Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het conceptwetsvoorstel inzake mediation
29 528 Mediation en het rechtsbestel
Nr. 14 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 december 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Justitie en Veiligheid over de brief van 25 juni 2021
over het Conceptwetsvoorstel inzake mediation (Kamerstuk 29 528, nr. 13).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 september 2021 aan de Minister voor Justitie en
Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 14 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Hierbij antwoord ik op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid over de brief van 25 juni 2021 inzake mediation en het rechtsbestel
(Kamerstuk 29 528, nr. 13). De vragen en opmerkingen zijn afkomstig van de leden van de fracties van VVD, D66,
CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie, Volt en SGP.
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Rechtsbescherming van 25 juni 2021 inzake de laatste stand van zaken betreffende het
conceptwetsvoorstel mediation. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik enkele
verduidelijkende vragen te stellen over zijn beslissing het wetgevingstraject niet
door te zetten en op andere manieren in te zetten op mediation.
Bezwaren van partijen
1. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie geven aan te constateren dat het de verwachting was dat
het wetsvoorstel inzake mediation per saldo zou leiden tot lagere kosten voor burgers
en bedrijven, alsmede tot lagere administratieve lasten. Ze vragen of de Minister
kan toelichten hoe hij zonder een wettelijke regeling voor mediation, de kosten voor
burgers en bedrijven en hun administratieve lasten wil verlagen.
De opzet van het conceptwetsvoorstel was dat de kosten van het wettelijke register
zouden worden doorbelast aan de mediator. Het wetsvoorstel had als doel te bevorderen
dat partijen hun geschillen zo veel mogelijk in onderlinge overeenstemming, al dan
niet met behulp van een mediator, oplossen. Deze vorm van geschiloplossing blijkt
de meest duurzame oplossingen van problemen op te leveren en daarmee bij te dragen
aan het voorkomen van langdurige en kostbare geschillen. In mijn brief van 25 juni
jl. heb ik aangegeven dat ik het conceptwetsvoorstel niet in consultatie breng, maar
dat dit onverlet laat dat ik het belang van mediation onderschrijf en het gebruik
ervan wil stimuleren.1 In de brief benoem ik hiertoe verschillende maatregelen/trajecten. Aanvullend hierop
onderzoek ik samen met de Raad voor de rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand
(hierna: Raad) de mogelijkheid voor het invoeren van een startbijdrage voor partijen
die deelnemen aan een mediationtraject in hun rechtszaak. De startbijdrage houdt in
dat partijen de eerste paar uur van de mediation niet hoeven te betalen. De startbijdrage
is een maatregel om het gebruik van mediation te bevorderen door het voor partijen
aantrekkelijker te maken met elkaar het gesprek aan te gaan onder begeleiding van
een professionele mediator. Daarnaast ben ik met de MfN in gesprek over een mogelijke
campagne om de bekendheid van mediation te vergroten en het gebruik ervan te stimuleren.
Een andere maatregel die ik heb genomen, is de verhoging van de vergoedingen voor
rechtsbijstandverleners, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren.
De verhoging van de vergoedingen voor mediators is aangekondigd in de brief van 2 november
jl.2 Met dit pakket aan maatregelen verwacht ik het gebruik van mediation te stimuleren.
Daarnaast blijf ik voortdurend in gesprek met betrokkenen in het veld om te bezien
welke eventuele aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
2. Vraag + antwoord
De voorgenoemde leden geven aan teleurgesteld te zijn dat de beroepsgroep van mediators
verdeeld is geraakt over de vraag welke beroepsorganisaties in aanmerking zouden moeten
kunnen komen voor een aanwijzing. Ze vragen of de Minister kan aangeven wat de bron
van deze verdeeldheid is, of er is gepoogd een oplossing te vinden die voor alle betrokken
beroepsorganisaties acceptabel is en of er een mediationtraject mogelijk is om alle
beroepsorganisaties onderling op één lijn te krijgen.
Er zijn meerdere organisatie die een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden.
Deze organisaties hanteren verschillende kwaliteitscriteria en hebben eigen opvattingen
over de eisen waaraan mediators moeten voldoen. De beroepsgroep van mediators was
verdeeld over de vraag welke van deze organisaties in aanmerking zouden moeten kunnen
komen voor een aanwijzing. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande praktijk,
is in het conceptwetsvoorstel gekozen voor een systeem waarbij mediators die waren
aangesloten bij een door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen beroepsorganisatie,
zich via een eenvoudigere route konden inschrijven in het door de Minister voor Rechtsbescherming
te beheren register voor beëdigd mediators. In voorbereiding op het conceptwetsvoorstel
hebben twee rondetafelbijeenkomsten, een informele consultatieronde en meerdere gesprekken
met belanghebbende partijen plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben niet geleid tot
een oplossing die voor alle betrokken organisaties acceptabel is, zo is gebleken uit
de reacties op het conceptwetsvoorstel. Ik zie het niet als de taak van de overheid
om private organisaties via een mediationtraject op één lijn te krijgen. Dat lukt
ook alleen als de mediation-organisaties dat zelf willen.
3. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister ook heeft besloten de
stimulerende maatregelen uit het conceptwetsvoorstel niet in te dienen, maar daar
op afzonderlijke punten mee aan de slag te gaan. Zij vragen hoe hij dat voor zich
ziet.
In de brief van 25 juni 2021 heb ik verschillende stimulerende maatregelen aangekondigd.
Voor veel van deze maatregelen is geen aanpassing van de wet- of regelgeving nodig.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de eerste vraag van uw fractie. Voor bepaalde
maatregelen waarvoor wel een wetswijziging nodig is, kijk ik of dit kan meelopen in
andere wetstrajecten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de codificatie van de bevoegdheid
van de rechter om partijen die dit wensen naar mediation te verwijzen in het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en het voornemen om voorzieningen gericht op laagdrempelige
geschilbeslechting te betrekken bij de wijzigingen van de Awb die zijn toegezegd in
de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag
«Ongekend Onrecht». Zie hiervoor onder andere de antwoorden op de vragen 58 en 76.
4. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen of bij de stimulerende maatregelen dezelfde bezwaren
bestaan als bij de vormgeving van het wettelijk register.
Mijn beeld is dat bij de stimulerende maatregelen niet dezelfde bezwaren bestaan als
bij de vormgeving van het register. Om die reden heb ik ook besloten voor bepaalde
stimulerende maatregelen te bezien of die kunnen meelopen in andere wetstrajecten.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
5. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister de verankering van mediation in
de wet ziet, bijvoorbeeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zonder
dat wettelijke kwaliteitswaarborgen voor mediators worden geregeld.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 25 juni 2021 ben ik voornemens om in het Wetboek
van Burgerlijke rechtsvordering op te nemen dat een rechter partijen die dat wensen
in alle gevallen en in elke stand van het geding kan verwijzen naar mediation. Het
gaat hierbij om codificatie van de bestaande praktijk. Het is mijns inziens dan ook
niet nodig dat er wettelijke kwaliteitswaarborgen voor mediators worden geregeld.
6. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het verschil dat
dan ontstaat tussen mediators en advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders, wier
positie in de rechtsgang verankerd is in de wet maar ten aanzien van wie ook zware
kwaliteitseisen in de wet zijn opgenomen.
Advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders vervullen ieder een eigen specifieke
rol in onze rechtsstaat. Advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders hebben gemeen
dat zij belast zijn met taken die bij of krachtens wet aan hen zijn toebedeeld, al
dan niet met uitsluiting van een ieder ander. Het gaat hier bijvoorbeeld in het geval
van notarissen om het verlijden van authentieke akten (artikel 2, Wet op het notarisambt),
bij gerechtsdeurwaarders om het verrichten van ontruimingen en het leggen van beslagen
(artikel 2, Gerechtsdeurwaarderswet) en bij advocaten om het verlenen van (soms wettelijke
verplichte) rechtsbijstand (artikel 10a, Advocatenwet). De aard en omvang van deze
al dan niet exclusief aan hen toebedeelde taken rechtvaardigen het stellen van kwaliteitseisen
en het houden van toezicht op naleving van deze eisen. Het toebedelen van (al dan
niet exclusieve) wettelijke taken aan mediators is niet aan de orde.
Stimulerende maatregelen in het bestuursrecht
7. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie geven aan in de brief te lezen dat mediation deel uitmaakt
van het brede conflicthanteringspalet dat bestuursorganen kunnen hanteren in het kader
van het programma «Passend contact met de overheid» (PCMO). De vraag of het klopt
dat dit programma is bedoeld om bestuursorganen te ondersteunen, kan ik bevestigend
beantwoorden.
8. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen welke voorzieningen voor burgers worden getroffen
om laagdrempelige geschilbeslechting te stimuleren. Ze vragen waar burgers bijvoorbeeld
terecht kunnen die gebruik willen maken van mediation om hun conflict met de overheid
te beslechten in plaats van een gerechtelijke procedure.
In mijn brief van 25 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die worden
genomen om het gebruik van mediation te stimuleren. Daarnaast werk ik aan aanvullende
maatregelen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
De leden vragen specifiek waar burgers die gebruik willen maken van mediation om hun
conflict met de overheid te beslechten terecht kunnen. Burgers die in een geschil
met de overheid gebruik willen maken van mediation kunnen dit bij de betreffende overheidsinstantie
aangeven. Mediation maakt deel uit van het conflicthanteringspalet van PCMO. Het Ministerie
van BZK stimuleert en ondersteunt overheidsorganisaties bij het inzetten van het PCMO-conflicthanteringspalet
en het toepassen van de hiervoor benodigde vaardigheden. Een bredere toepassing van
het conflicthanteringpalet leidt tot meer informele geschilbeslechting en daarmee
naar verwachting ook tot meer mediations.
9. Vraag + antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen voornoemde leden wanneer de Kamer wordt geïnformeerd
over de resultaten van het programma PCMO.
Over de resultaten wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in de voortgangsbrief «Verbetering
dienstverlening en vermindering regeldruk» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. De eerstvolgende voortgangsbrief wordt in het eerste kwartaal
van 2022 naar de Kamer gestuurd.
10. Vraag + antwoord
Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden hoe de inzet ten aanzien van het bevorderen
van mediation in strafzaken zich verhoudt tot de Innovatiewet Strafvordering (Kamerstuk
35 869). De brief over de inzet van de Minister ten aanzien van mediation is één dag na
indiening van de Innovatiewet Strafvordering naar de Kamer gestuurd. Deze leden lezen
in de brief van 25 juni jl. echter niets over het wetsvoorstel en de pilot mediation
die deel uitmaakt van het wetsvoorstel. In de toelichting op het wetsvoorstel is te
lezen dat de pilot mediation een exploratief karakter heeft en nog zal worden uitgewerkt
in een plan van aanpak. De leden vragen of de Minister het plan van aanpak van de
pilot mediation kan delen met de Kamer en wanneer hij verwacht dat de pilot van start
zal kunnen gaan.
In mijn brief van 25 juni jl. ben ik met name ingegaan op de (stimulerende) maatregelen
die ik neem in het kader van het privaat- en het bestuursrecht. Dit laat onverlet
dat ik ook mediation in het strafrecht van belang vind. Mediation in het strafrecht
houdt in dat de officier van justitie of de rechter in een lopende strafprocedure
de zaak naar mediation kan verwijzen. Indien alle partijen instemmen wordt de zaak
aangemeld bij het mediationbureau van de rechtbank. Herstel van zowel materiële als
immateriële gevolgen van het strafbare feit staat bij mediation in strafzaken centraal.
Mediation in strafzaken biedt voor partijen de mogelijkheid om gezamenlijk afspraken
te maken onder begeleiding van een neutrale derde. Deze afspraken kunnen in een vaststellingsovereenkomst
worden neergelegd, die door partijen ondertekend wordt. Deze overeenkomst wordt toegevoegd
aan het strafdossier. Ingevolge artikel 51h, tweede lid, Wetboek van Strafvordering
houdt de rechter rekening met de overeenkomst als hij een straf of maatregel oplegt.
Ook de officier van justitie houdt rekening met het resultaat van de mediation bij
het nemen van een beslissing over de strafzaak. De Innovatiewet Strafvordering heeft
tot doel om mogelijke onderdelen van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in de praktijk
te beproeven. Op die manier kan worden bezien of die onderdelen slagen in hun streven
naar verbetering, of de ontworpen regeling aanpassing behoeft en wat de exacte uitvoeringsconsequenties
zijn. Ook kan worden beoordeeld of er flankerend beleid nodig is om de nieuwe regeling
doeltreffend te doen zijn. De resultaten van deze proeven worden betrokken bij de
verdere voorbereiding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Een onderdeel van
de Innovatiewet betreft mediation in strafzaken na aanvang van het onderzoek op de
terechtzitting. De in het kader van de Innovatiewet Strafvordering voorziene pilot
mediation zal, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, doorgang vinden. Het plan
van aanpak daarvoor is meegezonden met de nota naar aanleiding van het verslag bij
het voorstel inzake de Innovatiewet Strafvordering.3 Behandeling van de Innovatiewet Strafvordering in uw Kamer staat gepland op 17 januari
2022. De inwerkingtreding van de Innovatiewet is op zijn vroegst voorzien in het voorjaar
2022. Dat is ook het vroegst mogelijke startmoment van de pilot mediation.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
Inleiding
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister
en zijn motivering het conceptwetsvoorstel inzake mediation niet in consultatie te
brengen. Zij spreken hun waardering uit voor de inspanningen die hij in dat verband
heeft verricht. Deze leden achten bevordering van mediation van belang. Het kan zorgen
voor verlichting van de overbelaste rechtspraak en voor een meer duurzame beslechting
van geschillen. Een en ander neemt niet weg dat deze leden de keuze van de Minister,
dit wetsvoorstel niet in consultatie te brengen, onderschrijven. Het wetsvoorstel
bevatte namelijk te veel overheidsbemoeienis inzake de wettelijke registerplicht,
maar onvoldoende overheidsbemoeienis als het gaat om maatregelen mediation te stimuleren.
