met als potentieel gevaar
dat huizen al heel snel onder water kunnen komen te staan bij een kleine prijscorrectie.
Mensen hebben bij het bieden vaak overboden door hun eigen financiële middelen in
te zetten. Dit heeft als resultaat dat mensen minder grote financiële buffers hebben
in tijden van economische tegenslagen. De leden zien het scenario voor zich dat hypotheken
in tijden van tegenslag sneller eindigen in een non performing loan. Nu dat er ook
een hogere risicoweging is voor hypotheekportefeuilles, wordt hiermee niet de kans
vergroot dat banken in een hoek worden geduwd richting default in tijden van economische
tegenvallers?
Bij een forse huizenprijsprijscorrectie kunnen de verwachte verliezen van banken op
hypothecaire leningen oplopen. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat de kans op
wanbetaling toeneemt door bijvoorbeeld een sterke stijging van de werkloosheid, en
tegelijkertijd de waarde van het onderpand door de huizenprijscorrectie sterk daalt.
De door DNB genomen maatregel maakt banken weerbaarder tegen de gevolgen van een eventuele
prijscorrectie. Hogere buffers zijn van belang voor banken omdat deze hen ook tijdens
economisch mindere situaties – en daling van de huizenprijzen – in staat stellen klappen
op te vangen en hun rol als kredietverstrekker, ook in mindere tijden, te blijven
vervullen.
De leden van de Groep van Haga lezen dat het risicogewicht op de IRB-portefeuille
van de Nederlandse woninghypotheken op circa 8 procent is. DNB wil dit terugbrengen
naar circa 14–15 procent zoals het in 2015 was. De leden van de Groep Van Haga merken
op dat Basel 3.5 al een verdubbeling van de weegfactor van de risk weighted assets
van woninghypotheken voorschrijft. De leden vragen aan de Minister of de verhoging
van het risicogewicht van circa 8 procent naar 14–15 procent de uitvoering is van
Basel 3.5.
De verwachting is dat als gevolg van de invoering van de finale Bazel 3-standaarden
de risicogewichten voor hypotheekleningen op termijn zullen stijgen. De uiteindelijke
stijging is mede afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen die hierover
in Europa plaatsvinden. De finale Bazel 3-standaarden zullen naar verwachting vanaf
2025 in Europa in werking treden. De macroprudentiele maatregel die DNB op dit moment
neemt duurt in beginsel tot december 2022 en zal tot gevolg hebben dat de risicogewichten
op de IRB-portefeuille van Nederlandse woninghypotheken naar circa 14–15% zullen stijgen.
Deze voorziene stijging ziet dus alleen op de maatregel van DNB en niet op de uitvoering
van de finale Bazel 3-standaarden, die op een later moment in werking zullen treden.
4. Planning onderzoek naar de toekomst van de trustsector
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voorts voor het toesturen van de
onderzoeksopzet en de planning van het onderzoek naar de toekomst van de trustsector.
Zij kijken uit naar de bevindingen van het onderzoek.
De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd in de uitkomsten van het onderzoek
naar de trustsector en hebben met belangstelling kennisgenomen van de opzet.
Deze leden vragen of het beantwoorden van de vraag wat de meerwaarde van de trustsector
in Nederland is zal gebeuren met het perspectief van brede welvaart.
In het onderzoek wordt gekeken naar de maatschappelijke en de financieel-economische
(meer)waarde van de trustsector, in de breedste zin van het woord. Hiervoor zullen
onder andere statistieken van het CBS worden gebruikt. De sociaal-maatschappelijke
dimensie wordt zeker meegenomen in het onderzoek, en komt vooral aan de orde bij de
uitwerking van verschillende toekomstige scenario’s voor de trustsector waarin verschillende
dimensies, inclusief de maatschappelijke-sociale, worden meegenomen.
De leden van de PvdA-fractie danken het kabinet voor het instellen van een onderzoek
naar de toekomst van de trustsector, en kijken met interesse uit naar de bevindingen
die er komende zomer zouden moeten zijn. Zij vragen wat wordt bedoeld met «de waterbedeffecten».
Met waterbedeffecten wordt gedoeld op de verschuiving van de problematiek. Een waterbedeffect
kan bijvoorbeeld zijn, dat als gevolg van de stikte regulering andere dienstverleners
dan trustkantoren een deel van de trustdienstverlening gaan overnemen.
Is het kabinet bang dat louche trustactiviteiten zich verplaatsen naar minder gereguleerde
jurisdicties?
Het effectief tegengaan van integriteitsrisico’s in de financiële sector, zoals het
risico dat partijen zich verplaatsen, vereist internationale afstemming. Om die reden
richt een deel van de internationale aanbevelingen van de Financial Action Task Force
(FATF) zich op trustdienstverleners en het toezicht daarop. Nederland maakt zich binnen
de FATF sterk voor een strikte naleving van deze aanbevelingen en steunt ook de recent
door de Europese Commissie voorgestelde aanscherping van de antiwitwaswetgeving. Het
is aan de onderzoekers van het onderzoek naar de toekomst van de trustsector om vast
te stellen of er verplaatsingseffecten verwacht kunnen worden in de verschillende
beleidsscenario’s.
Zou het niet inherent wenselijk zijn om dit soort activiteiten niet in dit land te
faciliteren, ongeacht of iemand anders er met de handel vandoor zou gaan?
De hoofdvraag van het onderzoek naar de trustsector is of bij trustdienstverlening
in Nederland de integriteit voldoende te waarborgen is, omdat het voor mij van wezenlijk
belang is dat trustkantoren integer handelen en hun rol als poortwachter adequaat
vervullen. Door ook de financieel-economische en de maatschappelijke meerwaarde van
deze sector te onderzoeken, moet een breed beeld van de mogelijke beleidsscenario’s
ontstaan.
5. Witwasaanpak banken
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af of de Minister kennis heeft genomen
van de harde woorden van DNB over de witwasinspanningen van banken. Deelt de Minister
de analyse dat er voor de verbetering van de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering
betere gegevensdeling tussen banken en de overheid nodig is en dat het problematisch
is dat veel meldingen die gedaan worden nu geen opvolging krijgen?
Ik heb kennis genomen van het standpunt van DNB. Het verbeteren van de aanpak van
witwassen heeft veel verschillende facetten, hetgeen ook blijkt uit het feit dat het
plan van aanpak witwassen uit drie pijlers bestaat met een scala aan maatregelen.
Zoals staat beschreven in het plan van aanpak witwassen, kan informatie-uitwisseling
een belangrijke bijdrage leveren om de vervulling van de poortwachtersfunctie effectiever
te maken. Daarom is sterk ingezet op het creëren van verschillende samenwerkingsverbanden
waarin publieke en private partijen informatie over risico’s en witwasmethodes met
elkaar delen. Een voorbeeld hiervan is de publiek-private samenwerking in het Financieel
Expertise Centrum en het Anti Money Laundering Centre. Dit gebeurt ook in de Fintell
Alliance, waarin de Financial Intelligence Unit Nederland informatie over algemene
fenomenen en typologieën deelt met de deelnemende banken.
In antwoord op de vraag welke opvolging wordt gegeven door de overheid aan de meldingen
van ongebruikelijke transacties van, onder andere, banken, verwijs ik naar de beantwoording
van recente vragen van uw Kamer.36. Daarin staat onder meer dat deze meldingen na verdachtverklaring door de FIU-Nederland
aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten
worden verstrekt. Door de instanties die betrokken zijn bij de strafrechtelijke opsporing
en vervolging van misdrijven, wordt vervolgens op uiteenlopende wijze gebruik gemaakt
van de verdachte transacties. Onder meer als sturingsinformatie, als (onderdeel van)
startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van bewijs in een strafzaak. De
opsporingsdiensten kunnen verder steeds beter duiden, door middel van analyses van
hun data, hoe de verdachte transacties worden gebruikt in opsporingsonderzoeken. Uit
die analyses blijkt dat verdachte transacties opvolging krijgen en een belangrijke
bijdrage leveren aan de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven.
Wanneer stuurt de regering het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Kamer,
dat al in september 2020 door de ministerraad is goedgekeurd?
Het wetsvoorstel bevat onder meer verruiming van de mogelijkheden voor poortwachters
om onderling informatie uit te wisselen en een verbod op contante betalingen van 3.000 euro
of meer. Ik vind dit belangrijke maatregelen in de aanpak van witwassen en hecht aan
een snelle voortgang ervan. Tegelijkertijd heeft de Raad van State een kritisch advies
uitgebracht en vind ik het van belang om op zorgvuldige wijze opvolging te geven aan
het advies. Het kost enige tijd om daar recht aan te doen omdat het gaat om complexe
regelgeving. Ik verwacht dat het wetsvoorstel begin volgend jaar bij uw Kamer aanhangig
kan worden gemaakt.
Hoe zet de regering zich in Europees verband in om ervoor te zorgen dat het pakket
witwaswetgeving dat op Europees niveau wordt voorbereid voldoende ruimte biedt voor
de benodigde gegevensdeling en de mogelijkheden hiervoor zoveel mogelijk verbetert?
In algemene zin ben ik van mening dat samenwerking en het delen van informatie in
grote mate kunnen bijdragen aan een effectieve invulling van de poortwachtersfunctie.
Daarom zet ik mij bij de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie
voor de nieuwe Europese anti-witwasrichtlijn en -verordening in voor meer duidelijkheid
over wat er mogelijk is voor instellingen met betrekking tot informatie-uitwisseling
en voor voldoende ruimte voor instellingen om gegevens met elkaar te kunnen delen.
Ten slotte wil ik dat dat de voorstellen voldoende ruimte bieden voor bestaande initiatieven
op het gebied van gegevensdeling.
Hoe is de Minister van plan de uitkomsten van de evaluatie van de Nederlandse witwasaanpak
die begin 2022 wordt opgeleverd te betrekken bij het onderzoek naar de trustsector?
Vanwege de hoge risico’s in de trustsector geldt in Nederland een apart en strenger
kader voor trustkantoren, thans neergelegd in de Wet toezicht trustkantoren 2018.
De implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn kent derhalve geen aanvullende
verplichtingen voor trustkantoren. Dit heeft tot gevolg dat de uitkomsten van de evaluatie
van de implementatiewet geen betrekking hebben op trustsector.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister de harde kritiek van DNB beoordeelt
ten aanzien van de witwasaanpak van banken. Zo hebben hoge boetes en verschillende
aansporingen door de toezichthouder niet geleid tot betere controles van banken op
transacties die verdacht zijn. Ook is er gebrek aan vooruitgang die banken hebben
geboekt en noemt DNB kun resultaten «onvoldoende». Welke conclusie kan de Minister
hieruit trekken en welke maatregelen is hij eventueel bereid te treffen?37
Banken hebben als poortwachter een zelfstandige verantwoordelijkheid om te voorkomen
dat hun dienstverlening wordt misbruikt voor witwassen en financieren van terrorisme.
Het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme is een belangrijke maatschappelijke
en wettelijke taak die banken adequaat behoren te vervullen. DNB gaf eerder in reactie
op de transactie van ABN AMRO met het openbaar ministerie aan dat de sector van ver
moet komen en dat de problemen omvangrijk en persistent zijn. DNB geeft aan dat bij
28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen)
herstel- en verbetertrajecten lopen. Een structureel herstel van gebreken uit het
verleden vraagt op dit moment extra inzet van de sector. DNB ziet de afgelopen jaren
wel dat de sector zich bewuster is geworden van de rol van poortwachter en concreet
werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid.38 DNB is als toezichthouder verantwoordelijk voor het treffen van bestuursrechtelijke
maatregelen tegen individuele banken die de regels omtrent het voorkomen van witwassen
onvoldoende opvolgen. DNB zal mij in haar zbo-verantwoording blijven informeren over
de stand van zaken in de bancaire sector. Daarnaast blijf ik, samen met de Minister
van Justitie en Veiligheid, in gesprek met alle betrokken partijen over de voortgang
van het plan van aanpak witwassen.
De leden van de CDA-fractie hebben onlangs schriftelijke vragen gesteld aan de Minister
over de beperkte capaciteit bij de Financial Intelligence Unit (FIU) ten opzichte
van de enorme stroom aan meldingen van ongebruikelijke transacties door banken.39 De Minister geeft zelf aan hoe belangrijk de inspanning is van Wwft-instellingen,
zoals banken, om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen. De rol van
de FIU hierin is om te beoordelen of ongebruikelijke transacties verdacht zijn en
die aan diverse opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verstrekken.
Zoals geconstateerd is de capaciteit bij de FIU te gering om alle meldingen te kunnen
beoordelen, maar de Minister van J&V geeft aan dat de FIU-Nederland op dit moment
een wervingsproces plaatsvindt, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn
beslag zal krijgen. Kan de Minister aangeven hoe deze werving loopt en per wanneer
de Minister verwacht op volle sterkte te zijn?
De FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven dat op dit moment 84 fte werkzaam zijn
bij de FIU-Nederland. In de loop van volgend jaar verwacht de FIU-Nederland dat de
capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn beslag heeft gekregen.
Hoewel de leden van de CDA-fractie in de beantwoording ook lezen dat signalering van
ongebruikelijke transacties een preventieve functie heeft, lijkt het deze leden toch
goed als gezocht wordt naar oplossingen meer met de data van banken te doen. Kan de
Minister aangeven of voor de effectiviteit van het beoordelen van de signalen gekeken
kan worden naar meer samenwerking met de sector? Bijvoorbeeld met «Transactie Monitoring
Nederland», een samenwerking van een aantal banken die gezamenlijk betalingstransacties
monitoren op signalen die kunnen duiden op witwassen en terrorismefinanciering?
Zoals hierboven aangegeven, bestaan er samenwerkingsverbanden, zoals de Fintell Alliance,
waarin private partijen en banken samenwerken om – onder andere – tot betere meldingen
van ongebruikelijke transacties te komen. Daarnaast is de wijze waarop de aanpak van
witwassen en terrorismefinanciering verder versterkt kan worden door samenwerking
tussen publieke en private partijen onderwerp van gesprek in het Financieel Expertise
Centrum.
Ook heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van
ondermijnende criminaliteit. Een deel van deze investeringen ziet op de technologische
intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de
analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit
van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook
is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de
rechtspraak. Kan de Minister inzicht geven in hoe deze investeringen concreet ingezet
gaan worden met wel doel en binnen welke termijn?
Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2021 aangekondigd om € 524 miljoen extra uit te geven
in de strijd tegen ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel
vanaf 2025. Deze investeringen zijn verdeeld over drie pijlers: 1) weerbaarheid van
de samenleving en economie; 2) versterking integrale handhaving, opsporing, vervolging
en berechting; en 3) veiligheidsmaatregelen. In de brief van 4 oktober jl. heeft de
Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de onderverdeling op
hoofdlijnen van deze extra structurele middelen.40 Met de betrokken partners worden op dit moment de concrete doelstellingen en maatregelen
verder uitgewerkt, inclusief de daarbij benodigde uitbreiding van capaciteit en programmagelden.
Dit betreft een zorgvuldig traject met de partners, vanuit gezamenlijke doelstellingen
en een focus op het gezamenlijk te bereiken resultaat, om zo maximaal effect te bereiken.
Van deze uitwerking en voortgang zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer
op de hoogte houden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de stand van zaken is van het strafrechtelijk
onderzoek naar de oud-topmannen, die verdacht worden van betrokkenheid bij witwasschandaal
bij ABN AMRO. Zijn deze drie mannen, waaronder een oud Tweede Kamerlid van het CDA
en een oud-partijleider van de VVD, bijvoorbeeld al verhoord? Kan de Minister de Kamer
toezeggen deze op de hoogte te houden van de voortgang in deze onderzoeken?
Over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek kan ik geen informatie verstrekken.
Het is aan het Openbaar Ministerie om daarover desgewenst te communiceren.
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de situatie bij FMO. Hoe
kan het dat de interne processen zo slecht op orde waren, terwijl het belang hiervan
toch duidelijk moet zijn geweest na de onthullingen over ABN AMRO en ING? Wat heeft
het kabinet gedaan om FMO van het belang van goede anti-witwasmaatregelen en processen
te overtuigen? Klopt het dat de bedrijfsvoering bij FMO enige tijd geheel stillag?
Zo ja, wat betekent dit voor de klanten van FMO en voor de Staat als aandeelhouder?
Welke gevolgen verbindt de Staat als aandeelhouder aan deze schokkende berichtgeving?
FMO heeft aangegeven haar rol als poortwachter in het financiële systeem zeer serieus
te nemen en het belang van gedegen interne processen om witwassen en terrorismefinanciering
tegen te gaan te erkennen. Dit is ook zeer belangrijk in het licht van de impact-agenda
van FMO, de landen waar FMO investeert en specifiek de inzet van FMO om ongelijkheid
tegen te gaan. Zoals aangegeven in de jaarverslagen van FMO over de jaren 2018, 2019
en 2020 werkt FMO al enige tijd aan het verder versterken van de Know Your Customer
(KYC)-processen om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan naar aanleiding
van een on-site inspectie van DNB in 2018. Hierover is ook door FMO gerapporteerd in de toelichting
van de halfjaarcijfers in 2021.
In oktober 2020 informeerde FMO de Minister dat FMO met DNB overeen was gekomen dat
FMO al haar bestaande klantdossiers per einde 2021 in lijn zal brengen met de wet-
en regelgeving ten aanzien van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.
Dit is een intensief en langdurig traject waarbij het verzamelen en verifiëren van
documentatie serieuze inzet vraagt van de organisatie, zeker gezien de complexe omgeving
waarin FMO opereert. Als aandeelhouder heb ik de nakoming van deze afspraak als belangrijk
punt van aandacht aangekaart bij periodieke overleggen met de raad van bestuur en
tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Naast deze inspanningen heeft FMO een vernieuwd «Financial Economic Crime (FEC)» raamwerk
opgetuigd, inclusief transactiemonitoring en dagelijkse screening van klanten. FMO
heeft daarnaast stappen gezet voor het inrichten van een nieuwe KYC-afdeling en de
werving van verschillende posities daarbinnen. Ook zijn er de afgelopen jaren verplichte
trainingen gegeven aan FMO-medewerkers over diverse KYC-onderwerpen om de kwaliteit
van de beoordeling van klantdossiers te verbeteren.
FMO heeft aangegeven sinds oktober 2020 selectief te zijn geweest in het accepteren
van nieuwe klanten. Afgelopen zomer, in een periode waarin de beschikbaarheid van
medewerkers in verband met vakanties lager is, heeft FMO tijdelijk de meeste nieuwe transacties gepauzeerd om zeker te kunnen stellen dat FMO het verbeterprogramma,
zoals afgesproken met DNB, tijdig kon afronden. Ik verwacht van FMO dat zij zich houdt
aan de afspraken die zijn gemaakt met DNB en het verbeterprogramma succesvol afrondt.
Ik blijf met FMO in gesprek over de voortgang van het verbeterprogramma en de naleving
van de wet- en regelgeving ten aanzien van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering
in bredere zin.
6. Evaluatie van de Wet bankenbelasting
Met betrekking tot de evaluatie van de Bankenbelasting 2021 memoreert het kabinet
dat de bankenbelasting drie doelstellingen nastreeft: 1) het beprijzen van de impliciete
garantie van de Staat aan de Nederlandse bancaire sector, 2) het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, en 3) een bijdrage leveren aan de risicobeheersing
van banken. Ten aanzien van beprijzen van de impliciete garantie wordt in de evaluatie
geconcludeerd dat door maatregelen op Europees niveau de impliciete garantie die de
Staat aan grootbanken biedt, is gedaald. Ten aanzien van het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, wordt geconcludeerd dat met de introductie van de
Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) in 2015 er strengere restricties
voor beloningsbeleid in de financiële sector van kracht zijn geworden dan gesteld
in de Wet bankenbelasting. En ten aanzien van de verbeterde kapitaalratio’s wordt
geconcludeerd dat het niet mogelijk is het effect van de bankenbelasting op deze ontwikkelingen
te isoleren. Meer in algemene zin wordt geconcludeerd het aannemelijk is dat de bankenbelasting
leidt tot hogere rentes en lagere kredietverlening. Welke conclusie trekt de Minister
dan uit de effectiviteit van de bankenbelasting, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
En is de conclusie niet dat ander beleid effectiever is in het behalen van de gestelde
doelen? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit
punt waarbij de verschillende beleidsinstrumenten met elkaar worden vergeleken.