Volgens de voorgenoemde leden is vooral de inzet op stimuleringsmaatregelen wenselijk.
Helemaal nu uit de begrotingsplannen blijkt dat de Minister geen structurele investeringen
wil doen in de rechtsbijstand, omdat hij ervan uitgaat met middelen als mediation
het aantal procedures bij de rechter te kunnen verminderen. Maatregelen om mediation
te stimuleren lijken dan ook geboden. Dat is eveneens het signaal dat de beroepsgroep
van mediators afgeeft. In dit licht hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen.
Bezwaren van partijen
11. Vraag + antwoord
De leden van de D66-fractie geven aan dat de Minister afziet van indiening, omdat
het conceptwetsvoorstel niet tegemoetkomt aan de behoeftes die leven binnen de beroepsgroep
van mediators. Allereerst vragen de leden van de D66-fractie waarom de Minister eigenlijk
zo afgeweken is van de wensen van de beroepsgroep. Ze vragen of hij dit gebrek aan
draagvlak niet heeft kunnen zien aankomen. De behoeftes van de beroepsgroep zijn immers
uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de rondetafelbijeenkomsten, waarbij betrokkenen
uit het werkveld hebben aangegeven welke wetgeving volgens hen wel en niet wenselijk
is. De leden geven aan dat de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) deze behoeftes ook
nog eens heeft beschreven in haar MfN
aanbevelingen, die zij aan de Minister heeft doen toekomen. Ze vragen hoe het kan dat de Minister
een conceptwetsvoorstel heeft gemaakt dat aan de doelstellingen van de beroepsgroep
voorbijgaat, terwijl hij toch op de hoogte was van de wensen, aanbevelingen en ook
bezwaren uit het werkveld, en zodoende had kunnen verwachten dat zijn conceptwetsvoorstel
onvoldoende draagkracht zou hebben.
Na de (internet)consultatie van het conceptwetsvoorstel in 2016 heeft een groep van
mediators en wetenschappers samen met het bestuur van de MfN de krachten gebundeld
om een aantal gezamenlijk gedragen uitgangspunten te formuleren ten behoeve van wettelijke
maatregelen ter bevordering van mediation. Zij hebben deze aanbevelingen begin 2019
aan mij aangeboden. Een belangrijke stap, want de ervaringen uit het verleden leerden
dat er binnen de beroepsgroep verschillende en deels tegenstrijdige inzichten bestonden
over de inhoud van een eventueel wetsvoorstel. Mede naar aanleiding van deze aanbevelingen
heb ik toen besloten een nieuwe poging voor een nieuw conceptwetsvoorstel te wagen.
Helaas is bij de uitwerking van deze aanbevelingen gebleken dat de inzichten binnen
de beroepsgroep nog altijd verschillend en op onderdelen zelfs tegenstrijdig zijn.
De aanbevelingen waarover een deel van het veld overeenstemming had bereikt, waren
dusdanig algemeen van aard dat zij onvoldoende houvast boden voor overeenstemming
over een concrete uitwerking in een wettekst. Overigens zagen niet alle aanbevelingen
op een wettelijke regeling. Ook speelde een rol dat niet de gehele beroepsgroep vertegenwoordigd
was bij het opstellen van de aanbevelingen. ADR Register was hierbij bijvoorbeeld
niet betrokken. Overigens hecht ik eraan op te merken dat bij de doelstelling van
het conceptwetsvoorstel de positie van rechtzoekenden steeds centraal heeft gestaan,
niet die van de beroepsgroep. Niettemin is draagvlak vanuit de beroepsgroep bij het
opstellen van een wetsvoorstel dat zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande praktijk
wel noodzakelijk. Nu gebleken is dat dat draagvlak er, net als bij het conceptwetsvoorstel
dat eerder in consultatie is gegaan, onvoldoende is, zie ik opnieuw af van wettelijke
regulering en zet ik in op het stimuleren van mediation langs andere weg.
12. Vraag + antwoord
De leden van de D66-fractie constateren dat de beroepsgroep van mediators grosso modo
twee wensen heeft. De eerste betreft het wettelijk verankeren van het huidige kwaliteitsstelsel
voor mediators in het MfN-register, zodat publiekrechtelijke gevolgen kunnen worden
verbonden aan de registratie van mediators, zoals titelbescherming. De tweede wens
betreft maatregelen ter bevordering van de bekendheid van mediation. De leden van
de D66-fractie geven aan dat de Minister aan de eerste wens invulling wilde geven
met een overheidsregister dat het beroep van mediator onder zijn toezicht en bevoegdheid
bracht. Dan zou de uitvoering van het kwaliteitsstelsel niet meer bij de beroepsgroep
zelf komen te liggen. De voorgenoemde leden hebben daar twijfels over. Zij vinden
het wenselijk als de beroepsregulering van mediators zoveel mogelijk bij de beroepsgroep
zelf blijft. Er zijn immers geen signalen dat intensieve overheidsregulering op dit
vlak noodzakelijk is. De leden geven aan dat de beroepsorganisatie een constante hoge
kwaliteit levert waarop nauwelijks kritiek is. Een wettelijke verankering waarbij
de mediators zelf aan het stuur zouden blijven zitten, heeft voor deze leden dan ook
de voorkeur. Dat zou volgens de Minister alleen kunnen, althans zo lezen de leden
van de D66-fractie het, als een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo)
zou worden opgericht. Dat staat op gespannen voet met het rijksbeleid om het aantal
zbo’s te verminderen, en is voor de Minister zodoende onwenselijk. Genoemde leden
vragen of er niet nog andere smaken zijn om het huidige kwaliteitsstelsel wettelijk
te verankeren, maar daarbij de uitvoering en controle bij de beroepsgroep zelf te
houden. Zou bijvoorbeeld een verbinding gelegd kunnen worden tussen een private organisatie
en een bestaande zbo met publiekrechtelijke bevoegdheden? Iets dergelijks is nu het
geval met de MfN en de Raad voor de Rechtsbijstand in zaken waarbij een toevoeging
wordt ontvangen voor mediation.
Met de leden van de D66-fractie ben ik van mening dat als er een wettelijk register
zou komen, dit wettelijke register zoveel mogelijk zou moeten aansluiten bij de kwaliteitsregulering
van de beroepsgroep zelf. Wettelijke verankering van registers van beroepsorganisaties
leidt ertoe dat deze organisaties naar hun aard een zbo worden. Dat komt, zoals de
leden van deze fractie terecht opmerken, in strijd met bestendig rijksbeleid dat juist
ziet op het beperken en terugdringen van het aantal zbo’s, in het bijzonder privaatrechtelijke
zbo’s. In het beoogde conceptwetsvoorstel was, zeg ik in reactie op de vraag of er
nog andere smaken zijn om het huidige kwaliteitsstelsel wettelijk te verankeren, de
aansluiting op de kwaliteitsregulering van de beroepsgroep dan ook op andere wijze
gewaarborgd. In het voorstel was hier invulling aan gegeven door de kwaliteitseisen,
zoveel als mogelijk is, te laten aansluiten bij de eisen die reeds door de beroepsorganisaties
worden gesteld en door mediators die zijn aangesloten bij een door de Minister voor
Rechtsbescherming aangewezen beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden zich eenvoudiger
te kunnen laten inschrijven in het register. Op deze wijze zou, in mijn optiek, zijn
voorzien in een goede aansluiting op de bestaande praktijk, zonder dat de aard en
status van de beroepsorganisaties fundamenteel zou veranderen.
Vervolgstappen
13. Vraag + antwoord
De leden van de D66-fractie geven aan te constateren dat, nog meer dan aan een wettelijke
verankering, behoefte is aan stimuleringsmaatregelen om mediation te bevorderen. Nogmaals
benadrukken zij dat dit van belang is om de rechtshulp de komende jaren te financieren.
In zijn brief heeft de Minister enkele stimuleringsvoorstellen gedaan. De voorgenoemde
leden constateren echter dat deze veelal beperkt blijven tot plannen en voornemens,
maar te weinig concrete maatregelen bevatten. De MfN heeft eerder een nationaal stimuleringsplan
gemaakt. Twee concrete aanbevelingen waren het opzetten van grootschalige publieksvoorlichting
en -campagne en laagdrempelige mediationloketten op vijftien plekken in het land.
De leden vragen of de Minister kan aangeven waarom hij deze aanbevelingen niet meeneemt
in de vervolgstappen om mediation te stimuleren. Deze leden denken dat deze maatregelen
kunnen bijdragen aan de bekendheid van mediation. Voor de goede orde wijzen zij erop
dat een samenwerking met het Juridisch Loket om de bekendheid van mediation te vergroten
geen vervanging is van de door de MfN genoemde mediationloketten. Deze loketten moeten
immers niet gekoppeld worden aan juridische instellingen, omdat mediation voorkomt
dat problemen juridisch worden.
Ik heb het nationaal stimuleringsplan van de MfN met interesse gelezen. Ten tijde
van de verzending van mijn brief had ik het stimuleringsplan pas net ontvangen, waardoor
deze niet is meegenomen in de stimuleringsvoorstellen genoemd in de brief. Ik ben
met de MfN in gesprek over voorlichting en een campagne om de bekendheid van mediation
te vergroten en het gebruik ervan te stimuleren. Ik ben geen voorstander van de oprichting
van specifieke mediationloketten, gezien het aantal (gemeentelijke en andere) loketten
dat er al bestaat. Er is nu al onduidelijkheid bij mensen waar ze voor welke hulp
terecht kunnen. Met extra loketten wordt deze onduidelijkheid nog groter. Wel ben
ik met de MfN in gesprek om te kijken of de doelstellingen van een mediationloket
op een andere manier kunnen worden bereikt.
Stimulerende maatregelen in het privaatrecht
Bij de beschrijving van de vervolgstappen geeft de Minister aan, nog te bezien of
het opnemen van een wettelijke inverbindingstelling wenselijk is. Met inverbindingstelling
wordt bedoeld dat de ene partij de andere niet in rechte betrekt alvorens in redelijkheid
te hebben onderzocht of het mogelijk is het onderhavige geschil gezamenlijk op te
lossen.4 De leden van de D66-fractie geven aan te willen benadrukken dat zij waarde hechten
aan het vrijwillige karakter van mediation. Een verplicht voorportaal voor de gang
naar de rechter lijkt hen onwenselijk. Zij zijn daarom ook geen voorstander van wettelijke
verplichtingen, in het privaatrecht dan wel het bestuursrecht, tot inverbindingstelling.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 25 juni 2021 inzake
mediation en het rechtsbestel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Bezwaren van partijen
14. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie constateren dat het beoogde wetsvoorstel op weinig draagvlak
kon rekenen. Zij vragen of de Minister kan reflecteren op het geschetste proces en
of de verschillen echt niet overbrugd konden worden.
Er hebben twee rondetafelbijeenkomsten en een informele consultatieronde plaatsgevonden
om input van partijen op te halen. Daarnaast zijn er diverse gesprekken met belanghebbende
partijen gevoerd. Aan de hand daarvan is geprobeerd om tot een voorstel te komen dat
op draagvlak kon rekenen. Gebleken is dat de verschillen niet overbrugd konden worden.
Hier liggen meerdere oorzaken aan ten grondslag. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden
op de vragen 2, 11 en 12.
15. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie vragen waarom zelfregulering volgens de Minister niet
voldoende was en hoe hier een tussenoplossing voor gevonden had kunnen worden.
Er is door private organisaties al veel ontwikkeld als het gaat om kwaliteitsregulering
van mediators. Het idee achter het conceptwetsvoorstel was om hier zoveel mogelijk
bij aan te sluiten. Met name voor het toekennen van rechten, taken en bevoegdheden
aan mediators geldt dat hoe meer (exclusieve) rechten er worden gegeven, des te belangrijker
het is dat de overheid instaat voor de kwaliteit van mediation en/of de mediators.
Zonder wettelijke kwaliteitseisen ligt het niet in de rede om bepaalde exclusieve
rechten aan mediators toe te kennen, zoals een (beperkt) verschoningsrecht. Zoals
eerder aangegeven, zag ik geen mogelijkheden om het conceptwetsvoorstel zodanig vorm
te geven dat dit op de instemming van de beroepsgroep van mediators kon rekenen. Ik
verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 2, 11 en 12.
16. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie vragen welk probleem de Minister met het conceptwetsvoorstel
probeerde op te lossen en of het wetsvoorstel te weinig gericht was op het stimuleren
van mediation.