Uit de evaluatie bankenbelasting41 blijkt dat de bankenbelasting doeltreffend is wat betreft de eerste doelstelling,
het beprijzen van de impliciete garantie. Dit ondanks dat deze impliciete garantie
de afgelopen tien jaar lijkt te zijn gedaald, onder meer als gevolg van maatregelen
op het gebied van prudentieel toezicht zoals hogere kapitaaleisen. Verder blijkt uit
de evaluatie dat door de Wbfo de tweede doelstelling, het tegengaan van perverse prikkels
in het beloningsbeleid, overbodig lijkt te zijn geworden. Het is niet mogelijk het
effect van de bankenbelasting op de derde doelstelling, het stimuleren van langlopend
vreemd vermogen boven kortlopend vreemd vermogen, exact te bepalen. Om de gestelde
doelen te behalen moet een afweging gemaakt worden tussen prudentiële regelgeving
die veelal gericht is op het verbieden van bepaalde activiteiten of het opleggen van
kapitaal-, liquiditeit- of andere prudentiële eisen, en instrumenten zoals de bankenbelasting,
waarmee met prikkels getracht wordt bepaald gedrag te stimuleren. Hierbij speelt ook
een rol dat prudentiële regelgeving op Europees niveau wordt bepaald, en dat Nederland
beperkte ruimte heeft om hiervan af te wijken. Vanwege de demissionaire status is
een uitgebreide reactie wat betreft de afweging of de doelen van de bankenbelasting
effectiever op een andere manier kunnen worden bereikt aan een volgend kabinet.
Ook missen de leden een analyse over het «procyclische karakter» van de bankenbelasting
en de gevolgen daarvan voor de kredietverlening en impact op de economie. Kan de Minister
daarop ingaan en voorstellen doen hoe dit voorkomen kan worden? Het kabinet stelt
afrondend dat de bankenbelasting in de praktijk een goed uit te voeren belasting betreft
voor de Belastingdienst en «bovendien» levert de bankenbelasting een bijdrage aan
de algemene middelen van het Rijk. Dit kan op zichzelf kloppen, maar dit waren niet
de doelstellingen van de belasting, zo constateren de leden van de VVD-fractie. De
leden vragen de Minister deze elementen niet te betrekken bij een conclusie over de
effectiviteit van de belasting.
De omvang van de bankenbelasting is afhankelijk van de hoeveelheid ongedekte schulden
van een bank. Hierdoor beweegt het belastbare bedrag niet mee met de winst en grijpt
de bankenbelasting relatief zwaar aan wanneer de winst van een bank laag is. Zodoende
kan van de heffing een procyclisch karakter uitgaan, bezien vanuit de bank. Uit de
beschouwde internationale literatuur in de evaluatie van de bankenbelasting blijkt
een gemengd beeld van het gemeten effect van de belasting op kredietverlening in de
landen waarvoor informatie beschikbaar is, met een per saldo licht negatief effect.
Er zijn echter geen signalen dat dit effect in Nederland een grote rol heeft gespeeld.
De conjunctuurgevoeligheid van de bankenbelasting is hierbij niet als afzonderlijke
factor onderzocht.
De vormgeving van de bankenbelasting volgt uit het doel om de impliciete garantie
te beprijzen. Deze impliciete overheidsgarantie is volgens de evaluatie nog steeds
aanwezig. Deze omvang van de impliciete overheidsgarantie is afhankelijk van de omvang
van de bank en niet van de winst. Zodoende dient de bankenbelasting de risico’s die
grootbanken lopen – en daarmee de samenleving – te beperken. Het aanpassen van de
bankenbelasting om deze meer anticyclisch vorm te geven (bijvoorbeeld door deze van
de winst te laten afhangen) gaat daarom gepaard met keuzes, ten eerste ten aanzien
van dit hoofddoel maar ook ten aanzien van de uitvoerbaarheid en de belastingopbrengsten.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de evaluatie van de bankenbelasting
verschillende conclusies, kort samengevat dat er tussen het oorspronkelijke doel van
de belasting en de huidige werkelijkheid van vandaag een verschuiving heeft plaatsgevonden,
maar dat de middelen nog steeds nodig zijn. Deze leden vragen de Minister welke acties
hij van plan is te ondernemen in het licht van de evaluatie en de conclusies daarin.
Ligt volgens hem een hervorming van de bankenbelasting en/of een herziening van de
doelstellingen hiervan voor de hand?
Uit de aanbeveling van de evaluatie bankenbelasting42 blijkt dat er geen eenduidige aanleiding is om de bankenbelasting aan te passen.
Wel wordt ter overweging gegeven om de tweede subdoelstelling, het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, los te laten of aan te scherpen in lijn met de Wbfo.
Vanwege de demissionaire status van dit kabinet is de vraag of de bankenbelasting
of de doelstellingen al dan niet moet worden aangepast aan een nieuw kabinet.
Hoe kijkt de Minister naar een verkenning voor een nieuw pad voor de bankenbelasting,
waarbij naar mogelijkheden wordt gekeken voor vorm en doelstellingen van deze belasting?
Hoe beziet de Minister in dat licht een koppeling van de bijdrage van banken via de
bankenbelasting als aanwending voor concrete maatschappelijke doelstellingen, zoals
de poortwachtersfunctie van banken, versterkingen van de keten, duurzaamheidsuitdagingen
en digitalisering?
De uitkomsten van de evaluatie van de bankenbelasting geven geen eenduidige aanleiding
en richting voor het mogelijk aanpassen van de vormgeving van de bankenbelasting.
Wel biedt de evaluatie hiervoor enkele aanknopingspunten. Het aanpassen van de doelstelling
en of vormgeving van de bankenbelasting gaat gepaard met afruilen, bijvoorbeeld met
betrekking tot de concurrentiepositie van Nederlandse grootbanken enerzijds en de
belastingopbrengsten anderzijds. De vraag of de bankenbelasting al dan niet moet worden
aangepast is aan het nieuwe kabinet. Vanwege de demissionaire status van dit kabinet
is afgezien van een inhoudelijke reactie op deze evaluatie.
In de aanbiedingsbrief bij de evaluatie schreef ik dat de bankenbelasting niet het
meest geschikte instrument lijkt om duurzaamheidsdoelstellingen voor de financiële
sector aan te verbinden. Dit onder meer omdat de bankenbelasting alleen bij een beperkte
groep grootbanken wordt geheven, de bankenbelasting aangrijpt op de passivakant van
de bankenbalans, en op dit moment de objectieve maatstaven om een financiële duurzaamheidsbelasting
op te baseren (nog) niet beschikbaar zijn. Deze bezwaren lijken ook te gelden voor
andere mogelijke maatschappelijke doelstellingen. Het verbinden van een andere (maatschappelijke)
doelstelling aan de bankenbelasting vereist een ingrijpende aanpassing van de bankenbelasting
in zijn huidige vorm. Daarbij is het ook van belang de afweging te maken via het integraal
afwegingskader of bijvoorbeeld een (nationale) fiscale maatregel geschikter is dan
regulerende wetgeving (op Europees niveau) of een prikkel aan de uitgavenkant van
de begroting.43 Dit betreft een vraagstuk voor een nieuw kabinet.
7. Coronaschulden bij ondernemers
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte wat de stand van zaken is ten aanzien
van de afwikkeling van coronaschulden die ondernemers hebben bij de belastingdienst
en financiële instellingen? In hoeverre is er contact met banken en andere financiers
over de afwikkeling van probleemschulden? Kan de Minister de uitkomsten hiervan medio
januari met de Kamer delen?
Ondernemers hoeven hun belastingschuld waarvoor uitstel van betaling vanwege de coronacrisis
is verleend pas met ingang van 1 oktober 2022 af te lossen. Zij krijgen daarvoor dan
vijf jaar de tijd. Het kabinet realiseert zich dat deze ruimhartige betalingsregeling
niet voor alle ondernemers een oplossing biedt en wil voorkomen dat in de kern gezonde
bedrijven met een problematische schuldenlast onnodig failliet gaan. Voor deze bedrijven
biedt mogelijk alleen een sanering van de schulden uitkomst. Om minnelijke saneringsakkoorden
kansrijker te maken stelt de Belastingdienst zich tijdelijk soepeler op. Zo kent de
Belastingdienst saneringsverzoeken bij twijfel al eerder toe. Ook neemt de Belastingdienst
van 1 augustus 2022 tot 1 oktober 2023 genoegen met een lager uitkeringspercentage,
waardoor andere schuldeisers mogelijk vaker zullen deelnemen aan een saneringsakkoord.
Daarnaast vindt er periodiek overleg plaats met enkele belangrijke private schuldeisers,
waaronder financiële instellingen. Afspraken zijn onder meer om de economische ontwikkelingen
ten aanzien van de groep ondernemers met uitstel van belastingbetaling te volgen en
om knelpunten die zich in de praktijk voordoen te monitoren. Mochten zich situaties
voordoen die om aanvullende maatregelen vragen dan kan het kabinet, al dan niet samen
met private schuldeisers, hierop snel inspelen. Het kabinet zal de Tweede Kamer informeren
zodra er nieuwe ontwikkelingen zijn.
8. Voortgang Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
De leden van de D66-fractie zijn blij om te zien dat er voortgang wordt gemaakt met
het klimaatcommitment door de financiële sector. Voorts begrijpen de leden van de
D66-fractie uit de media44 dat DNB financiële instellingen aanspoort om klimaatrisico’s beter mee te wegen in
hun risicoanalyses. Daarbij waarschuwt DNB om de uitstoot sneller te verminderen ondanks
het gebrek aan perfecte data, omdat 45 procent van de Nederlandse uitstoot voortkomt
uit activiteiten die de Nederlandse financiële sector financiert. Hoe beoordeelt de
Minister de huidige inzet van de financiële sector, rekening houdend met deze uiting
van DNB, zo vragen deze leden.
In haar rapportage onderzoekt DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen
van de financiële sector. Ik vind het van groot belang dat financiële instellingen
duurzaamheidsrisico’s meenemen. DNB concludeert echter dat financiële instellingen
dit nog maar in beperkte mate doen. Er dienen dus nog belangrijke stappen gezet te
worden. DNB gaf bij de presentatie van het onderzoek aan dat zij volgend jaar met
concrete verwachtingen voor financiële instellingen komt voor de integratie van duurzaamheid
in hun risicobeheer. Ik moedig deze ontwikkeling aan. Daarnaast zet ik mij hier zelf
ook voor in.45
De leden van de D66-fractie concluderen dat 19 procent van de bedrijven in de financiële
sector een actieplan voor 2022 heeft waarmee het doel voor CO2-reductie uit het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 wordt gehaald (77 procent van
48 procent van 51 procent van de bedrijven). Klopt deze conclusie en zo ja, hoe kijkt
de Minister naar dit percentage en de manier van presenteren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister dit percentage beoordeelt
in het licht van de afspraak in het klimaatcommitment dat financiële instellingen
uiterlijk in 2022 actieplannen met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 hebben.
Op basis van de voortgangsrapportage van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
(CFSK) kan inderdaad geconcludeerd worden dat 19% van de ondertekenaars van het klimaatcommitment
op het moment van het samenstellen van de voortgangsrapportage heeft aangegeven een
actieplan te hebben waarvan de doelstellingen zijn afgestemd op het Parijsakkoord.46
In het klimaatcommitment is afgesproken dat financiële instellingen uiterlijk in 2022
actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend maken voor al hun
relevante financieringen en beleggingen. Zij zullen toelichten welke acties zij nemen
om bij te dragen aan het klimaatakkoord van Parijs. Zoals ik ook schreef in mijn appreciatie
van de voortgangsrapportage, waardeer ik de stappen die de financiële sector op het
gebied van actieplannen heeft gezet. Wel zie ik dat er nog veel moet gebeuren voordat
volgend jaar alle instellingen aan deze afspraak uit het klimaatcommitment voldoen.47
De leden van de D66-fractie begrijpen de vraag van de financiële sector om meer randvoorwaarden
vanuit de overheid. Welke aanvullingen op de convenanten die in de SER zijn gesloten
worden voorgesteld om het klimaatcommitment van de financiële sector te versterken,
zo vragen deze leden.
Het is goed te noemen dat het klimaatcommitment van de financiële sector een ander
initiatief is dan de convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
(IMVO) voor de financiële sector waarin de SER een faciliterende en adviserende rol
heeft. Het klimaatcommitment kent een governance-structuur in de vorm van de Commissie
Financiële Sector Klimaatcommitment48. De IMVO-convenanten voor de financiële sector zijn een samenwerking tussen de sector,
NGO’s vakbonden en overheid waar ook andere thema’s dan het klimaat besproken worden.
Hoe, zo vragen de leden van D66-fractie, wordt geborgd dat ook de financiële sector
in lijn is met Parijs en Glasgow?
Het klimaatcommitment van de financiële sector is het instrument om de betrokkenheid
van de financiële sector bij deze klimaatdoelstellingen te borgen. Met het klimaatcommitment
hebben 54 Nederlandse financiële instellingen toegezegd om (a) deel te nemen aan de
financiering van de energietransitie, (b) het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen te meten en (c) uiterlijk
in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.
De voortgang van het klimaatcommitment wordt geborgd middels de CFSK. De CFSK geeft
de opdracht voor een jaarlijkse voortgangsrapportage waarmee de voortgang van de financiële
sector gemonitord kan worden.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de brief van de Minister
dat financiële instellingen met hun klimaatcommitment hebben toegezegd om vanaf boekjaar
2020 de CO2-impact van hun relevante financieringen en beleggingen in kaart te brengen en dat
uit de voortgangsrapportage blijkt dat van de 54 financiële instellingen 89 procent
rapporteert. De Minister verwacht van alle financiële instellingen dat zij komend
jaar rapporteren en over een groter deel van de balans. In hoeverre wordt hier nog
actie op ondernomen?
Zoals ik ook schreef in mijn appreciatie van de voortgangsrapportage, vind ik het
belangrijk dat alle ondertekenaars van het klimaatcommitment hun verantwoordelijkheid
nemen. Ik verwacht daarom in de eerste plaats actie van de ondertekenaars van het
klimaatcommitment om aan de afspraken te voldoen. De voortdurende monitoring door
de CFSK en de jaarlijkse voortgangsrapportage vormt hierin de stok achter de deur.
Binnen de CFSK maak ik mij hard voor het verbeteren van de rapportages, bijvoorbeeld
door het stimuleren van het uitwisselen van kennis en kunde.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen daarnaast dat uit de rapportage
blijkt dat slechts 9 van de 54 instellingen over alle relevante activa rapporteren.
Belangrijk is de vergelijkbaarheid van het gerapporteerde CO2-gehalte tussen instellingen, waarbij uit de rapportage blijkt dat niet door alle
instellingen dezelfde activaklassen als relevant worden beschouwd. De instellingen
mogen dus zélf bepalen wat relevante activa zijn, terwijl dit ook voorgeschreven zou
kunnen worden door een uniforme definitie van «relevantie». Deze leden zijn benieuwd
hoe of de Minister vindt dat zo’n definitie moet worden voorgeschreven en waarom wel
of niet, en hoe hij dit voor zich ziet.
Zoals ik ook schreef in mijn appreciatie van de voortgangsrapportage, is het van groot
belang dat de sector werkt aan een uniforme definitie van relevante activaklassen.
Binnen de CFSK is afgesproken dat er per deelsector binnen de financiële sector een
gemeenschappelijke visie wordt ontwikkeld over relevante financieringen en beleggingen.
Ik verwacht dat deze visies in het voorjaar van 2022 worden opgeleverd. Ik vind het
hierin van belang dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande (mondiale) initiatieven,
zoals de meetmethodiek van het Partnership for Carbon Accounting Financials (PCAF).
Volgens de rapportage heeft 51 procent van de financiële instellingen een actieplan
met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030, terwijl deze actieplannen in 2022 opgeleverd moeten
zijn. Er is echter nog niet bepaald waar een actieplan ten minste aan moet voldoen,
en of gestelde reductiedoelen ook daadwerkelijk in lijn zijn met wat nodig is om het
klimaatdoel van Parijs te bereiken. Het alleen hebben van een actieplan is volgens
deze leden niet genoeg, als de kwaliteit daarvan onvoldoende is. De Minister geeft
aan de sector te gaan ondersteunen in een gezamenlijke visie waar zo’n actieplan aan
moet voldoen. Hoe ziet de Minister de timing van zo’n gezamenlijke visie als de actieplannen
al in 2022 gereed moeten zijn? En welke eisen vindt de Minister dat moeten gelden
voor dergelijke actieplannen? Welke acties gaat hij daartoe ondernemen?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 28 oktober jl. noem, is het belangrijk dat er
duidelijke verwachtingen zijn over wat een actieplan zou moeten behelzen. Voor mij
is het van belang dat de actieplannen transparant zijn over de instrumenten die instellingen
inzetten en de reductiedoelstellingen die zij zetten. Binnen de CFSK is afgesproken
om in het voorjaar van 2022 guidance te presenteren voor de actieplannen. Door dit
vroeg in 2022 te publiceren kunnen instellingen hier rekening mee houden in het ontwikkelen
van deze plannen voor het einde van 2022. In het formuleren van de guidance worden
ook de adviezen van maatschappelijke organisaties betrokken. De Ministeries van Economische
Zaken en Klimaat en Financiën zullen hier met hun expertise aan bijdragen.
Is het de Minister bekend dat eind 2020, 88 procent van de beleggingen in de energiesector
van alle grote Nederlandse verzekeraars, pensioenfondsen en banken samen nog in kolen,
olie en gas zaten, en hoe beoordeelt hij deze cijfers in het licht van het behalen
van de klimaatdoelstellingen en risico’s voor de financiële sector?
Het onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer getiteld «Grote banken, pensioenfondsen en
verzekeraars nog niet Paris-proof» van 26 oktober jl. is mij bekend.49 Op basis van dit onderzoek concludeert de Eerlijke Geldwijzer dat 88% van de beleggingen
van banken, verzekeraars en pensioenfondsen, in de energiesector eind 2020 zat in
kolen, olie en gas.
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ook in de beantwoording
van de schriftelijke vragen van het lid Leijten (SP) van 2 december jl. noemt, staat
wat betreft het kabinet voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie
een onomkeerbaar feit is.50 Wanneer investeringsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende rekening
mee houdt, kan dit leiden tot duurzaamheidsrisico’s. Vanuit dit perspectief vindt
het kabinet het verstandig dat financiële instellingen hun mogelijke risico’s in kaart
brengen en mitigeren. Het is aan financiële instellingen zelf om te bepalen hoe zij
dit het beste kunnen doen.
Acht de Minister, met het oog op de voortgang, de huidige acties voldoende om klimaatrisico’s
voor de financiële sector te kunnen beheersen, of zijn daarvoor volgens hem meer ambitie
en verdergaande maatregelen nodig?
Zoals ik aangaf in reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie over duurzaamheidsrisico’s,
vind ik het van groot belang dat financiële instellingen duurzaamheidsrisico’s meenemen
in hun risicomanagement. Uit onderzoek blijkt dat er nog belangrijke acties genomen
dienen te worden om klimaatrisico’s voldoende te beheersen. De nationale en Europese
toezichthouder zetten zich op diverse manieren hiervoor in, net als ikzelf. Zie hiervoor
ook mijn antwoord op de vraag van de D66-fractie.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie zijn voorts benieuwd of de Minister
kan toelichten hoe hij ten aanzien van de voortgang van het Nederlandse klimaatbeleid
voor de financiële sector kijkt naar de volgende drie oproepen in de initiatiefnota
«Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» (Kamerstuk
35 446):
• Aan de overheid om een einde te maken aan de vrijblijvendheid en met sturend beleid
werk te maken van de verduurzaming van de sector;
• Aan financiële instellingen om te beloven de CO2-uitstoot (scope 1, 2 en 3) van hun activiteiten met 55 procent te reduceren in 2030
ten opzichte van 1990; en
• Aan financiële instellingen om al in 2021 en niet pas in 2022 naar buiten te komen
met actieplannen om dat doel te halen.
Hoe vindt de Minister dat het op de voortgang op deze drie oproepen staat? Kan hij
aangeven waar hij zijn acties voldoende in lijn vindt met de oproepen en waar hij
vindt dat meer actie moet worden ondernomen?