Het conceptwetsvoorstel bevatte maatregelen die beoogden te stimuleren dat partijen
hun geschillen zo veel mogelijk in onderlinge overeenstemming, al dan niet met behulp
van een mediator, zouden kunnen oplossen. In dat kader werden enkele stimulerende
maatregelen in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht voorgesteld en
introduceerde het voorstel een door de Minister voor Rechtsbescherming beheerd register
voor beëdigd mediators. Dit zou onder andere bijdragen aan de bekendheid van mediaton
als vorm van geschiloplossing en aan het inzichtelijk maken van kwalitatief goede
mediators. Eén van de genoemde bezwaren in de informele consultatie is dat het conceptwetsvoorstel
te veel nadruk zou leggen op regulering en te weinig op stimulering. Zoals ook blijkt
uit mijn brief van 25 juni jl. is echter niet voor alle stimulerende maatregelen aanpassing
van wet- en/of regelgeving nodig.
Inschrijvingsvoorwaarden Wet op de rechtsbijstand
17. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in gesprek is met de Raad voor rechtsbijstand
over de manier waarop andere mediators dan mediators die voorkomen in het MfN-register,
bij de Raad kunnen worden ingeschreven. Deze leden vragen of een wettelijk register
dat juist niet zou kunnen regelen.
Het conceptwetsvoorstel voorzag in een door de Minister voor Rechtsbescherming beheerd
register voor beëdigd mediators. Dit register zou nadrukkelijk het gehele veld van
beëdigd mediators beslaan, waaronder ook mediators die op basis van een toevoeging
mediations verrichten. Daarnaast is de Raad al sinds inwerkingtreding van artikel 33b
van de Wet op de rechtsbijstand verplicht inschrijvingsvoorwaarden vast te stellen
voor mediators die mediations op basis van een toevoeging verrichten. Die inschrijvingsvoorwaarden
behoeven mijn goedkeuring. Een mediator komt voor inschrijving in aanmerking indien
hij aan de door het bestuur van de Raad gestelde voorwaarden voldoet. Het gaat hierbij
onder andere om vakbekwaamheids- en kwaliteitseisen. Het moet, blijkens de memorie
van toelichting, gaan om objectiveerbare, niet aan een specifieke private organisatie
gebonden, kwaliteitscriteria (Kamerstuk 30 436, nr. 3, p. 23–24; Kamerstuk 30 436, nr. 4, p. 4–5). Dat ik met de Raad in gesprek ben over aanpassing van de inschrijvingsvoorwaarden,
komt omdat er ook andere organisaties dan de MfN zijn die een kwaliteitsregister voor
mediators onderhouden. Een aantal heeft zich bij de Raad gemeld.
18. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie vragen welke criteria dan worden gehanteerd voor inschrijving,
hoe de Minister het kwaliteitsniveau gaat garanderen indien de koppeling met het MfN-register
wordt losgelaten en hoe zou dat eruit zou zien.
Ik heb de Raad opdracht gegeven om te komen tot een toelatingsprocedure voor andere
organisaties die een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden dan MfN-Register.
Omdat ik het van groot belang vind dat de kwaliteit van mediation wordt geborgd voor
burgers die een beroep doen op de gesubsidieerde rechtsbijstand, dient de procedure
de kwaliteit te borgen en objectief en uitvoerbaar te zijn. De Raad is met een voorstel
hiertoe gekomen. Het voorstel dient ertoe verzoeken tot toelating van organisaties
die een kwaliteitsregister van mediators onderhouden aan de hand van uniforme en objectieve
kwaliteitscriteria te beoordelen. Kort gezegd komt het voorstel van de Raad erop neer
dat de Raad een of meer onafhankelijke commissie(s) van deskundigen benoemt. De taak/taken
van de commissie(s) is/zijn:
1) de Raad adviseren over kwaliteitscriteria ten aanzien van de toelating door de Raad
van organisaties die een kwaliteitsregister van mediators onderhouden; en
2) de Raad adviseren over de beoordeling van verzoeken tot toelating van organisaties
die een kwaliteitsregister van mediators onderhouden aan de hand van de door de Raad
op advies van de commissie vastgestelde kwaliteitscriteria.
Aan de hand van de adviezen van de commissie(s) besluit de Raad over de te hanteren
kwaliteitscriteria en de verzoeken tot toelating tot het systeem van de gesubsidieerde
rechtsbijstand. Die kwaliteitscriteria neemt de Raad op in beleidsregels waarnaar
in de inschrijvingsvoorwaarden wordt verwezen. Die beleidsregels en de inschrijvingsvoorwaarden
behoeven mijn goedkeuring. Net zoals in de huidige situatie biedt inschrijving in
een kwaliteitsregister van een organisatie die door de Raad is toegelaten geen zelfstandige
grondslag voor inschrijving bij de Raad, maar geeft het de Raad de waarborg dat de
mediator zich conformeert aan de in de praktijk bewezen normen. Het proces bevindt
zich nog in de beginfase. De uiteindelijke criteria moeten nog worden opgesteld. Met
bovenstaand proces verwacht ik dat objectieve kwaliteitscriteria zullen worden vastgesteld
en dat het kwaliteitsniveau behouden blijft. Het streven van de Raad is om het gehele
proces, waaronder de beoordeling van de ingediende aanvragen, per 1 juli 2022 af te
ronden. Bij brief van 2 december jl. heb ik het verzoek van de vaste commissie voor
Justitie en Veiligheid ontvangen om tot de afronding van dit schriftelijk overleg
geen onomkeerbare stappen te zetten. Met bovenstaande opdrachtverlening wordt de voorbereiding
van de wijziging van de inschrijfvoorwaarden ter hand genomen. Er is voor de Kamer
voldoende gelegenheid om haar opvattingen kenbaar te maken voordat het besluit tot
goedkeuring van de gewijzigde inschrijvingsvoorwaarden wordt genomen.
19. Vraag + antwoord
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe de Raad dit ziet, kan ik aangeven
dat de Raad bij het proces betrokken is geweest. De Raad had gehoopt dat er een gedragen
wet voor mediation zou zijn gekomen waarin dit met een wettelijk register geregeld
zou worden. Nu dit niet het geval is, heb ik de Raad de opdracht gegeven in overleg
met mijn ministerie een procesvoorstel te maken, dat door mij wordt onderschreven.
Stimulerende maatregelen in het privaatrecht
20. Vraag + antwoord
De leden van de CDA-fractie geven aan te lezen dat de Minister beziet of een inverbindingstelling
bij incassozaken meerwaarde heeft om betalingsregelingen te stimuleren. Ze vragen
of de Minister kan aangeven hoe hij dit gaat bezien, op welke termijn hij concrete
besluitvorming verwacht en op basis van welke objectieve criteria hij deze afweging
maakt.
Ik ben met partijen uit het incasso- en schuldendomein in gesprek om te bezien of
de inverbindingstelling meerwaarde heeft om de totstandkoming van betalingsregelingen
in een vroeg stadium te stimuleren en of de nadelen en/of kosten opwegen tegen de
baten. Daarnaast kijk ik ook naar andere mogelijkheden op grond waarvan de rechter
bij de veroordeling in de proceskosten rekening kan houden met de pre-processuele
houding van partijen. Ik streef ernaar om uw Kamer in het voorjaar van 2022 nader
te informeren.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
Inleiding
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van 25 juni
jl. met daarin de mededeling het conceptwetsvoorstel inzake mediation niet ter consultatie
te brengen en daarmee in te trekken. Hierover hebben deze leden diverse vragen.
Inschrijvingsvoorwaarden Wet op de rechtsbijstand
21. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen dat in samenspraak
met de Raad ook andere beroepsorganisaties dan de MfN, die een kwaliteitsregister
van mediators onderhouden, een verzoek bij de Raad kunnen indienen om toelating, in
gevolge de inschrijvingsvoorwaarden Raad mediators 2021, artikel 1, voetnoot. Dit
voornemen roept bij deze leden diverse vragen op. Zij vrezen dat dit voornemen alsnog
leidt tot een tweede register met mediators, alleen ditmaal bij de Raad, zoals dat
ook voor de gerechtstolken- en vertalers thans het geval is, waardoor het risico van
kwaliteitsverlies en versnippering van het veld in de hand wordt gewerkt. Deze leden
vragen of de Minister kan toelichten wat wordt beoogd met het inschrijven van mediators
bij de Raad die niet in het MfN-register staan en welk probleem hij hiermee denkt
op te lossen.
Om in aanmerking te komen voor een toevoeging, moeten mediators ingeschreven staan
bij de Raad. Een mediator komt voor inschrijving in aanmerking indien hij aan de door
het bestuur van de Raad gestelde voorwaarden voldoet. Het gaat hierbij onder andere
om vakbekwaamheids- en kwaliteitseisen. De voorwaarden staan opgenomen in de inschrijvingsvoorwaarden
voor mediators van de Raad. In de huidige inschrijvingsvoorwaarden is een expliciete
koppeling gemaakt naar het MfN-register. Door de koppeling met het MfN-register wordt
geborgd dat mediators die worden ingeschreven bij de Raad ook voldoen aan de kwaliteitseisen
die door de MfN worden gesteld. Inschrijving in het MfN-register biedt geen zelfstandige
grondslag voor inschrijving in het register van de Raad, maar geeft de Raad de waarborg
dat de mediator zich conformeert aan de in de praktijk bewezen normen betreffende
de kwaliteit, het proces van conflictbemiddeling, de beroepsethiek en de beroepsuitoefening.
Naast het MfN-Register zijn er ook andere organisaties die een kwaliteitsregister
voor mediators onderhouden. Een aantal van deze organisaties wil eenzelfde soort positie
hebben. In dat kader heb ik de Raad opdracht gegeven een procedure te ontwikkelen
om verzoeken van organisaties die een kwaliteitsregister van mediators onderhouden
aan de hand van uniforme en objectieve kwaliteitscriteria te beoordelen. Ik verwijs
hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 18.
22. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen hoe dit voornemen zich enerzijds verhoudt tot het
intrekken van het conceptwetsvoorstel en anderzijds tot het feit dat via de inschrijvingsvoorwaarden,
en zonder consultatie met de Kamer, een fundamentele keuze wordt gemaakt met verstrekkende
gevolgen voor mediation en mediators in Nederland.
Zoals ik in het antwoord op vraag 18 heb aangegeven, voorzag het conceptwetsvoorstel
in een door de Minister voor Rechtsbescherming beheerd register dat bovendien het
gehele mediationveld zou beslaan. Bij het register van de Raad gaat het om een bestaand
register voor mediators die op toevoegingsbasis mediationwerkzaamheden verrichten.
Dat er inmiddels ook andere organisaties met een register dan MfN zijn die mediations
op basis van een toevoeging willen kunnen verrichten, beschouw ik als een gegeven
waarmee ik rekening heb te houden (zie ook het antwoord op vraag 19). Daarbij staat
de kwaliteit onverminderd voorop: uitsluitend mediators die aan de kwaliteitseisen
voldoen, kunnen in aanmerking komen voor het verrichten van mediatons op toevoegingsbasis.
Dit was zo, en dit blijft zo.
23. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie geven aan dat o.a. de MfN in de reacties op het conceptwetsvoorstel
uitgebreid heeft gemotiveerd welke bezwaren er bestaan tegen een wettelijk register
waarin de beroepsgroep geen enkele plaats heeft, waarin cruciale inhoud niet bekend
is en waarin mediation als een op zichzelf staande vorm van conflictoplossing niet
verder wordt bevorderd. Deze leden vragen waarom de Minister er dan nu toch voor kiest
dit alsnog via een omweg te bewerkstelligen.
Zoals eerder aangegeven, zijn er naast het MfN-Register ook andere organisaties die
een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden. Een aantal van deze organisaties
wil dat de bij hen aangesloten mediators evenals MfN-mediators in aanmerking komen
voor het verrichten van mediations op basis van een toevoeging. Ik ben van mening
dat, indien deze organisaties kunnen borgen dat de mediators die bij hen staan ingeschreven
aan dezelfde/vergelijkbare normen voldoen en zich daaraan met voldoende waarborgen
conformeren, deze organisaties ook de mogelijkheid moeten hebben om tot het systeem
van de gesubsidieerde rechtsbijstand te worden toegelaten. Of deze organisaties inderdaad
kunnen borgen dat de bij hen aangesloten mediators aan bepaalde eisen voldoen, dient
te worden beoordeeld op grond van uniforme en objectieve kwaliteitscriteria. Door
de Raad wordt een onafhankelijke commissie ingesteld die de Raad adviseert over de
te stellen eisen. Het ligt in de rede dat de organisaties die een kwaliteitsregister
voor mediators onderhouden hierbij om een zienswijze wordt gevraagd. Het stelsel komt
er dan zo uit te zien dat de Raad voorwaarden stelt aan individuele mediators en dat
de Raad bij de beoordeling of de mediators aan deze voorwaarden voldoen (voor een
deel) gebruik maakt van de expertise van beroepsorganisaties. Op deze manier hebben
de beroepsorganisaties dus wel degelijk een plaats in het stelsel.
Het bovenstaande is in lijn met de stelselvernieuwing rechtsbijstand. In dat kader
werkt de Raad samen met partijen aan objectieve kwaliteitscriteria voor dienstverleners
die gesubsidieerde rechtsbijstand verlenen op verschillende levensgebeurtenissen.
Zoals ook in de brief van 25 juni 2021 is aangegeven, wil ik daarnaast het gebruik
van mediation stimuleren. Voor veel van deze maatregelen is geen aanpassing van de
wet- of regelgeving nodig. Voor bepaalde maatregelen waarvoor wel een wetswijziging
nodig is, kijk ik of dit kan meelopen in andere wetstrajecten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om een wettelijke bevoegdheid van de rechter om partijen naar mediation te verwijzen.
24. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister misschien overwogen heeft om zo de
markt voor mediators open te breken.
Met de voorgestelde procedure door de Raad wordt ingespeeld op de ontstane situatie
dat er meerdere organisaties zijn die een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden.
Zie verder het antwoord op vraag 21.
25. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de diverse beroepsorganisaties voor
mediators bij het tot stand komen van dit register van de Raad betrekt.
Zoals aangegeven, gaat het niet om een nieuw register van de Raad. Het gaat om het
ontwikkelen van een procedure om verzoeken te kunnen beoordelen van andere organisaties
dan MfN-Register die een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden. De verschillende
beroepsorganisaties zal om een zienswijze worden gevraagd.
De leden van de SP-fractie vragen verder of de Minister dit punt uitgebreid wil toelichten
en de vragen helder wil beantwoorden, omdat deze leden de tegenovergestelde acties,
enerzijds het intrekken van het wetsvoorstel en anderzijds alsnog een register bij
de Raad inrichten, thans niet kunnen duiden. Ik ga ervan uit met de beantwoording
van de vragen hieraan te voldoen.
26. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie geven aan dat het voornemen leidt tot vragen over de uitvoering
van het nieuwe register. Volgens deze leden roept het ten eerste de vraag op wat volgens
de Minister de betekenis van het MfN-register is, zodra de Raad een eigen register
heeft met daarin ook andere mediators. Ze vragen hoe hij dit ziet en hoe deze registers
zich tot elkaar verhouden.
Het register van de Raad en het MfN-register bestaan nu al naast elkaar en blijven
naast elkaar bestaan. Door ingeschreven te staan in het MfN-Register laat een mediator
zien aan bepaalde (kwaliteits)eisen te voldoen. Niet alle mediators die staan ingeschreven
in het MfN-Register verrichten ook mediations op basis van een toevoeging in het kader
van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Alleen de mediators die op toevoegingsbasis
willen werken, dienen ook ingeschreven te staan in het register van de Raad. Een mediator
komt voor inschrijving in het register van de Raad in aanmerking indien hij aan de
door het bestuur van de Raad gestelde inschrijvingsvoorwaarden voldoet. Het is dan
ook de Raad die beoordeelt of een mediator voldoet aan de door de Raad gestelde eisen
en de beslissing neemt of een mediator kan worden ingeschreven. Door ingeschreven
te staan in het MfN-Register laat een mediator zien aan bepaalde kwaliteitseisen te
voldoen en daarmee aan een deel van de door de Raad gestelde eisen.
27. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of het niet zo is dat als een registratie in het
wettelijk register naast eventuele andere registraties /lidmaatschappen bij andere
registers/verenigingen komt te staan, dit voor de beroepsgroep kostenverhogend zal
werken. Ze vragen of de Minister dit anders ziet.
Aan het wettelijke register, als het er gekomen zou zijn, zou voor de mediators inderdaad
inschrijvingskosten verbonden zijn. Daar staat tegenover dat de gedachte was dat burgers
en bedrijven eenvoudiger een beëdigde mediator zouden kunnen vinden.
28. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen wat een rechtbank, een bedrijf of een inwoner die
betrokken is bij een burenruzie hieraan heeft?
Voor burgers en bedrijven is van belang dat de kwaliteit van mediators die op basis
van een toevoeging werken onverminderd gewaarborgd is. Dit is het geval. Afhankelijk
van de vraag of de verzoeken van de organisaties die een kwaliteitsregister voor mediators
onderhouden positief worden beoordeeld door de Raad, kan de aanpassing van de inschrijvingsvoorwaarden
er verder toe leiden dat rechtbanken, bedrijven en burgers die gebruik maken van een
mediator in het kader van de gesubsidieerde rechtsbijstand uit een grotere pool van
kwalitatief goede mediators kunnen kiezen.
29. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister overweegt mediators die bij bedrijven
of organisaties, anders dan het MfN-register, zijn aangesloten toe te laten tot inschrijving
bij de Raad, dus niet individueel maar collectief en zo ja, welke. Zij vragen of de
Minister aan deze bedrijven en organisaties kwaliteitseisen stelt en zo ja, welke.
En of de Minister aan deze bedrijven en organisaties eisen stelt met betrekking tot
het bewaken van de kwaliteit van de eigen mediators en zo ja, welke.
Ik overweeg niet om het mogelijk te maken dat mediators die zijn aangesloten bij een
organisatie die een kwaliteitsregister voor mediators onderhoudt zich collectief kunnen
inschrijven. Net zoals in de huidige praktijk dient de aanvraag tot inschrijving bij
de Raad, conform artikel 33b Wet op de Rechtsbijstand, te worden gedaan door een individuele
mediator en wordt de mediator individueel beoordeeld. De Raad kan bij de beoordeling
of een mediator aan de eisen voldoet wel gebruik maken van de expertise van een organisatie
die een kwaliteitsregister voor mediators onderhoudt, zoals nu bij het MfN-Register
gebeurt. Zoals eerder aangegeven, wordt momenteel een procedure ingericht om te beoordelen
of ook andere organisaties dan MfN-Register die een kwaliteitsregister voor mediators
onderhouden een soortgelijke positie kunnen krijgen. Voor deze procedure en vragen
over de kwaliteitseisen verwijs ik naar het antwoord dat ik heb gegeven op vraag 18.
30. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister zich ervan bewust is dat zijn voornemen
leidt tot versnippering van het veld. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord,
vragen deze leden of hij denkt dat een dergelijke versnippering in het belang van
de burger is, temeer nu hij in eerdere stukken schreef dat versnippering in het veld
juist een van de argumenten was om te komen met een mediationwet.
Ik beschouw het als een gegeven dat er meerdere private organisaties zijn die een
register voor mediators onderhouden. Van belang is dat de kwaliteit van de mediators
die mediations op basis van een toevoeging verrichten wordt geborgd en dat voor rechtzoekenden
in één oogopslag duidelijk is welke mediators aan de door de Raad gestelde kwaliteitscriteria
voldoen. Daarvan is met het bestaande register bij de Raad onverminderd sprake, ook
als in de toekomst mogelijk mediators die staan ingeschreven bij een andere private
organisatie in dit register zijn ingeschreven.
31. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen over onder andere
de uitvoering. Zij vragen hoe de objectieve kwaliteitscriteria worden vastgesteld
en getoetst en of dat hele proces wordt gekoppeld aan de stelselherziening rechtsbijstand.
In het antwoord op de leden van de CDA-fractie ben ik uitgebreid ingegaan op het proces
rond het vaststellen en toetsen van de objectieve kwaliteitscriteria. Kort gezegd
komt het erop neer dat de Raad zich door een of meerdere onafhankelijke commissies
laat adviseren over zowel de te stellen kwaliteitseisen als de beoordeling van de
organisaties die een verzoek bij de Raad hebben ingediend. De Raad neemt aan de hand
van dit advies een beslissing over beide aspecten. Ik vind het belangrijk dat dit
traject op korte termijn wordt afgerond. Om die reden wordt dit traject rond de inschrijvingsvoorwaarden
voor mediators afgerond vooruitlopend op het nieuwe stelsel voor rechtsbijstand dat
per 1 januari 2025 in werking treedt. Deze procedure is in lijn met de stelselvernieuwing
rechtsbijstand.
Naast de procedure om de verzoeken van organisaties die een kwaliteitsregister voor
mediators onderhouden te kunnen beoordelen, vinden er momenteel gesprekken met de
Raad plaats over de wijze waarop de vakbekwaamheid van mediators en de toetsing daarop
binnen het stelsel is geregeld en of de huidige vormgeving daarvan voldoende toekomstbestendig
is. Hierbij wordt ook gekeken naar het kader en de vormgeving van het proces rond
de inschrijvingsvoorwaarden. Mochten eventuele wetswijzigingen wenselijk zijn, dan
ligt het in de rede dit mee te nemen in de stelselvernieuwing rechtsbijstand.
32. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister überhaupt nog andere relevante criteria
kan noemen die nu niet in het MfN-register zijn opgenomen. Indien dit niet het geval
is, vragen zij wat dan de toegevoegde waarde van dit register is.
Zoals aangegeven, wordt er een onafhankelijke commissie ingesteld die zal beoordelen
welke (kwaliteits)eisen gesteld zouden moeten worden. Ik verwijs hiervoor naar het
antwoord op vraag 18.
33. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of een nieuw register niet alleen vergt dat een
onafhankelijk klachten- en tuchtregime wordt vastgesteld, maar ook dat er intervisie,
permanente educatie, kwaliteitsontwikkeling, etc. is. Ze vragen of de Minister kan
toelichten hoe hij dat voor zich ziet en of de Raad hiertoe voldoende is toegerust.
Daarnaast vragen de leden of de Minister denkt dat een behoorlijk klacht- en tuchtrecht
überhaupt kan worden opgedragen aan de instantie die zelf de toetreding tot de voorziening
bepaalt en of het klacht- en tuchtrecht dan nog wel onafhankelijk is.
Zoals eerder aangegeven, gaat het om het bestaande register van de Raad. De Raad beoordeelt
of een mediator voldoet aan de gestelde eisen en maakt daarbij gebruik van de expertise
van organisaties die een kwaliteitsregister voor mediators onderhouden. De in te stellen
commissie zal bijvoorbeeld beoordelen of de toe te laten organisaties (die een kwaliteitsregister
voor mediators onderhouden) voldoen aan te stellen eisen aan onafhankelijk klacht-
en tuchtrecht, intervisie, permanente educatie en kwaliteitsontwikkeling. Tegen de
beslissing van de Raad staat bezwaar en beroep open.
34. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de samenloop van diverse registers niet ook voor
een samenloop van diverse klachtregelingen zorgt, wat weer voor verwarring zorgt voor
de consument. De voorgenoemde leden verzoeken de Minister een heldere toelichting
te geven op dit punt.
Ik zie het risico op samenloop tussen de verschillende klachtregelingen niet. Het
verschil is dat in de toekomst mogelijk ook mediators die staan ingeschreven bij een
andere organisatie (dan het MfN-register) die een register van mediators onderhoudt,
in aanmerking kunnen komen om te worden ingeschreven bij de Raad.
35. Vraag + antwoord
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie op dit onderdeel waarom het huidige, sinds
1995 beproefde en in de praktijk bewezen MfN-register niet kan worden aangewezen als
wettelijk register. Immers het ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en de Raad
werken gezien de parlementaire geschiedenis enkel met MfN-registermediators.
Voor het antwoord op de vraag waarom het MfN-register niet kan worden aangewezen als
het wettelijk register verwijs ik naar het antwoord op vraag 12. Overigens berust
de gedachte dat uit de parlementaire stukken van de Wet op de rechtsbijstand zou blijken
dat het MfN-register het enig te voeren register zou zijn op een misverstand. Het
Nederlands Mediation Instituut (NMI), de voorloper van de MfN, wordt weliswaar genoemd,
in die zin dat het NMI voorziet in een solide infrastructuur en kwaliteitsregulering,
maar van enige vorm van exclusiviteit is geen sprake (Kamerstuk 30 436, nr. 3 p. 23–24; Kamerstuk 30 436, nr. 4, p. 4–5).
Stimulerende maatregelen in het bestuursrecht
36. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie geven aan overtuigd te zijn van nut en noodzaak van mediation.
Het kan partijen helpen tot een duurzame oplossing te komen van een geschil. Het betreffende
conceptwetsvoorstel had onder andere als doelstelling mediation te bevorderen. Nu
het wetsvoorstel is ingetrokken, roept dit de vraag bij deze leden op hoe de Minister
mediation dan in de diverse rechtsgebieden wil bevorderen. In de betreffende brief
van 25 juni jl. wordt naar de mening van de leden van de SP-fractie te summier ingegaan
op dit vraagstuk. Over mediation bij de overheid wordt slechts gewezen op het aansluiten
bij het traject dat is opgestart naar aanleiding van de Ondervragingscommissie «Ongekend
Onrecht» en het programma PCMO. Deze trajecten liepen echter al. De leden vragen of
de Minister kan toelichten hoe hij verwacht bij deze lopende trajecten aan te sluiten
zonder dat dit ten koste gaat van de potentiële rol van mediation.