De eerste oproep is aan de overheid om een einde te maken aan de vrijblijvendheid
en met sturend beleid werk te maken van de verduurzaming van de financiële sector.
Zoals uiteen is gezet in onder andere de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming
financiële sector51, zet het kabinet in op verschillende sporen om de verdere ontwikkeling van de markt
voor duurzame financiering te adresseren. Deze variëren wat betreft de mate van vrijblijvendheid.
Het eerder genoemde stuk beschrijft welke balans het huidige kabinet hierin heeft
gekozen.
De tweede oproep is aan financiële instellingen om te beloven de CO2-uitstoot (scope 1, 2 en 3) van hun activiteiten met 55% te reduceren in 2030 ten
opzicht van 1990. Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de initiatienota genoemd heb,
deel ik deze oproep van de initiatiefnemers. Ik heb deze oproep ook meermaals met
de sector gedeeld, bijvoorbeeld in een ronde tafel over het klimaatcommitment op 28 oktober
2020.52 Uit de meest recente voortgangsrapportage blijkt dat 10 financiële instellingen hebben
aangegeven dat zij een actieplan hebben dat in lijn is met de doelstellingen van het
klimaatakkoord van Parijs.
De derde oproep is aan financiële instellingen om al in 2021 en niet pas in 2022 naar
buiten te komen met actieplannen om hun klimaatdoelstellingen te halen. Ook deze oproep
heeft het kabinet in haar reactie op de initiatiefnota ondersteund en heb ik meermaals
bij de financiële sector onder de aandacht gebracht. Uit de voortgangsrapportage blijkt
dat 51% van de instellingen op het moment van samenstellen van de rapportage een actieplan
had.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment, die is opgesteld door KPMG.
Banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders zien zichzelf als onderdeel
van de oplossing voor de wereldwijde klimaatcrisis. Daarom tekenden 54 financiële
instellingen en hun brancheverenigingen in 2019 het Klimaatcommitment van de Nederlandse
financiële sector.
De leden vinden het goed dat er wederzijdse erkenning is bij het kabinet en de financiële
sector dat de financiële sector onderdeel zou moeten zijn van de oplossing voor de
klimaatcrisis. Als klein (maar een van de meest veedichte landen) drukt Nederland
met een van de grootste financiële sectoren ter wereld namelijk een aanzienlijke stempel
op het klimaat en de biodiversiteit wereldwijd.
De leden constateren ook dat het probleem niet een gebrek aan dit soort klimaatafspraken
was, maar het vrijblijvende karakter ervan. Vijftig jaar na «De grenzen aan de groei»
van de Club van Rome hebben we OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles, een Europese
taxonomie, sectorconvenanten, klimaatcommitments en biodiversiteitsstrategieën, maar
er wordt nog steeds roofbouw gepleegd op onze planeet en het zijn onze financiële
instellingen die daaraan bijdragen. De enige constante in die vijftig jaar is het
gebrek aan bindende wetten en regels.
Nóg meer vrijblijvende afspraken maken is geen vooruitgang. Toch is dat wat er steeds
gebeurt. Tijdens de klimaattop in Glasgow werd de Glasgow Financial Alliance for Net
Zero gepresenteerd, waar zich 450 financiële instellingen bij hebben aangesloten,
waaronder ook Nederlandse deelnemers. Ook het Klimaatcommitment van de financiële
sector uit 2019 past in de lijn der vrijblijvende afspraken.
Kan de Minister bevestigen dat het Klimaatcommitment vrijblijvend is? Zo ja, waarom
vindt hij dat financiële instellingen geen verantwoordelijkheid hoeven te nemen in
de klimaatcrisis? Zo nee, wat gebeurt er dan wanneer financiële instellingen zich
niet aan de afspraken houden?
In de voorgaande antwoorden op de vragen van de leden van de D66-, CDA- en ChristenUnie-fracties
heb ik uiteengezet wat het klimaatcommitment behelst en hoe ik aankijk tegen de daarin
gemaakte afspraken en de onlangs gepresenteerde voortgangsresultaten. Ik ben van mening
dat hoewel het klimaatcommitment in beginsel vrijwillig van aard is, het allerminst
als vrijblijvend kan worden aangemerkt vanwege de eerdere genoemde kenmerken zoals
het publiek-private karakter, de transparantie over de voortgang en de disciplinerende
werking die hiervan uitgaat.
Ik vind het belangrijk dat alle ondertekenaars van het klimaatcommitment hun verantwoordelijkheid
nemen en verwacht dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden. Uit de voortgangsrapportage
blijkt dat de sector het afgelopen jaar belangrijke stappen heeft gezet om haar CO2-voetafdruk in kaart te brengen en actieplannen op te stellen om bij te dragen aan
de doelstellingen van Parijs. Een van de uitkomsten is dat 89% van de deelnemers rapporteert
over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen. Dit lijkt aanzienlijk hoger
dan een steekproef van 28 grote Europese, Amerikaanse en Aziatische evenknieën (21%)
waarover Financial Times onlangs berichtte53.
Terwijl het kabinet de lovende woorden van de monitoringscommissie overneemt, wijst
recent onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer uit dat de energie-investeringen van de
meeste financiële instellingen op ramkoers met Parijs liggen.54 De Nederlandse financiële sector blijkt ook Europees koploper in de financiering
van producten die vaak bijdragen aan ontbossing, zoals soja, palmolie en rundvlees,
volgens nieuw onderzoek van Milieudefensie.55 De overheid ging ervan uit dat de financiële sector uit eigen beweging de banden
met ontbossing zou doorknippen, maar dat is niet gebeurd. Uit het onderzoek blijkt
dat ING, Rabobank en ABN AMRO de afgelopen vijf jaar € 3,1 miljard aan leningen hebben
verstrekt voor producten die vaak leiden tot ontbossing, zoals soja en rundvlees.
Pensioenfondsen, verzekeraars en banken hebben eind 2020 € 362 miljoen belegd in dergelijke
«ontbossingsrisicoproducten». Financiële instellingen doen nog steeds te weinig om
te voorkomen dat hun leningen en beleggingen bijdragen aan ontbossing en mensenrechtenschendingen.56
Daarnaast wordt er nog steeds geïnvesteerd in de bioindustrie, wat niet alleen maar
slecht is voor het klimaat en de biodiversiteit, maar ook voor de industrieel gehouden
dieren en voor de gezondheid van mensen, die nog steeds alleen maar meer in plaats
van minder vlees zijn gaan eten. Kan de Minister bevestigen dat onze financiële instellingen
met hun financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens blijven stimuleren?
De financiële sector heeft een belangrijke rol in de duurzame ontwikkeling. Financiële
instellingen spelen door hun keuzes ten aanzien van kapitaalstromen een bepalende
rol in de ontwikkeling van de reële economie en zo van een duurzame maatschappij.
Allereerst verwacht het kabinet dat financiële instellingen handelen volgens de OESO-richtlijnen
en de Guiding Principles van de Verenigde Naties. Daarnaast verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment
betrokken financiële instellingen ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment,
in het bijzonder bij het opstellen van de actieplannen om de CO2-intensiteit van hun balansen in lijn met de doelstellingen van het Parijsakkoord
af te bouwen. Hiervoor is het belangrijk om te blijven werken aan betrouwbare, breed
beschikbare en gestandaardiseerde duurzaamheidsdata van hoge kwaliteit binnen de gehele
investeringsketen.
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» van GroenLinks, D66, ChristenUnie
en CDA roept, net als Minister-President Rutte, op tot «actie, actie, actie». Waarom
volgt de Minister niet alle aanbevelingen op?
Zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota57 en in de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties
aangegeven, deelt het kabinet de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector
die de initiatiefnemers beschrijven en geeft zij op verschillende manieren invulling
aan de voorstellen. In tabel 1 van de genoemde kabinetsreactie vindt u een korte appreciatie
van de voorstellen van de initiatiefnemers.
Wat de leden van de PvdD-fractie betreft komt er een wettelijke verplichting voor
alle financiële instellingen om hun portefeuilles in lijn te brengen met het 1,5°C-doel
van het akkoord van Parijs, met afrekenbare CO2-reductiedoelen die hierbij passen. Hierbij dient niet alleen gekeken te worden naar
de voetafdruk die de financiële instelling zelf heeft, maar ook die van hun toeleveranciers.58 Is de Minister het ermee eens dat het klimaat er niet mee geholpen is als hele ketens
CO2-intensief blijven?
Het kabinet zet zich in om via verschillende sporen de verduurzamingsprikkels voor
en transparantie over de duurzaamheidsrisico’s binnen de reële economie en de financiële
sector te versterken. Dit gebeurt op nationaal, Europees en mondiaal niveau en valt
grofweg in te delen in ontwikkeling en toepassing van instrumenten gericht op het
reguleren, het stimuleren, het faciliteren en het geven van het goede voorbeeld voor
de verduurzaming. Daar valt naast het klimaatcommitment, bijvoorbeeld ook onder het
stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden
helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden).
Ook blijft het kabinet parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen
(zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms
voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in
te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties).
Is hij het ermee eens dat de reductieverantwoordelijkheid van financiële instellingen
om deze reden in brede zin moet worden opgevat, dus tot ver in CO2-intensieve ketens strekt doordat financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens ondersteunen?
De reductieverantwoordelijkheid van financiële instellingen zie ik in de context van
het klimaatcommitment. In de voorgaande antwoorden op de vragen van de leden van de
D66-, CDA- en ChristenUnie-fracties heb ik uiteengezet wat dit klimaatcommitment behelst
en hoe ik aankijk tegen de daarin gemaakte afspraken. Voor de uitvoering ervan is
het belangrijk om te blijven werken aan betrouwbare, breed beschikbare en gestandaardiseerde
duurzaamheidsdata van hoge kwaliteit binnen de gehele investeringsketen. Het kabinet
verwacht dat verschillende rapportageverplichtingen – zoals krachtens de CSRD – daar
in positieve zin aan zullen bijdragen.
Fossiele activiteiten spelen echter nog altijd een belangrijke rol spelen in onze
economie.
Deze rol moet op termijn wel worden afgebouwd. Iedereen moet hier een bijdrage leveren.
Dit geldt voor zowel voor bedrijven, burgers en de overheid, als voor de financiële
sector.