Bestuursorganen worden thans in het kader van PCMO gestimuleerd om gebruik te maken
van voorzieningen gericht op laagdrempelige geschilbeslechting. Mediation maakt deel
uit van het PCMO-conflicthanteringspalet. Het Ministerie van BZK stimuleert en ondersteunt
overheidsorganisaties bij het inzetten van dit palet en het toepassen van de hiervoor
benodigde vaardigheden. Een bredere toepassing van het conflicthanteringpalet leidt
tot meer informele geschilbeslechting en daarmee ook tot meer mediations. Er zijn
goede ervaringen opgedaan met PCMO, maar de praktijk kan hierin zeker nog verdere
stappen maken. Aanpassing van de Awb moet dit stimuleren. Belangrijk uitgangspunt
bij de beoogde aanpassingen is de winst die kan worden behaald met goede communicatie
tussen bestuur en burger. Het hoofddoel is om zoveel mogelijk te voorkomen dat er
geschillen tussen burgers en overheidsinstanties ontstaan. Indien er toch een geschil
ontstaat, is het van belang dat dit geschil zo laagdrempelig en duurzaam mogelijk
wordt opgelost.
Het deelprogramma Burgergerichte overheid van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand
richt zich op het voorkomen van onnodige (escalatie van) geschillen binnen het bestuursrecht
en draagt daarmee bij aan het vergroten van het vertrouwen tussen burgers en overheid.
Dit doet het programma door in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening en
meer burgergerichte wet- en regelgeving, waarbij de vraag van de burger centraal staat
en er ruimte is voor maatwerk en menselijke maat. In dit kader wordt in een pilot
in samenwerking met PCMO, gewerkt aan een proof of concept voor een digitaal bezwaarplatform. De bedoeling is dat het platform de burger helpt
bij het vinden van de meest geschikte reactie bij onvrede over een besluit van de
overheid. Die reactie kan bijvoorbeeld bestaan uit het maken van bezwaar, en in dat
geval biedt het platform de burger ondersteuning bij het opstellen van zijn bezwaarschrift.
Maar in heel wat gevallen verdient een andere aanpak de voorkeur, het kan hierbij
bijvoorbeeld ook gaan om de inzet van mediation.
37. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie geven aan nieuwsgierig te zijn naar de plannen van de Minister
om contact- en verwijspersonen bij de (semi-)overheid voor te lichten en te trainen
om gevallen waarin mediation van toegevoegde waarde is te herkennen. De leden vragen
of de Minister hierover heeft nagedacht en of de juridisch medewerkers bij het Juridisch
Loket bijvoorbeeld niet beter getraind moeten worden om in te schatten of mediation
behulpzaam is.
Met name het Juridisch Loket speelt een belangrijke rol in het verwijzen van personen
die te maken hebben met een probleem of geschil. Mediation is al onderdeel van de
basisopleiding die medewerkers van het Juridisch Loket krijgen. Zoals toegezegd in
mijn brief ben ik met het Juridisch Loket aan het kijken op welke wijze de bekendheid
met mediation kan worden vergroot, wat de oorzaak van de daling van het aantal doorverwijzingen
naar mediation is geweest en wat er (afhankelijk van de oorzaken) aan kan worden gedaan
om het aantal doorverwijzingen te laten stijgen. Uitbreiding van de basisopleiding
en/of opfriscursussen maken onderdeel uit van het gesprek.
38. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister, wanneer vaker mediation ingezet
zal gaan worden, bereid is externe, onafhankelijke mediators in te zetten ter vervanging
van eigen personeel dat slechts getraind is in mediationvaardigheden. De overheid
is immers partij in de meeste conflicten.
Bij de verschillende overheidsinstanties zijn niet alleen ambtenaren werkzaam die
getraind zijn in mediationvaardigheden, maar ook ambtenaren die opgeleid zijn tot
mediator en ambtenaren die in het MfN-register zijn opgenomen. De medewerkers die
getraind zijn in mediationvaardigheden doen geen mediations. Deze medewerkers zijn
er met name op gericht het contact met de burger goed te laten verlopen, de burger
te helpen en te voorkomen dat er (onnodig) conflicten ontstaat. Mochten partijen besluiten
over te gaan tot mediation dan worden, afhankelijk van de wens en behoefte van de
burger, bij de overheidsinstantie werkzame mediators ingezet, wordt gebruik gemaakt
van een mediator die werkzaam is bij een andere overheidsorganisatie of wordt gebruikgemaakt
van een externe, niet bij de overheid werkzame mediator. In alle gevallen is het van
belang dat de mediator onpartijdig is. Dat is immers het uitgangspunt bij mediation.
39. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening van deze leden deelt dat
mediation nog te weinig wordt ingezet en dat dit voor een belangrijk deel is te wijten
aan een algemeen gebrek aan kennis van mediation onder de bevolking en indien dit
het geval is, wat de Minister tot op heden heeft gedaan.
Uit de Geschilbeslechtingsdelta 2019 blijkt dat 5% van de respondenten ten tijde van
de enquête gebruik heeft gemaakt van mediation of hier binnenkort mee zou beginnen.5 De reden om vanwege onbekendheid geen gebruik te maken van mediation is afgenomen
van 21% in 2014 naar 17% in 2019. Dit laat onverlet dat ik het belangrijk vind om
het gebruik van mediation te stimuleren en de bekendheid met mediation verder te vergroten.
Voor de maatregelen die in dit kader zijn en worden genomen verwijs ik naar het antwoord
op vraag 1.
40. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen welke projecten en of initiatieven ter stimulering
van mediation er zijn gemeld of ingediend bij het ministerie en tot welk resultaat
dit heeft geleid en waarom en welke initiatieven de Minister zelf ondernomen heeft
om mediation meer op te kaart te zetten, tot welk resultaat dit heeft geleid en waarom?
De MfN heeft het eerder aangehaalde «Nationaal stimuleringsplan mediation na coronacrisis
– Met mediation naar herstel» ingediend. Ik ben hier reeds op ingegaan in het antwoord
op vraag 13. Daarnaast heb ik het manifest ontvangen gericht aan de informateur en
onderhandelaars, het parlement en het aanstaande kabinet waarin wordt opgeroepen tot
het instellen van doelgroep gerichte geschillenregelingen en conflictoplossings(mediation)clausules.
Ik ga hierover graag met partijen in gesprek. Voor de maatregelen die ik zelf heb
genomen, verwijs ik naar het antwoord op vragen van de VVD-fractie.
41. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is samen met vertegenwoordigers
van mediators tot een brede campagne te komen om mediation te promoten, zoals bijvoorbeeld
opgenomen in het Nationaal stimuleringsplan mediation na coronacrisis «Met mediation
naar herstel van MfN» en zo nee, waarom niet.
Ik ben daartoe bereid. Zoals aangeven in het antwoord op eerdere vragen, ben ik over
het voorstel van de MfN voor een publiekscampagne met de MfN in gesprek. Ik vind het,
net zoals voornoemde leden, van belang dat de campagne is gericht op het vergroten
van de bekendheid van mediation in brede zin en op het stimuleren hiervan.
42. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is de Kamer halfjaarlijks
te informeren over de voortgang inzake de stimulering van mediation.
De Kamer wordt periodiek in voortgangsrapportages geïnformeerd over de stelselvernieuwing
rechtsbijstand. Ik ben bereid de Kamer in deze voortgangsrapportages te informeren
over nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van het stimuleren van mediation.
43. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie geven aan benieuwd te zijn hoe de Minister in algemene
zin aankijkt tegen het openen van laagdrempelige plekken door het hele land waar inwoners
en bedrijven rechtstreeks terecht kunnen om voorlichting over en toegang tot mediation
te krijgen. De leden vragen of de Minister iets ziet in dergelijke plekken waar ook
andere instanties vertegenwoordigd zijn, zoals de rechtspraak, de advocatuur, de schuldhulpverlening,
het Juridisch Loket, etc. en waar rechtzoekenden of personen met andere problemen
geholpen kunnen worden. Ook vragen ze of de Minister denkt dat een dergelijk initiatief
bijdraagt aan het vroegtijdig oplossen van geschillen en voorkomt dat geschillen escaleren
en als dat niet het geval is, waarom niet.
Een van de doelstellingen van de stelselvernieuwing rechtsbijstand is dat mensen makkelijker
en sneller, op laagdrempelige en goed toegankelijke locaties, informatie en advies
krijgen over de mogelijke routes naar een oplossing voor hun probleem. Daar hoort
mediation uiteraard bij. In dat kader steun ik ook het initiatief van de heer Van
Nispen om in Heerlen in een Huis van het Recht uit te proberen wat verbeterde samenwerking
tussen de instanties, die de SP-leden noemen, oplevert voor rechtzoekenden. Daarnaast
lopen er andere pilots waarin ervaring wordt opgedaan met het uitwerken van laagdrempelige
toegang tot informatie en advies op lokaal niveau.6 Ik verwacht de uitkomst van de evaluatie van de pilot in Heerlen en van de andere
pilots in 2022 en zal mede op basis van de effecten voor rechtzoekenden met betrokken
partijen bezien welke werkwijzen structureel kunnen worden voortgezet. Hierbij zal
ook de initiatiefnota van het lid Van Nispen worden betrokken.
44. Vraag + antwoord
De leden van de SP-fractie vragen of het bij elkaar brengen van dergelijke instanties
volgens de Minister een meerwaarde heeft en zo nee, waarom niet. De leden vragen of
de Minister ook denkt dat het goed is voor de toegang tot en het vaker toepassen van
mediation wanneer dergelijke plekken voor alle inwoners van Nederland goed bereikbaar
zijn.
De eerste resultaten van de pilots die worden uitgevoerd in het kader van de stelselvernieuwing
rechtsbijstand geven aan dat verbeterde samenwerking tussen verschillende professionals
er aan bijdraagt dat juridische problemen sneller door de meest aangewezen hulpverlener
kunnen worden opgepakt. Onderdeel van de stelselvernieuwing is meer laagdrempelige
toegang, online en fysiek, tot informatie en advies over routes naar een oplossing
voor (juridische) problemen, waaronder uiteraard ook mediation. Om die toegang te
verbeteren, lopen er zoals gezegd verschillende pilots in het kader van de stelselvernieuwing
rechtsbijstand. Ik deel de verwachting van de SP-leden dat bereikbare en laagdrempelige
toegang de rechtszoekenden en waarschijnlijk ook mediation ten goede zal komen.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
Inleiding
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van de brief van 25 juni jl. over het conceptwetsvoorstel inzake mediation. Deze leden
juichen het van harte toe dat buitengerechtelijke conflictoplossing zoals mediation
steeds vaker wordt ingezet. Het draagt bij aan het gevoel dat betrokkenen zélf de
regie en de verantwoordelijkheid hebben om problemen op te lossen. Zelfs in de strafrechtspleging
weten daders en slachtoffers via mediation in strafzaken steeds vaker overeenstemming
te vinden hoe de door het delict veroorzaakte materiële en immateriële schade vergoed
kan worden. Inmiddels kan worden gesteld dat mediation een vaste en gelijkwaardige
plaats in de rechtspleging heeft verworven. In dat licht bezien betreuren de leden
van de fractie van GroenLinks het zeer dat wordt afgezien van het in consultatie brengen
van een conceptwetsvoorstel dat kan rekenen op een breed draagvlak, zeker bij de beroepsgroep
van de mediators. Deze leden hebben hierover de nodige vragen. Een dergelijk conceptwetsvoorstel
zal in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de kwaliteit van mediation en daarmee
aan een voor beide partijen duurzame oplossing van conflicten. Daarmee zou toegang
voor burgers tot competente mediationvoorzieningen op verschillende rechtsgebieden,
waaronder het strafrecht beter gerealiseerd kunnen worden, en zouden duurzame en rechtvaardige
oplossingen van conflicten vanuit het perspectief van burgers gediend zijn.
Bezwaren van partijen
45. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar het procesverloop. Ze vragen wat
er precies is gedaan om op de inhoud tot overeenstemming te komen met de beroepsgroep
van mediators.
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere rondetafelgesprekken en andere bijeenkomsten
met de mediators en andere betrokkenen geweest om over mogelijke wettelijke regulering
van mediation te spreken. Voor het proces na aanbieding van de aanbevelingen uit 2019
verwijs ik naar het antwoord op de vragen 11, 12 en 14.
46. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks geven aan te constateren dat ook al eerder
conceptwetsteksten zijn besproken en door het ontbreken van draagvlak zijn ingetrokken.
Deze leden vragen in hoeverre geprobeerd is in de conceptteksten tegemoet te komen
aan de door de beroepsgroep geuite bezwaren en of de Minister preciezer kan aangeven
hoe de discussies zijn verlopen.
Zie het antwoord op de vragen 11 en 12.
47. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het intrekken van het conceptwetsvoorstel
zich verhoudt tot de beleidsontwikkeling, onder meer binnen het strafrecht, om gebruik
van mediation in strafzaken te bevorderen onder meer via het beleidskader herstelrechtvoorzieningen
uit januari 2020.
Het niet verder doorzetten van het wetsvoorstel inzake mediation heeft geen directe
gevolgen voor de inzet van mediation in strafzaken en voor het bevorderen van de inzet
van herstelrecht. Het wetsvoorstel bevatte geen voorstellen die betrekking hadden
op de inzet van mediation in strafzaken. De inzet van mediation in strafzaken ontwikkelt
zich door, zo blijkt ook uit de laatste voortgangsbrief over herstelrecht die op 18 december
2020 aan de TK is gestuurd.7 Voor de pilot in het kader van de Innovatiewet Strafvordering verwijs ik naar het
antwoord op vraag 10.
48. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks geven aan dat het deze leden helpt bij de overweging
over de (on)wenselijkheid van het codificeren van de huidige ordening van het veld
en wat al dan niet wettelijk geregeld moet worden, zoals de regeling klacht- en tuchtrecht,
invloed en zeggenschap van de beroepsgroep e.d. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen waarom geen aansluiting wordt gezocht bij de wijze waarop overige vrije beroepsbeoefenaars
(notariaat, advocatuur) in de rechtspleging zijn geordend.
Advocaten en notarissen hebben gemeen dat zij belast zijn met taken die bij of krachtens
wet aan hen zijn toebedeeld, al dan niet met uitsluiting van een ieder ander. De aard
en omvang van deze al dan niet exclusief aan hen toebedeelde taken rechtvaardigen
het stellen van kwaliteitseisen en het houden van toezicht op naleving van deze eisen.
Het toebedelen van (al dan niet exclusieve) wettelijke taken aan mediators is niet
aan de orde.
Tot slot
49. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Minister mediation wil stimuleren.
Dat onderschrijven deze leden van harte. Ook onderschrijven zij de inzet op kwaliteitsbevordering.
Tegelijkertijd vinden deze leden het ongewenst af te zien van verdere stappen richting
een wettelijke regeling voor mediation en mediators. Ze vragen of hierdoor niet het
gevaar dreigt van verdere versnippering waardoor paradoxaal juist de toepassing en
de kwaliteit van mediation in het gedrang kunnen komen.
Er zijn verschillende private organisaties die een register voor mediators in stand
houden. Het staat iedere mediator vrij zich te verenigen in een beroepsorganisatie.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere vragen is geprobeerd tot een gedragen conceptwetsvoorstel
te komen dat zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande praktijk en het bestaande niveau
van kwaliteit waarborgt. Dat is helaas niet gelukt. Ook zonder het conceptwetsvoorstel
zal voor mediators die op basis van toevoeging werken, het bestaande kwaliteitssysteem
van de Raad blijven gelden. Die kwaliteit blijft geborgd. Voor het overige heb ik
geconstateerd dat een door de overheid gereguleerd kwaliteitssysteem voor beëdigde
mediators niet gedragen werd door de betrokken organisaties.
50. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of daarmee de toegang voor burgers tot
competente mediationvoorzieningen op diverse rechtsgebieden in gevaar komt en of hiermee
niet ook een onoverzichtelijke situatie voor de Raad en mogelijk bij andere gremia
zoals de mediationbureaus bij de rechtbanken wordt gecreëerd, die wellicht in elk
afzonderlijk geval moet beoordelen en selecteren of een mediationtraject kan worden
toegelaten.
Zoals aangegeven, verwacht ik niet dat de toegang voor burgers tot competente mediators
in gevaar komt. Voor zover het gaat om mediations die op basis van een toevoeging
worden verricht, is er reeds sprake van wettelijke normering vanuit de overheid. Zie
hiervoor het antwoord op vraag 21.
51. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen deze leden wat de Minister van het door
Mediatorsfederatie Nederland aangeboden Stimuleringsplan vindt of hij voornemens is
dit plan te omarmen en zo nee, waarom niet.
Ik verwijs voor dit antwoord graag naar het antwoord op vraag 13.
52. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke verdere acties ze van de Minister
kunnen verwachten om alsnog te komen tot een genoegzame wettelijke regeling voor mediation.
Ik ben niet voornemens met een nieuwe wettelijke regeling voor mediation te komen.
In plaats daarvan zet ik in op maatregelen om het gebruik van mediation te stimuleren.
53. Vraag + antwoord
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat in dit verband de stand van zaken
is rond de door hem aangekondigde AmvB8 over herstelrechtvoorzieningen in het strafproces, waaronder mediation in strafzaken.
Bij het opstellen van de AmvB is gebleken dat deze regeling kosten met zich kan brengen
voor de organisaties die in de praktijk een rol hebben bij herstelrechtvoorzieningen.
Binnen de begroting zijn er geen middelen beschikbaar om dit te dekken. Om die reden
is de verdere voorbereiding van de AmvB uitgesteld. Zie hierover ook de laatste voortgangsbrief
over herstelrecht van 18 december 2020.9
6. Vragen en opmerkingen vanuit de CU-fractie
Inleiding
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief van 25 juni jl. met belangstelling
gelezen. Zij hebben de behoefte aan het stellen van enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister na twee rondetafelbijeenkomsten
en een informele consultatieronde besloten heeft het conceptwetsvoorstel inzake mediation
niet in consultatie te brengen. Deze leden betreuren dat het opnieuw niet lukt te
komen tot een brede door het werkveld gedragen wettelijke basis. Zij zien mediation
als een belangrijk onderdeel van het herstelrecht, waar partijen dichter bij elkaar
kunnen komen. Mediation is een mogelijkheid voor betrokkenen in een conflict te werken
aan een toekomstgerichte oplossing. Herstelrecht is belangrijk om op lange termijn
de maatschappelijke vrede en het rechtsgevoel van burgers te bevorderen en ook tot
herstel tussen mensen te komen. Dit is niet altijd mogelijk in de reguliere rechtspraak.
Deze leden vinden het dan ook belangrijk dat herstelrecht wettelijk wordt verankerd,
op een wijze die op breed draagvlak kan rekenen in het werkveld.
Aanleiding voor het wetsvoorstel
54. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan in de brief te lezen dat er onvoldoende
draagvlak is voor het conceptwetsvoorstel. Toch zijn bij de twee rondetafelbijeenkomsten
en de informele consultatieronde zeventien organisaties geconsulteerd. De leden vragen
wat de grootste bezwaren van deze organisaties waren.
Verschillende partijen hebben vraagtekens gezet bij nut en noodzaak van wettelijke
regulering als zodanig, en meer in bijzonder de regulering van een wettelijk register.
Een aantal partijen heeft daarnaast aangegeven graag te zien dat wordt aangesloten
bij het register dat de beroepsgroep zelf heeft opgebouwd, te weten het MfN-register.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12, zou dit ertoe leiden dat de MfN naar
haar aard een zbo wordt. Dat is in strijd met het rijksbeleid dat ziet op het beperken
en terugdringen van het aantal zbo’s, in het bijzonder privaatrechtelijke zbo’s. Andere
geuite bezwaren waren dat het voorstel te veel nadruk zou leggen op regulering en
te weinig op stimulering van mediation en dat er geen wettelijk gewaarborgde inspraak
voor organisaties was voorzien. Overigens maakte het herstelrecht geen deel uit van
het wetsvoorstel. Het herstelrecht en mediation in strafzaken wordt op een andere
manier geregeld.
55. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er ook organisaties positief waren
over het conceptwetsvoorstel, of onderdelen hiervan en wat er in het conceptwetsvoorstel
ontbrak waardoor betrokken partijen niet positief waren.
Het algemene beeld was dat het conceptwetsvoorstel door de meeste beroepsorganisaties
kritisch is ontvangen. Wel stond men logischerwijs over het geheel genomen iets positiever
tegenover de stimulerende maatregelen dan tegenover het register, zij het dat er ook
op het punt van de stimulerende maatregelen verschillende inzichten waren over wat
er dan precies geregeld zou moeten worden en hoe dit moest worden vormgegeven.
56. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke inspanningen de Minister heeft gedaan
om alsnog tot een breed gedragen conceptwetsvoorstel te komen.
Zie het antwoord op vraag 45.
57. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister per door de organisaties
aangegeven bezwaar kan aangeven waarom hij dit toch noodzakelijk heeft geacht.
Ik verwijs voor dit antwoord naar de antwoorden op de vragen 11 en 12.
Vervolgstappen
58. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan te lezen dat de Minister de voorzieningen
gericht op laagdrempelige geschilbeslechting wil betrekken bij de wijzigingen van
de Algemene wet bestuursrecht. De leden vragen welke voorzieningen hij bij de wijzigingen
van de Awb wil betrekken.
Voor de beslechting van bestuursrechtelijke geschillen biedt de Awb het wettelijk
kader. De Awb verlangt nu al dat bestuursorganen bij besluitvorming zorgvuldigheid
in acht nemen. Dit geeft richting aan de wijze waarop de overheid burgers bejegent.
Het is echter gewenst om de ruimte in het bestuursrecht voor informele conflicthantering
in de bestuurlijke fase beter vorm te geven. Bestuursorganen worden thans in het kader
van het programma PCMO gestimuleerd om gebruik te maken van voorzieningen gericht
op laagdrempelige geschilbeslechting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 36
zijn hier goede ervaringen mee opgedaan, maar kan de praktijk hierin zeker nog verdere
stappen maken. Aanpassing van de Awb moet dit stimuleren. Belangrijk uitgangspunt
bij de beoogde aanpassingen is de winst die kan worden behaald met goede communicatie
tussen bestuur en burger. Tegelijk moet voorkomen worden dat door het opnemen van
normen in de Awb hierover succesvolle informele conflicthantering onnodig juridiseert.
59. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe die voorzieningen gaan helpen in de
laagdrempelige geschilbeslechting.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de mate van escalatie moet een
bestuursorgaan (in overleg met de burger) kunnen kiezen uit vormen van informele geschilbeslechting
zonder dat daarbij wordt afgedaan aan de rechtsbeschermingsmogelijkheden van de burger.
Een voorbeeld is de inzet van telefonisch contact. De inzet van telefonisch contact
na de indiening van een bezwaarschrift heeft tot doel om met de burger te bespreken
wat er speelt en hoe zijn of haar bezwaar het beste kan worden behandeld, mede gegeven
het doel dat hij of zij met het bezwaar nastreeft. Het telefonisch contact is er uitdrukkelijk
niet op gericht de burger zijn bezwaar te laten intrekken. Dit kan uiteindelijk wel
het gevolg zijn van het telefoongesprek omdat in het telefoongesprek een oplossing
voor zijn of haar probleem wordt gevonden of omdat de burger door de mondelinge toelichting
van de ambtenaar beter begrijpt hoe het besluit tot stand is gekomen, welke afwegingen
een rol hebben gespeeld, wat wel en niet mogelijk is, wat de gevolgen van het besluit
voor de burger zijn etc. en daarom het besluit beter begrijpt en zijn bezwaar als
afgehandeld beschouwd.
60. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke voorzieningen de Minister wil treffen
gericht op stimulering van laagdrempelige geschilbeslechting en hoe deze voorzieningen
gaan helpen om conflicten tussen burger en overheid, die vaak moeizaam gaan, beter
te laten verlopen.
Voor dit antwoord verwijs ik naar de antwoorden gegeven op de vragen 1 en 36. In aanvulling
daarop kan ik nog melden dat er dit jaar een pilot is gestart met het Juridisch Loket
en UWV, gericht op proactieve samenwerking en het verbeteren van informatie-uitwisseling
tussen het UWV en het Juridisch Loket om zo problemen die mensen ervaren met het UWV
en waarvoor zij contact zoeken met het Juridisch Loket laagdrempeliger op te lossen.
De eerste ervaringen zijn positief. Onderdeel van de pilot is te bezien hoe hij bij
succes breder uitgerold kan worden of vertaald kan worden naar andere organisaties.
61. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie gaven aan in de brief te lezen dat de Minister
in het kader van het deelprogramma Burgergerichte overheid de communicatie- en conflicthanteringsvaardigheden,
waaronder mediationvaardigheden wil stimuleren. Deze leden vragen waarom de Minister
denkt dat deze maatregelen voldoende zijn om de soms moeizame conflictrelatie tussen
burger en overheid te verbeteren. Voorts vragen zij of een wetsvoorstel inzake mediation
niet effectiever is dan stimulerende maatregelen.
Zoals hierboven aangegeven, lopen er meerdere trajecten om de relatie tussen de burger
en de overheid te verbeteren. Een wetsvoorstel inzake mediation hoeft niet per se
effectiever te zijn dan stimulerende maatregelen. Daar komt bij dat de Awb wordt aangepast
om informele geschilbeslechting in het bestuursrecht te stimuleren, waardoor dit alsnog
wettelijk wordt geborgd.
62. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan te lezen dat de Mediatorsfederatie
Nederland in juni van dit jaar een Stimuleringsplan omtrent mediation aan de Minister
heeft aangeboden. Wat gaat hij hiermee doen.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 13.
63. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat
mediation meer bekend wordt onder burgers en of het Stimuleringsplan hier niet goede
uitgangspunten voor biedt.
Zoals eerder aangegeven, ben ik met de MfN in gesprek over een mogelijke campagne
om de bekendheid van mediation te vergroten en het gebruik ervan te stimuleren, kijk
ik of het mogelijk is om te komen tot een startbijdrage voor partijen die deelnemen
aan een mediationtraject terwijl de zaak aanhangig is bij de rechter en spreek ik
met het Juridisch Loket om te bezien op welke wijze de bekendheid met mediation kan
worden vergroot en wat er (afhankelijk van de oorzaken) aan kan worden gedaan om het
aantal doorverwijzingen te laten stijgen. Ook in de stelselvernieuwing rechtsbijstand
is er aandacht voor het gebruik van mediation en wordt bekeken hoe het gebruik van
mediation kan worden gestimuleerd.
64. Vraag + antwoord
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan aangeven op welke momenten
hij de Kamer over de voortgang van het treffen van deze voorzieningen zal informeren.
De Kamer wordt periodiek in voortgangsrapportages geïnformeerd over de stelselvernieuwing
rechtsbijstand. Ik zal de Kamer in deze voortgangsrapportages informeren over nieuwe
ontwikkelingen ten aanzien van de maatregelen op het terrein van mediation.
7. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
Inleiding
65. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie merken op dat de Minister in de brief van 25 juni 2021
aangeeft het conceptwetsvoorstel inzake mediation niet in consultatie te brengen.
Dat in tegenstelling tot zijn brief van 20 januari 2020, waarin hij aangaf dat er
voldoende draagvlak was. Hierover vragen de leden of hij, mocht er wel voldoende draagvlak
zijn voor het conceptwetsvoorstel, de voorkeur zou geven aan het invoeren van het
conceptwetsvoorstel boven het implementeren van de afzonderlijke stimulerende maatregelen
en indien dit het geval is, welke afweging daaraan ten grondslag ligt.
Het verschil tussen het conceptwetsvoorstel en de stimulerende maatregelen is met
name dat er in het conceptwetsvoorstel een wettelijk register werd geïntroduceerd.
Het voordeel van een wettelijk register is dat de kwaliteit van de mediators die hierin
staan ingeschreven is geborgd en dat burgers en bedrijven makkelijker inzicht krijgen
in welke mediators kwalitatief goed zijn. Het huidige kwaliteitssysteem geldt uitsluitend
voor mediators die op toevoegingsbasis mediations verrichten. Achterliggende gedachte
daarbij is dat de overheid aan burgers die dit nodig hebben, een kwalitatief goede
mediator ter beschikking stelt via de Raad. Gebleken is dat er bij de beroepsorganisaties
onvoldoende draagvlak is voor een wettelijk register voor mediators die worden ingeschakeld
door burgers die geen beroep doen op de rechtsbijstand. Doorslaggevend voor mij is
dat burgers en bedrijven in staat worden gesteld om op een zo efficiënt mogelijke
wijze hun geschillen op te lossen. Mediation is daarbij een van de mogelijkheden.
Initiatieven ter bevordering van het gebruik van mediation
In de brief van 20 januari 2020 geeft de Minister aan dat door wettelijke waarborgen
te stellen ten aanzien van de kwaliteit van mediators en hun dienstverlening en door
op enkele onderdelen te zorgen voor een betere aansluiting tussen de gerechtelijke
en buitengerechtelijke vormen van geschiloplossing, het voorgenomen wetsvoorstel beoogt
het bestaande instrumentarium aan geschiloplossingsmethoden nader in te vullen. Deze
invulling draagt eraan bij dat buitengerechtelijke geschiloplossing, in het bijzonder
mediation, meer ingebed wordt in het rechtsbestel en daarmee de samenleving.
De leden van de Volt-fractie delen de mening van de Minister dat de samenleving en
rechtszoekenden erbij gebaat kunnen zijn om in der minne oplossingen voor hun problemen
te vinden zonder lange juridische procedures en onnodige juridificering van hun problemen.
Deze leden zijn ook enthousiast over de initiatieven die de Minister doet, ondanks
het niet in consultatie brengen van het wetsvoorstel, toch het gebruik van mediation
te stimuleren. Nu de Minister het wetsvoorstel niet in consultatie gaat brengen, heeft
de Volt-fractie wel een aantal vragen.
Inschrijvingsvoorwaarden Wet op de rechtsbijstand
66. Vraag + antwoord
Ten aanzien van de stelselvernieuwing rechtsbijstand, het oplossen van veelvoorkomende
juridische problemen in de eerste lijn en het aanbieden van rechtshulppakketten voor
rechtszoekenden willen deze leden graag van de Minister vernemen welke positie mediation
in deze pakketten krijgt. De leden van de Volt-fractie vragen of er concreet op mediation
wordt gestuurd, indien dit niet het geval is waarom niet en welke afweging daaraan
ten grondslag ligt.
In een rechtshulppakket kunnen verschillende interventies worden opgenomen, zoals
advies, mediation of procederen bij de rechter. Uit onderzoek blijkt dat de kans op
een duurzame oplossing van een geschil het grootst is als partijen het geschil in
onderling overleg, al dan niet met behulp van een derde, oplossen.10 Mediation bevordert dit. Daarom zal mediation als interventie in rechtshulppakketten
voor een aantal levensgebeurtenissen worden opgenomen, zodat rechtzoekenden die dat
willen hiervan gebruik kunnen maken. Zo vormt mediation een interventie in de rechtshulppakketten
die voor echtscheidingen worden ontwikkeld. Er zijn echter ook zaken waarin mediation
niet aan de orde is en daarom ook niet zal worden aangeboden, bijvoorbeeld in het
asielrecht.
67. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat rechtszoekenden het
niet bemoeilijkt wordt om (alsnog) toegang te krijgen tot de rechter, zoals bedoeld
in artikel 17 van onze Grondwet, art. 6 EVRM en art. 47 Handvest van de Grondrechten
van de Europese Unie, en hoe de Minister mediation en andere vormen van alternatieve
geschilbeslechting in dit verband ziet.
In reactie op de vraag van de leden van de Volt-fractie over de toegang tot de rechter
wil ik benadrukken dat mediation en andere vormen van alternatieve geschilbeslechting
de toegang tot de rechter niet beperken. Voorop staat de vrijheid van partijen om
te kiezen voor mediation. Ook de voorgestelde stelselvernieuwing rechtsbijstand beoogt
om de toegang tot het recht te verbreden, niet om perken te stellen aan de huidige
invulling. Toegang tot het recht is breder dan louter de toegang tot de rechter. Toegang
tot het recht betekent dat rechtzoekenden toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding
bij de oplossing van een geschil, rechtsbijstand én de mogelijkheid van een beslissing
van een neutrale (rechterlijke) instantie. Deze vormen van toegang tot het recht gaan
we in het nieuwe stelsel versterken. Zij komen niet in plaats van, maar in aanvulling
op de toegang tot de rechter. Op dezelfde wijze als nu het geval is, kan ook straks
een rechtzoekende indien nodig gewoon bij de rechter terecht. Minder draagkrachtigen
kunnen daarbij een beroep blijven doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. Wel wordt
er bij de integrale, brede diagnose door een eerstelijnshulpverlener straks beter
gekeken wat het probleem, wat de onderliggende factoren zijn en wat de meest aangewezen
route naar een oplossing is. Daarbij zie ik mediation en andere vormen van buitengerechtelijke
geschilbeslechting als belangrijke routes naar een duurzame oplossing. Over het algemeen
zijn de meest duurzame oplossingen de oplossingen die mensen onderling zijn overeengekomen.
Mediation neemt hierin, door de belangengerichte aanpak die kenmerkend is voor mediation,
een bijzondere plaats in ten opzichte van andere vormen van onderhandeling en bemiddeling.
Bij partijen die openstaan voor deze aanpak vergroot mediation de kans op duurzame
oplossingen.
68. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister gaat onderzoeken en meten wat
de impact van de verschillende interventies binnen de rechtshulppakketten zullen zijn
op de rechtszoekenden en hoe de rechtszoekenden de interventies ervaren.
De monitoring en evaluatie van de werking en impact van de interventies in de verschillende
oplossingsroutes, waaronder de rechtshulppakketten, zal worden gedaan door het Kenniscentrum
van de Raad. De oplossingsroutes beschrijven de stappen die een rechtzoekende kan
doorlopen in de zogeheten nulde, eerste en tweede lijn om een probleem op te lossen
en de dienstverleners die daarbij een rol kunnen vervullen. De rechtshulppakketten
vormen het sluitstuk van de oplossingsroutes en richten zich op rechtzoekenden die
een juridisch probleem hebben dat niet met hulp in de eerste lijn kan worden opgelost.
Het Kenniscentrum verzamelt in samenwerking met de ketenpartners ketenbrede data over
het gebruik van de oplossingsroutes waaronder de rechtshulppakketten. Daarnaast wordt
een gebruikersevaluatie onder rechtzoekenden uitgevoerd en meet het CBS in opdracht
van het Kenniscentrum periodiek de impact van de rechtshulppakketten. Naast deze kwantitatieve
onderzoeken verricht het Kenniscentrum kwalitatief onderzoek onder rechtzoekenden
en de professionals die hen bijstaan. Ook dit gebeurt in samenspraak met de ketenpartners.
Ten slotte verricht het Kenniscentrum jaarlijks (internationaal) onderzoek naar «criteria
van goede rechtsbijstand». De resultaten van dit doorlopende desk research worden
gedeeld met de beroepsgroepen en in samenwerking wordt met hen gekeken of en hoe de
gevonden criteria passen in de vereisten die de beroepsgroepen zelf stellen.
69. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen wanneer dit wordt geëvalueerd, welke evaluatiemethode
daarvoor wordt gebruikt en wanneer de resultaten worden gedeeld met de Kamer.
Het Kenniscentrum bij de Raad ontwikkelt een monitorings- en evaluatiesystematiek
die in de toekomst kan worden toegepast op alle oplossingsroutes waaronder de rechtshulppakketten.
Er wordt toegewerkt naar een lerend stelsel in de vorm van een evidence-based practice
die wordt gevoed door de praktijk en de eindgebruikers en die wordt onderbouwd door
data en wetenschappelijke inzichten. Zowel in lopend als in toekomstig onderzoek wordt
gebruik gemaakt van een uniforme set aan methoden en meetindicatoren. Dit maakt het
straks mogelijk om het stelsel op systematische wijze te monitoren, evalueren en door
te ontwikkelen.
In 2022 worden de eerste rechtshulppakketten voor echtscheidingen in de praktijk beproefd.
Dit wordt gemonitord door het Kenniscentrum, in samenwerking met het Juridisch Loket,
onder andere door middel van een gebruikersevaluatie, een effectmeting en het verzamelen
van data. Uw Kamer wordt over de voortgang en uitkomst van dit experiment geïnformeerd.
Stimulerende maatregelen in het bestuursrecht
70. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen wat de voortgang is ten aanzien van het voornemen
van de Minister om samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voorzieningen te treffen die gericht zijn op laagdrempelige geschilbeslechting, en
het voorstel om die voorzieningen te betrekken bij de wijzigingen van de Awb, zoals
toegezegd in kabinetsreactie op het onderzoek «Ongekend Onrecht».
Het voornemen is het wetsvoorstel tot aanpassing van de Awb in het voorjaar van 2022
in consultatie te brengen.
71. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen welke concrete voorzieningen gericht op het stimuleren
van laagdrempelige geschilbeslechting de Minister wil voorstellen en welke elementen
uit het programma PCMO, die hun waarde in de praktijk hebben bewezen, hierin plaats
zullen krijgen, en waarom.
Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van het wetsvoorstel tot aanpassing
van de Awb. Zoals eerder in het antwoord op vraag 58 is aangegeven is een belangrijk
uitgangspunt bij de beoogde aanpassingen de goede communicatie tussen bestuur en burger.
Tegelijk moet voorkomen worden dat door het opnemen van normen in de Awb reeds succesvolle
informele conflicthantering in de praktijk onnodig juridiseert.
72. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister rekening houdt met de impact van
de verschillende voorzieningen op de rechtszoekenden en hoe de rechtszoekenden de
voorzieningen ervaren. De leden vragen hoe hij dit gaat meten en evalueren en wanneer
dit aan de Kamer wordt teruggekoppeld.
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wordt aan de hand van het Integraal Afwegingskader
(IAK) en de uitvoeringstoetsen gekeken naar dit soort vragen. Daarbij geldt ook dat
het voornemen is om in de toekomst gebruik te maken van een invoeringstoets. Met zo’n
toets wordt een jaar na inwerkingtreding van de wet onderzocht of de wet inderdaad
zo werkt als is bedoeld en of de aannames die vooraf zijn gedaan nog steeds kloppen.
Daarbij wordt ook gevraagd wat de kwaliteit van de uitvoering is en of er misschien
knelpunten of nieuwe inzichten zijn waar bij het opstellen van het voorstel niet aan
gedacht is.
73. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen welke verschillende andere trajecten er de afgelopen
tijd in gang zijn gezet om het gebruik van geschiloplossing in onderling overleg door
de overheid te stimuleren, hoe het staat met de voortgang van deze trajecten, wat
de eerste ervaringen van deze trajecten zijn en hoe hierin de impact op en de ervaringen
van rechtszoekenden wordt gemeten.
Voor dit antwoord verwijs ik naar antwoorden op de vragen 36 en 60. Specifiek ten
aanzien van de stimulerende maatregelen in het bestuursrecht kan ik nog het volgende
aangeven. Vanuit het PCMO-programma wordt de inzet van het conflicthanteringspalet
en de toepassing van mediationvaardigheden overheidsbreed gestimuleerd en ondersteund.