De leden van de PvdD-fractie zijn bezorgd over de ernst van de klimaatcrisis. De aarde
warmt sneller op dan gedacht. Het tempo waarin de financiële sector verduurzaamt moet
dan ook omhoog. Dit werd ook aanbevolen in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond
verstand». Welke maatregelen gaat de Minister nemen om het tempo te verhogen?
Het kabinet deelt deze bezorgdheid en zet op verschillende manieren in op het versnellen
van het verduurzamingstempo voor de gehele economie en de financiële sector. In de
antwoorden op de bovenstaande vragen ben ik ingegaan op deze maatregelen.
Eén van de in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» geïdentificeerde
tekortkomingen is de afwezigheid van sturend beleid. Tot nu toe is het kabinet niet
bereid geweest om bindende wetten en regels te verzorgen. Het kabinet stelt zich afwachtend
op. De leden vinden dit niet passen bij een sturende rol. Hoe kijkt de Minister hierop
terug?
Zoals ik schreef in mijn eerdere antwoorden op de vragen over het initiatiefnota «Van
oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», zet het kabinet
in op de ontwikkeling van verschillende instrumenten die variëren in de mate van sturing.
Het kabinet is daarbij vaak een voorstander van een Europese aanpak om weglekeffecten
te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen.59 Een adequate balans tussen enerzijds meer verplichtende en anderzijds overige instrumenten
is cruciaal voor zowel de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, als
het draagvlak ervoor.
Hoe past dat bij de oproep van de Minister-President tot «actie, actie, actie»?
De hierboven uiteengezette aanpak bevat acties die zijn gericht op het versterken
van prikkels voor de actoren binnen de reële economie en de financiële sector om verduurzamingsactie
te ondernemen. Ik verwacht bijvoorbeeld dat additionele prudentiële eisen leiden tot
betere beheersing van klimaatrisico’s door banken en verzekeraars, dat de duurzame
taxonomie ervoor zal zorgen dat de kapitaalstromen makkelijker de weg vinden naar
duurzame investeringen en dat betere transparantie over CO2-gehalte van investeringen zal leiden tot de afbouw ervan. Dit zal niet vanzelf gaan,
maar uiterste inspanning en actie van alle betrokkenen vergen. Onder meer actie van
de financiële instellingen om klimaatrisico’s in de kernprocessen te verweven, actie
van de Europese overheden om de taxonomiecriteria duidelijk en wetenschappelijk vast
te stellen en actie van de ondertekenaars van klimaatcommitment om hun CO2-blootstellingen op een ambitieuze wijze af te bouwen. Ik zal, samen met de Minister
van Economische Zaken en Klimaat, de sector ondersteunen bij het formuleren van de
uitgangspunten hiervoor.
En vormt de in Glasgow opgedane inspiratie voldoende aanleiding voor een actievere
houding?
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer op korte termijn
namens het kabinet infomeren over de uitkomsten van COP26 in Glasgow. Op COP26 heeft
Nederland zich onder andere bij diverse internationale verklaringen aangesloten, waaronder
de verklaring over International Public Support for the Clean Energy Transition. De 39 ondertekenaars60 committeren zich er in deze verklaring aan om per 2022 te stoppen met nieuwe directe
overheidssteun voor de internationale unabated fossiele energie sector. Dit heeft gevolgen voor het beleid en de portefeuille van
de exportkredietverzekeringen. In de kamerbrief61 van 8 november 2021 wordt deze beslissing toegelicht.
Vanwege de centrale rol die financiering speelt bij het mogelijk maken van klimaatactie
stond financiering dit jaar prominent op de agenda bij de internationale klimaattop.
Op de door COP-voorzitter VK georganiseerde Finance Day op 3 november is bijvoorbeeld
de International Sustainability Standards Board (ISSB) gelanceerd. De ISSB zal zich richten op het ontwikkelen van een internationale
standaard voor het rapporteren over duurzaamheid in financiële portefeuilles. In de
G20 heeft Nederland steun uitgesproken voor de oprichting van de ISSB.
De uitkomsten van de COP26 sterken mij in de overtuiging dat vrijwillige actie door
de private sector essentieel is, uiteraard in aanvulling op de meer «verplichtende»
maatregelen vanuit overheden. Zo heeft de Glasgow Financial Alliance for Net Zero (GFANZ) – een initiatief van ruim 400 financiële sector partijen – zich onder meer
gecommitteerd aan het versnellen van de transitie naar een netto nul uitstoot, inclusief
plannen om hierover te rapporteren.
De leden zijn van mening dat dat de overheid slim moet gaan sturen. Zij vinden het
goed dat de financiële sector de hand in eigen boezem steekt, maar constateren ook
dat geldschieters en beleggers niet aansprakelijk zijn voor CO2-uitstoot, terwijl de verantwoordelijkheid wel aan hen toe te rekenen valt. Hoe staat
de Minister tegenover het idee om aandeelhouders aansprakelijk te stellen? Is hij
bereid om een verkenning te starten naar de manier waarop dit zou kunnen?
Dat vind ik geen verstandige weg. Hoewel het kabinet ambitieuze additionele stappen
neemt
om de transitie naar de klimaatneutraliteit en de aantrekkelijkheid van fossiele investeringen
te verkleinen, blijft het gebruik van en handel in fossiele grond- en brandstoffen
een rol spelen in onze economie. Ik ben dan ook van mening dat het niet opportuun
is om vanuit de overheid eisen te stellen aan beleggers of aandeelhouders op dit vlak
– zoals het introduceren van juridische aansprakelijkheid voor CO2-uitstoot. Overigens ligt de verantwoordelijkheid om de CO2-reductie daadwerkelijk te realiseren primair bij de ondernemingen zelf.
Wel ben ik van mening dat de financiële sector in den brede, maar ook specifiek de
belegger en de aandeelhouder, een belangrijke taak heeft in de energietransitie en
ik blijf dan ook met de financiële sector in gesprek over hoe ze deze taak invullen.
Ik ben van mening dat er geen sprake hoeft te zijn van een tegenstelling met belangen
van aandeelhouders. Bijdragen aan verduurzaming is immers ook in het belang van het
veiligstellen van waardecreatie voor aandeelhouders op de langere termijn.
Ik vind het daarnaast verstandig dat de financiële instellingen duurzaamheidsrisico’s
waaraan zij zich blootstellen in kaart brengen, transparant maken en mitigeren. Daarbij
komt dat het afbouwen van investeringen in fossiele brandstoffen één van de mogelijke
instrumenten is voor financiële instellingen om hun portefeuille in lijn te brengen
met de doelen van Parijs. Het is aan financiële instellingen zelf om een overweging
te maken welke type instrumenten het beste bij hen past om bijvoorbeeld te voldoen
aan de afspraken uit het klimaatcommitment. Gezien de bovenstaande overwegingen zie
ik geen noodzaak om een verkenning naar de manier waarop de aandeelhouders aansprakelijk
gesteld kunnen worden voor de CO2-uitstoot.
Op dit moment voeren sommige financiële instellingen die een winstoogmerk hebben intensiever
klimaatbeleid dan de overheid. Zelfs ABP is nu uit fossiel gestapt, maar de overheid
nog niet. De overheid is als inkoper van allerlei diensten en goederen en als aandeelhouder
zelf ook een grote financiële speler en moet het goede voorbeeld geven. Dat gebeurt
nu niet en dat moet veranderen, want goed voorbeeld doet volgen.
Is de Minister bereid om het klimaat een centrale rol te geven in het staats- en beleidsdeelnemingenbeleid,
bijvoorbeeld door het klimaat een belangrijke, vaste plek te geven in de nieuwe Nota
Staatsdeelnemingen? Op welke manier kan het klimaat in het beheer van de beleidsdeelnemingen
een centrale plek krijgen?
Veel staatsdeelnemingen spelen een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatambities,
onder andere door hun bijdrage aan de realisatie van de daarvoor benodigde infrastructuur.
Als aandeelhouder verwacht ik bovendien dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie
vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mensen,
de maatschappij, het milieu en het klimaat, voor zover deze worden beïnvloed door
de bedrijfsactiviteiten. Dat is onderdeel van het MVO-beleid voor staatsdeelnemingen,
waarover ik uw Kamer op 16 juni 2020 heb geïnformeerd62. Het aandeelhouderschap van beleidsdeelnemingen is belegd bij de beleidsministers.
De beleidsministers zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van dit aandeelhouderschap
en de toepassing van het deelnemingenbeleid op deze deelnemingen.
En op welke manier kan het klimaat een sturender rol krijgen in het inkoopbeleid van
de rijksoverheid?
Rijksbreed wordt al een langere tijd gewerkt aan mogelijkheden om via inkoop maatschappelijke
impact te bereiken. Hierop is Rijksbreed beleid geformuleerd, genaamd «Inkopen met
impact»63, dat ook vertaald is naar een nationaal plan «Maatschappelijk Verantwoord Inkopen»64. «Dit plan is richtinggevend voor alle rijksinkoop en bedrijfsvoering. Voor klimaat en milieu is het doel de klimaatneutrale bedrijfsvoering in 2030 en voor circulariteit om in 2030 50% minder primair grondstoffengebruik te realiseren en in 2050 volledig
circulair te zijn.
De financiële sector is in dit beleid aangemerkt als relevant voor de zogenaamde Internationale
Sociale Voorwaarden (ISV), bedoeld om in de gehele keten misstanden te voorkomen of
te mitigeren. Het klimaat is hierin onder de noemer «milieu» een vast onderdeel. De
inzet van due diligence is verplicht bij aanbestedingen in de financiële sector. Via
due diligence kan de rijksinkoop bijdragen aan de vermindering van misstanden in de
keten van de financiële sector en klimaat daarbij een meer sturende rol geven. Bij
het Ministerie van Financiën uit dit zich concreet in bijvoorbeeld de verplichting
van banken waar het ministerie mee samenwerkt om een verklaring op te stellen over
de manier waarop de bank omgaat met misstanden in de keten en zich inzet deze te verminderen.