Bijvoorbeeld door middel van instrumenten zoals handleidingen en kennisuitwisselingen
via bijeenkomsten en webinars. De voortgang wordt jaarlijks door het Ministerie van
BZK aan de Kamer gerapporteerd in de voortgangsbrief «Verbetering dienstverlening
en vermindering regeldruk». Uit de verschillende onderzoeken naar de effecten blijkt
dat de PCMO-aanpak zorgt voor meer oplossingen van problemen, kortere doorlooptijden,
lagere kosten en lagere administratieve lasten voor de burger. De PCMO-aanpak sluit
ook beter aan op de verwachtingen van de burger en de uitkomst is vaker bevredigend
voor alle betrokkenen. Dit geldt met name in die gevallen waarin het bezwaar in feite
betrekking heeft op een bejegeningskwestie of een administratieve fout of wanneer
in eerste aanleg onvoldoende rekening is gehouden met de bijzondere situatie waarin
de burger verkeert. De PCMO-methode zorgt ook voor een hogere mate van ervaren procedurele
rechtvaardigheid door de burger, meer vertrouwen in de overheid, een hogere tevredenheid
bij zowel de burger als de behandelend ambtenaar en een daling van het aantal bezwaar-
en beroepsprocedures. De beleving van burgers en het perspectief van bezwaarambtenaren
en vakambtenaren is onderzocht door de vakgroep Sociale Psychologie Universiteit Utrecht,
de KU Leuven en Duke University. De gegevens zijn verzameld door middel van uitgebreide,
wetenschappelijk gevalideerde enquêtes, die zowel door ambtenaren als door burgers
werden ingevuld. Het onderzoek naar de organisatorische en bestuursrechtelijke aspecten
zoals de doorlooptijd, de administratieve lasten, de kosten en de uitkomst van de
procedure is onderzocht door Universiteit Utrecht/KU Leuven en de vakgroep Staats
en Bestuursrecht van de Rijksuniversiteit Groningen. Voor het onderzoek naar de juridische
kwaliteit van de uitkomsten heeft de Rijksuniversiteit de zaaksdossiers onderzocht
en interviews met de betrokkenen afgenomen.
Bij de beantwoording van eerdere vragen is ook ingegaan op pilots die plaatsvinden
in het kader van het deelprogramma Burgergerichte overheid. Deze pilots bevinden zich
nog in een vroeg stadium. Onderdeel van elke pilot is evenwel om te bezien of en hoe
ze breder uitgerold kunnen worden of vertaald kunnen worden naar andere organisaties.
De pilot tussen het Juridisch Loket en UWV is in september dit jaar gestart. Sindsdien
is er al in 28 zaken contact geweest tussen het Juridisch Loket en UWV.
74. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de grondrechten van de rechtszoekenden geborgd
worden in deze trajecten met de overheid waarbij sprake is van een ongelijke machts-
en informatiepositie (zie artikel 17 Grondwet, artikel 6 Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens en artikel 47 van het Europees Handvest).
Informele/laagdrempelige geschilbeslechting is bedoeld om burgers extra/makkelijkere
oplossingen te bieden voor het voorkomen/oplossen van een geschil. De intentie is
uitdrukkelijk niet om burgers van de rechter weg te houden. Na de bezwaarfase staat
tegen een besluit van een bestuursorgaan beroep bij de bestuursrechter open voor het
geval in de bezwaarfase een geschil niet is opgelost. Informele geschilbeslechting
is hetzij een aanvullende hetzij een alternatieve manier om het geschil op te lossen.
Als informele geschilbeslechting slaagt, is een beroep op de rechter niet meer nodig.
Als deze geschilbeslechting niet slaagt, zal een beslissing op bezwaar volgen en staat
daarna beroep bij de rechter open. Een drempel bij informele geschilbeslechting is
soms de angst dat bezwaar- of beroepstermijnen verlopen als de informele geschilbeslechting
te lang duurt. Bij de eerder genoemde aanpassing van de Awb zal worden bezien of maatregelen
nodig zijn die in dergelijke gevallen de toegang tot de rechter borgen.
75. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen of daarbij de optie wordt overwogen om verplichte
of vrijwillige (juridische) bijstand te verzorgen voor de rechtszoekende wanneer mediation
wordt ingezet. Indien dit niet het geval is, waarom niet.
Dit wordt niet overwogen. De mediator is er juist ter ondersteuning van partijen.
Stimulerende maatregelen in het privaatrecht
76. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie willen de Minister ten aanzien van dit onderwerp vragen
wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van de vraag of de bevoegdheid van de
rechter om partijen met instemming te verwijzen naar mediation gecodificeerd moet
worden en wat het standpunt van de Minister hierbij is.
Op dit moment is het staande praktijk dat rechters in alle gevallen en in elke stand
van het geding kunnen onderzoeken of de zaak zich leent voor mediation. Dat gebeurt
schriftelijk, maar ook mondeling op de zitting. In civiele zaken is doorverwijzing
altijd mogelijk. Ik ben voornemens om deze staande praktijk te codificeren, in die
zin dat de bevoegdheid van rechters om partijen die dit wensen naar mediation te verwijzen
wettelijk wordt verankerd. Het betreft hier een bevoegdheid van de rechter en geen
verplichting. Uitgangspunt hierbij is de bereidheid van partijen om mediation te beproeven.
De rechter kan partijen alleen verwijzen naar mediation als ze hiermee instemmen.
Ik bezie nog in welk wetstraject deze codificatie kan meelopen.
77. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is ten aanzien
van de vraag of een inverbindingstelling bij incassozaken meerwaarde heeft om betalingsregelingen
te stimuleren en de vraag of de nadelen/kosten hierbij opwegen tegen de baten en wat
het standpunt van de Minister hierbij is.
Ik ben met partijen uit het incasso- en schuldendomein in gesprek om te bezien of
de inverbindingstelling meerwaarde kan hebben om betalingsregelingen te stimuleren
en of de nadelen en/of kosten opwegen tegen de baten. Ik streef ernaar om uw Kamer
hierover in het voorjaar van 2022 nader te informeren.
78. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is ten aanzien
van de gesprekken met de rechtspraak over de wijze waarop toepassing van artikel 96
Rv vanuit mediation gemakkelijker en aantrekkelijker kan worden gemaakt en wat het
standpunt van de Minister met betrekking tot dit vraagstuk is. Daarnaast vragen de
leden hoe de pilot bij de rechtbank Gelderland vordert die zich richt op deelgeschillen
in familiezaken en wat de eerste ervaringen van de rechtbank en de rechtszoekenden
zijn.
De pilot bij de rechtbank Gelderland die zich richt op deelgeschillen in familiezaken,
loopt sinds begin maart 2021. Er wordt veel aan promotie gedaan. In de praktijk blijkt
dat advocaten en mediators het lastig vinden om het kerngeschil te identificeren dat
zich leent voor het voeren van een procedure op basis van artikel 96 Rv bij de rechtbank.
Daardoor zijn er nog geen zaken aangebracht. De rechtbank Gelderland heeft dit onlangs
in een sessie met de advocatuur besproken. Hopelijk leidt dit tot aanmelding van zaken.
Ik zal de ontwikkelingen rond de pilot met interesse blijven volgen. Daarnaast heeft
de rechtbank Overijssel de pilot «Overlegrechter» op basis van artikel 96 Rv. Over
de toepassing van artikel 96 Rv ga ik nog verder met de Rechtspraak in gesprek.
Overige stimulerende initiatieven
79. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen wat de vorderingen zijn met betrekking tot de
gesprekken met het Juridisch Loket om na te gaan op welke wijze de bekendheid met
mediation kan worden vergroot. Wat is de oorzaak van de daling van het aantal doorverwijzingen
naar mediation geweest en wat kan eraan worden gedaan om het aantal doorverwijzingen
te laten stijgen. Ook vragen deze leden wat de vervolgstappen zijn van de Minister
ten aanzien van de uitkomst van deze gesprekken.
In reactie op de vraag van de leden van de Volt-fractie over de vorderingen rondom
de gesprekken met het Juridisch Loket merk ik het volgende op. Die gesprekken zijn
gaande, maar nog niet zover gevorderd dat ik de vragen daarover al concreet kan beantwoorden.
Een voorbeeld van vervolgstappen waaraan kan worden gedacht, is het besteden van meer
aandacht aan mediation in de opleiding van Loketmedewerkers. Overigens merk ik op
dat een ander onderdeel van de stelselvernieuwing ook zal bijdragen aan het aantal
doorverwijzingen naar mediation wanneer mediation de beste route naar een oplossing
lijkt. De Raad ontwikkelt als onderdeel van de stelselvernieuwing rechtsbijstand samen
met partners rechtshulppakketten, waarbij uiteraard ook mediationpakketten worden
ontwikkeld. In het nieuwe stelsel zullen Loketmedewerkers een bredere, integrale diagnose
stellen dat kan uitmonden in een advies voor een rechtshulppakket.
80. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie geven aan dat het WODC op dit moment onderzoek doet naar
het Canadese «Civil Resolution Tribunal» en de mogelijkheden om een vergelijkbare
online geschiloplossingsvoorziening in de Nederlandse situatie toe te passen. Ze vragen
welke andere initiatieven de Minister onderzoekt om online geschiloplossingsvoorzieningen,
of soortgelijke online middelen voor alternatieve geschilbeslechting aan te bieden
en wat daarvan de eerste conclusies zijn.
Het onderzoek van het WODC «Het Civil Resolution Tribunal: Een eerste verkenning»
is inmiddels afgerond. Ik heb dit onderzoek op 29 november 2021 aangeboden aan uw
Kamer.11 Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien of er mogelijkheden
zijn om de ontwikkeling van online geschiloplossingsvoorzieningen of soortgelijke
online middelen voor alternatieve geschilbeslechting te bevorderen.
Waarborgen rechtspositie rechtszoekenden
81. Vraag + antwoord
Tot slot hebben de leden van de Volt-fractie een aantal algemene vragen over de rechtspositie
van rechtszoekenden op het moment dat stimulerende maatregelen ter bevordering van
het gebruik van mediation worden geïmplementeerd. De leden vragen hoe de Minister
ervoor gaat zorgen dat de rechts- en informatiepositie van rechtszoekenden voldoende
beschermd wordt bij de stimulering van de toepassing van mediation en andere vormen
van alternatieve geschilbeslechting in de breedte.
Het vertrekpunt is de rechtzoekende. Het stimuleren van alternatieve geschilbeslechting,
waaronder mediation, is erop gericht om geschillen zo vroegtijdig en bestendig mogelijk
op te lossen. Een mediator biedt neutrale begeleiding ten behoeve van een voor allen
aanvaardbare oplossing, met oog voor herstel of het verbeteren van de verstandhouding.
Het is daarbij aan partijen zelf om invulling te geven aan zowel de inhoud van de
oplossing als het proces om daar te komen. Een mediator dient onpartijdig te zijn
en een partij-overstijgende blik op de gezamenlijke en tegengestelde belangen van
betrokkenen te hebben. Vertrouwelijkheid is één van de uitgangspunten van mediation.
Deze vertrouwelijkheid is van belang zodat partijen ervan uit kunnen gaan dat zij
informatie over hun (juridische) positie in vrijheid met de mediator kunnen delen.
Hierdoor kunnen partijen erop vertrouwen dat de mediator hun gevoelige informatie
alleen gebruikt om partijen tijdens het betreffende mediationtraject naar een oplossing
van het conflict te begeleiden. Is mediation niet het geëigende middel voor de oplossing
van het geschil of leidt het niet tot een bevredigend resultaat dan staan ook andere
juridische mogelijkheden open, waaronder de toegang naar de rechter.
82. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het stimuleren
van de toepassing van mediation en andere vormen van alternatieve geschilbeslechting
niet ten koste gaat van de toegang tot het recht voor rechtszoekenden.
Ik vind het belangrijk dat er geïnvesteerd wordt in het bieden en stimuleren van laagdrempelige
en duurzame oplossingen voor problemen, zodat de burger op grond daarvan kan beoordelen
welke oplossingsrichting voor hem of haar het beste is. Mediation is een van de mogelijke
oplossingsrichtingen. Mediation is niet verplicht; het staat rechtszoekenden vrij
om naar de rechter te stappen.
83. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister op dit moment tegenover het implementeren
van een wettelijk verschoningsrecht voor mediators staat en of hij dit standpunt kan
onderbouwen.
Nu het wetsvoorstel niet in consultatie wordt gebracht en er geen wettelijk kwaliteitseisen
worden gesteld, ligt het niet in de rede om bepaalde exclusieve rechten, zoals een
verschoningsrecht, aan mediators toe te kennen. Dit neemt niet weg dat een mediator
in zaken waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan, in het kader
van de mediation met partijen afspraken kan maken – en in de praktijk ook maakt –
over de vertrouwelijkheid en het uitsluiten van in mediation ingebrachte stukken.
Hiermee kan worden bewerkstelligd dat de vertrouwelijkheid gewaarborgd blijft bij
een eventuele rechterlijke procedure die na afloop van de mediation door partijen
wordt gevoerd.
84. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister de ervaringen van en impact op
rechtszoekenden bij het stimuleren van de toepassing van mediation en andere vormen
van alternatieve geschilbeslechting gaat onderzoeken, meten en evalueren.
Dit verschilt per maatregel. In zijn algemeenheid geldt dat het WODC om de vijf jaar
de Geschilbeslechtingsdelta uitbrengt. Dit