Een kabinet met een Paris-proof identiteit kenmerkt zich ten slotte door een kritischer
houding t.o.v. de financiële sector. Het kabinet zet geen vraagtekens bij de lovende
woorden uit de Klimaatcommitment-voortgangsrapportage. Dit terwijl de Eerlijke Geldwijzer
met een onderzoek65 achteruitgang constateert in plaats van vooruitgang, en het FD concludeert dat de
conclusies van het onderliggende KPMG-onderzoek geen sterke empirische basis hebben.66 Het positieve beeld dat de Minister neerzet wordt dus niet alleen weerlegd, maar
wordt dus ook niet ondersteund door de feiten. Daarnaast constateert De Nederlandsche
Bank dat de helft van de totale Nederlandse uitstoot, minimaal 82 megaton CO2, is toe te schrijven aan Nederlandse financiële instellingen. DNB constateert ook
dat financiële instellingen onvoldoende op klimaatrisico’s letten en niet weten welk
risico ze lopen door klimaatverandering.67 Dit is ook wat de Europese Centrale Bank (ECB) onlangs concludeerde.68 DNB schrijft dat dit een risico is voor de stabiliteit van het financiële systeem.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verzoeken de Minister om een
reactie te geven op deze onderzoeken en hoe die zich verhouden tot de positieve voortgangsrapportage.
Ik heb kennisgenomen van de door de leden van de fractie van de PvdD genoemde onderzoeken
van de Eerlijke Geldwijzer69, DNB70 en de ECB71, alsmede de genoemde duiding van de voortgangsrapportage klimaatcommitment in het
FD72. De gemene deler van de belangrijkste conclusies uit deze onderzoeken is dat het
van groot belang is voor financiële instellingen om de transparantie over en het beheersen
van duurzaamheidsrisico’s te versterken, actieplannen granulair, ambitieus en transparant
in te vullen en reductiedoelstellingen goed mee te nemen in het investerings- en risicobeleid.
Dit is in lijn met de inzet van het kabinet, zoals ook in de antwoorden op de bovenstaande
vragen uiteengezet. Samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat roep ik
de ondertekenaars van het klimaatcommitment hier ook toe op. Wij verwachten van alle
financiële instellingen dat zij komend jaar rapporteren en over een groter deel van
de balans.
Ook geven wij aan dat wij zien dat er op het gebied van actieplannen nog veel moet
gebeuren en roepen wij financiële instellingen op om ambitieus werk ervan te maken.
Ik blijf hierover met vertegenwoordigers van de financiële sector in gesprek binnen
de CFSK.
Ik vind het in het bijzonder van groot belang dat financiële instellingen duurzaamheidsrisico’s
meenemen in deze kernprocessen omdat klimaatverandering en de transitie naar een duurzame
economie financiële risico’s voor financiële instellingen met zich meebrengen. In
de bovenstaande antwoorden op de vragen van de CDA- en ChristenUnie-fractie heb ik
toegelicht hoe ik daar concrete invulling aan geef.
Op 17 november heeft de Europese Commissie een wetsvoorstel gepubliceerd om de import
van ontbossingproducten op de interne markt van de Europese Unie tegen te gaan. In
het voorstel schrijft de Europese Commissie dat het initiatief niet gericht is op
de financiële sector en investeringen. De Commissie stelt dat de implementatie van
de Taxonomieverordening en de toekomstige Corporate Sustainability Reporting Directive
(CSRD) goed geschikt zijn om de impact van de financiële sector op ontbossing aan
te pakken. Echter, de twee wetten waarnaar de Commissie verwijst bevatten hoofdzakelijk
verplichtingen op het vlak van rapportage en transparantie. Is de Minister het met
de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren eens dat ontbossing een probleem
is waartegen dringend en doortastend moet worden opgetreden?
Ja.
Is de Minister het ermee eens dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid
moeten nemen in de strijd tegen ontbossing?
Ja. De financiële sector kan een belangrijke bijdrage leveren in de strijd tegen ontbossing
door de allocatie van haar financieringen. Het kabinet verwacht dat bedrijven die
internationaal ondernemen, waaronder financiële instellingen, handelen volgens de
OESO-richtlijnen en de Guiding Principles van de Verenigde Naties. Naar verwachting bevat de toekomstige Corporate Sustainabality
Reporting Directive (CSRD) een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Daarnaast
verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment betrokken financiële instellingen
ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment. Het ligt wat mij betreft in de
rede dat zij daarbij ook kijken naar het voorkomen van investeringen in ontbossing
die de in het klimaatcommitment gestelde doelen schaden.
Deelt de Minister de opvatting van de Europese Commissie dat de implementatie van
de Taxonomieverordening en de CSRD voldoende instrumenten zijn om de Europese geldstromen
naar bedrijven betrokken bij ontbossing te stoppen? Indien nee, waarom niet? Indien
ja, kan de Minister toelichten op welke wijze deze instrumenten paal en perk zullen
stellen aan investeringen in dergelijke bedrijven?
De CSRD en de EU-taxonomie zijn twee instrumenten die kunnen bijdragen om geldstromen
naar bedrijven die betrokken zijn bij ontbossing te ontmoedigen. Met het CSRD-voorstel
van 21 april jl. voorziet de Europese Commissie een verplichting voor financiële instellingen
en bepaalde bedrijven om te gaan rapporteren over hun blootstelling aan duurzaamheidsrisico’s
in het kader van zes milieudoelen, waaronder biodiversiteit en klimaat, en hoe zij
met zulke risico’s omgaan. Met de EU-taxonomie kunnen particuliere investeerders beter
beoordelen welke investeringen duurzaam zijn. Hiertoe is op 8 december jl. voor onder
andere bosbouw een gedelegeerde handeling aangenomen ten behoeve van milieudoel klimaatmitigatie.
Er worden aanvullende voorstellen met betrekking tot bosbouw verwacht. Beide instrumenten
dragen bij aan het inzichtelijk maken van geldstromen naar bedrijven die betrokken
zijn bij ontbossing. Dit geeft investeerders zowel een prikkel als handvaten om de
financiering van ontbossing af te bouwen en te voorkomen. Het kabinet zal inzetten
op monitoring van de impact van de CSRD en de EU-taxonomie.
9. Inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de brieven die behandeld worden
tijdens dit schriftelijk overleg aangaande de inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
relatief oud zijn (uit 2018 en 2019). De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang
van het onderzoek van het OM naar de mogelijke rol van ABN AMRO in de zaak rond dividendstrippen.
Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo neen, wanneer zal het naar verwachting worden
afgerond? Hoeveel heeft ABN AMRO hiervoor opzij gezet? Gaat het nog steeds om 79 miljoen euro?73
Uit de vraag is mij niet duidelijk of de leden van de PVV-fractie doelen op het onderzoek
van de Duitse autoriteiten of de betrokkenheid van ABN AMRO bij een onderzoek van
het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM). Hieronder licht ik van beide onderzoeken
de stand van zaken toe en tevens licht ik toe op welke wijze ABN AMRO in haar verslaglegging
rekening houdt met de financiële gevolgen van deze onderzoeken.
Onderzoek dividendstripping Duitsland
In de Kamerbrieven van 3 december 201874 en 9 december 201975 heb ik aangegeven dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode
tot 2012 al dan niet terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd en dat ABN AMRO
hierover in nauw contact stond met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt
aan het onderzoek. Ik heb van ABN AMRO begrepen dat de tot op heden ingediende informatieverzoeken
van de Duitse autoriteiten door ABN AMRO zijn afgerond en dat er op dit moment geen
strafrechtelijke procedure loopt tegen de bank. Het is de bank niet bekend of die
er wel komt en wanneer het onderzoek wordt afgerond.
ABN AMRO heeft voor bovengenoemd onderzoek van het Duitse OM geen voorziening genomen.
De bank heeft dat onder meer toegelicht in het jaarverslag over 202076. Samengevat is de toelichting als volgt: het is niet uit te sluiten dat ABN AMRO
of dochterondernemingen te maken krijgen met financiële gevolgen als gevolg van hun
betrokkenheid bij dividendstripping. Het is op dit moment echter onduidelijk wat de
gevolgen zijn van de onderzoeken van de Duitse autoriteiten voor ABN AMRO. Daarom
kan de financiële impact op dit moment niet betrouwbaar worden ingeschat en heeft
de bank geen voorziening getroffen.
De in de vraag genoemde voorziening van EUR 79 mln. ziet niet op het onderzoek van
het Nederlandse OM, maar op een fiscaal geschil in Duitsland ten aanzien van zogenoemde
cum/cum-transacties in Duitsland. Vanwege een wijziging van twee beleidslijnen (nieuwe
interpretatie van oude belastingwetgeving) door het Duitse Ministerie van Financiën
zal ABN AMRO naar verwachting eerder teruggevorderde dividendbelasting dienen terug
te betalen aan de Duitse belastingdienst. De bank heeft hiervoor bij de halfjaarcijfers
in 2021 een voorziening genomen (EUR 79 mln.).77
Onderzoek OM
ABN AMRO heeft daarnaast bij het uitkomen van de halfjaarcijfers op 11 augustus 2021
aangegeven dat het Nederlandse OM onderzoek doet naar transacties die in de periode
2009–2013 uiteindelijk hebben geleid tot verrekening door een derde partij van de
ingehouden dividendbelasting in Nederland.78 Het onderzoek van het OM houdt verband met lopende fiscale procedures tussen deze
derde partij en de Belastingdienst. De rechtbank heeft deze derde partij in 2018 in
het gelijk gesteld. Het gerechtshof heeft in 2020 de uitspraak van de rechtbank vernietigd
en de Belastingdienst in het gelijk gesteld. Tegen de uitspraak van het gerechtshof
is bij de Hoge Raad cassatie ingesteld, dit is momenteel in behandeling.
Het OM heeft ABN AMRO laten weten een verdachte te zijn in het onderzoek vanwege haar
betrokkenheid bij een aantal van deze transacties. De timing van de afronding van
het onderzoek en de uitkomst zijn onzeker.
ABN AMRO heeft voor bovengenoemd onderzoek van het OM geen voorziening genomen. Het
is echter niet uitgesloten dat het onderzoek voor ABN AMRO financiële consequenties
heeft. De uitkomst en de eventueel mogelijke financiële impact van het onderzoek kan
op dit moment echter niet betrouwbaar worden ingeschat en er is daarom geen voorziening
getroffen.
De leden van de SP-fractie vragen ook naar de stand van zaken bij deze kwestie. ABN
AMRO lijkt namelijk betrokken bij grootschalige belastingontduiking via dividendbelastingen.
De Duitse autoriteiten hebben in dit kader al een inval gedaan bij de ABN AMRO-branche
in Frankfurt, en zijn een onderzoek gestart. Kan de Minister aangeven wat de stand
van zaken daarbij is?
In de mijn brieven van 3 december 201879 en 9 december 201980 schreef ik dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode tot 2012
al dan niet terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd en dat ABN AMRO hierover
in nauw contact stond met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het
onderzoek.
Behalve de ontwikkelingen die hierboven al aan de orde zijn gekomen is de situatie
hieromtrent sindsdien niet wezenlijk veranderd. Ik heb van ABN AMRO begrepen dat de
tot op heden ingediende informatieverzoeken van de Duitse autoriteiten door ABN AMRO
zijn afgerond en dat er op dit moment geen strafrechtelijke procedure loopt tegen
de bank. Het is de bank niet bekend of die er wel komt en wanneer het onderzoek wordt
afgerond
Is de Minister geïnformeerd over een boete, schikking of andere relevante ontwikkeling
in dit dossier?
Zoals hierboven toegelicht is er geen sprake van een boete of schikking en loopt er
op dit moment geen strafrechtelijke procedure tegen de bank in Duitsland. Ik word
regelmatig door ABN AMRO geïnformeerd over een aantal actuele dossiers, waaronder
het onderzoek van het Duitse OM naar dividendstripping. De afgelopen periode zijn
in deze overleggen geen bijzonderheden over het onderzoek van het Duitse OM naar voren
gekomen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Cumex-affaire steeds groter lijkt
te worden. Deze leden vragen wanneer het kabinet voor het eerst wist van deze fraude.
Voorts vragen zij wat er sindsdien is gebeurd om deze vorm van fraude tegen te gaan,
in het bijzonder sinds oktober 2018.
Voor zover de vraag van de leden van de fractie van de PvdA ziet op specifieke fraudegevallen
kan ik geen mededelingen doen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht. In algemene
zin is het fenomeen dividendstripping langer bekend. Reeds in 2001 is een antimisbruikbepaling
in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. De Belastingdienst pakt dividendstripping
aan, maar in de praktijk blijkt dit lastig te zijn. In de brief van december 2018
heb ik aangegeven dat onderzoek nodig was naar de hoofdvormen van dividendstripping
die zich in de praktijk voordoen. Als zou blijken dat de huidige regels ontoereikend
zijn, dan kan dit leiden tot aanpassing van de nieuwe wetgeving. Daarom heb ik gewerkt
aan een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat
consultatiedocument brengt mogelijke alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping
te versterken. Het document is op 15 december jl. gepubliceerd.
Overigens merk ik op dat in tegenstelling tot een aantal andere landen de specifieke
vorm van «Cum/Ex-fraude» zich in Nederland niet voor kan doen. Cum/Ex-fraude ziet
namelijk op risico's rondom de heffing van dividendbelasting over dividendvervangende
betalingen. In Nederland wordt dividendbelasting geheven over dividend en, anders
dan bijvoorbeeld in Duitsland, niet over dividendvervangende betalingen. Omdat Cum/Ex-fraude
zich niet in Nederland voordoet, is er vanuit het perspectief van de Belastingdienst
geen aanleiding om capaciteit in te zetten op de bestrijding van deze specifieke vorm
van fraude.
Hoeveel mensen zijn vervolgd voor deze vorm van fraude?
Op deze vraag kan ik geen antwoord geven, omdat de vervolging van deze specifieke
vorm van fraude niet afzonderlijk wordt geregistreerd.
Hoe kijkt het kabinet terug op de antwoorden op verzoeken van onder andere de leden
Van Weyenberg en Leijten?
In mijn reactie op het verzoek van het lid Van Weyenberg (D66) op 3 december 2018
en in mijn reactie op het verzoek van het lid Leijten (SP) op 9 december 2019 ben
ik ingegaan op de rol van ABN AMRO bij dividendstripping.81, 82 Hierboven heb ik in reactie op de vragen van de leden van de PVV en SP aangegeven
dat sindsdien de situatie niet wezenlijk is gewijzigd.
Is het kabinet van mening dat de mededeling dat geen uitspraken worden gedaan over
zaken die onder de rechter zijn recht doet aan de omvang van de fraude?
De fraude in Duitsland is reeds enkele jaren onderwerp van onderzoek van het Duitse
OM. Het is aan het Duitse OM om zich hierover uit te spreken en eventueel juridische
gevolgen aan te verbinden. Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen. Zoals
ik ook in mijn brief van 3 december 2018 heb toegelicht is de Duitse nationale wet
aangepast waardoor het niet meer mogelijk is om deze vorm van fraude te plegen.
Onderkent het kabinet dat hij het probleem heeft onderschat en voortdurend achter
de feiten aan liep?
Het kabinet herkent niet het beeld dat het probleem is onderschat. Het kabinet weet
dat dividendstripping in Nederland voorkomt. Reeds in 2001 is een antimisbruikbepaling
in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. Wanneer de Belastingdienst
gevallen van dividendstripping ontdekt, treedt de Belastingdienst daar tegen op. Uit
een inventarisatie binnen de Belastingdienst komt naar voren dat over de jaren 2000–2020
de Belastingdienst voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties heeft opgelegd vanwege
dividendstripping. Dit betreft 59 casus. Bij de aanpak van dividendstripping door
de Belastingdienst is het verzamelen van informatie echter erg complex en zeer tijdrovend.
Uit gedetecteerde casus blijkt namelijk dat commerciële partijen vaak gebruik maken
van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende
actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie
over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Om te onderzoeken welke alternatieven
beschikbaar zijn om dividendstripping beter aan te kunnen pakken, is het kabinet op
15 december jl. met een internetconsultatie hierover gestart.
Hoe groot is de schade als gevolg van deze vorm van fraude? Heeft het kabinet reeds
zicht op hoeveel niet betaalde dividendbelasting aan de fraudeurs is overgemaakt?
Het is heel moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking
niet betaald wordt. Het is immers de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen
om dat buiten het zicht van de fiscus te houden. Ook voor de specifieke vorm «dividendstripping»
bestaat geen model om de mogelijke misgelopen dividendbelasting op dit vlak in beeld
te brengen. Uit een inventarisatie binnen de Belastingdienst komt naar voren dat over
de jaren 2000–2020 de Belastingdienst voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties
heeft opgelegd vanwege dividendstripping. Dit betreft 59 casus. Door het feit dat
betrokken partijen informatie over de structuren buiten het zicht van de fiscus willen
houden heeft de Belastingdienst niet in alle gevallen zicht op de situaties waarin
dividendstripping plaatsvindt. Het feit dat op de inspecteur een zware bewijslast
rust, maakt dat niet in alle gevallen waarin sprake is van een vermoeden van dividendstripping
naheffingen kunnen worden opgelegd.
Hoe kan het dat Nederlandse banken zo’n grote rol hadden in deze fraude?
Uit de berichten uit de media begrijp ik dat niet alleen Nederlandse banken, maar
ook andere partijen uit de financiële sector onderwerp van onderzoek zijn van het
Duitse OM. In mijn brief van 3 december 2018 heb ik aangegeven dat financiële instellingen,
waaronder banken, integer behoren te handelen. Hieronder valt in ieder geval dat geen
fraude wordt gepleegd of daaraan mee wordt gewerkt. Gezien hun maatschappelijke verantwoordelijkheid
zouden banken transacties die zijn gericht op dividendstripping niet moeten willen
verrichten, niet voor zichzelf en niet voor hun klanten. Ik spreek de sector geregeld
aan op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid en zal dit ook blijven doen.
ABN AMRO heeft mij, zoals opgenomen in de brief van 9 december 201983, geïnformeerd dat de bank de afgelopen jaren in toenemende mate beleid heeft geformuleerd
en aangescherpt, waaruit blijkt dat de bank hoe dan ook niet (meer) betrokken wil
zijn bij activiteiten zoals dividendstripping.
Wat hebben toezichthouders DNB en AFM gedaan om dit te voorkomen, en om dit een halt
toe te roepen?
Het Financieel Expertise Centrum (FEC), een samenwerkingsverband van autoriteiten
in de financiële sector, heeft een diepgaand onderzoek gedaan naar dividendstripping.
De Belastingdienst, de FIOD, de AFM, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL)
en het Openbaar Ministerie hebben hun kennis met betrekking tot dividendstripping
gebundeld. Dit heeft geresulteerd in het recent gepubliceerd kennisdocument.84 Het doel van het document is de kans te vergroten dat de FEC-partners in hun reguliere
dagelijks werk signalen van dividendstripping eerder herkennen, wat de aanpak van
dividendstripping kan verbeteren. Het kennisdocument maakt ook duidelijk welke gereedschappen
de FEC-partners binnen de bestaande regelgeving tot hun beschikking hebben om dividendstripping
te detecteren en terug te dringen. Vanaf 2018 heeft de AFM door nieuwe transactierapportageverplichtingen
als gevolg van Mifid II regelgeving een beter beeld van activiteiten in Nederlandse
financiële instrumenten. Door het verstrekken van deze gegevens aan de Belastingdienst
levert de AFM een bijdrage aan de detectie van mogelijke dividendstripping.
Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit en mogelijkheden om dit soort fraude
op te sporen en af te straffen?
Zoals eerder aangegeven doet Cum/Ex-fraude zich niet in Nederland voor. Er worden
in de praktijk wel andere vormen van dividendstripping geconstateerd. Als onderdeel
van het totale toezicht zet de Belastingdienst in op de aanpak van dividendstripping.
Dit blijkt ook uit het feit dat de Belastingdienst over de jaren 2000–2020 in 59 casus
voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties heeft opgelegd vanwege dividendstripping.
De aanpak van dividendstripping door de Belastingdienst blijkt echter lastig te zijn.
De complexiteit hiervan is de afgelopen jaren verder toegenomen. Professionele partijen
hebben zich erin gespecialiseerd om door middel van dividendstripping voordelen te
behalen. Dit is geen typisch Nederlands fenomeen, maar gebeurt ook in de landen om
ons heen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken
van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende
actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie
over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Dit maakt het verzamelen van
informatie door de Belastingdienst extra complex en zeer tijdrovend. Om te onderzoeken
welke alternatieven beschikbaar zijn om dividendstripping beter aan te kunnen pakken,
is het kabinet op 15 december jl. met een internetconsultatie hierover gestart.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier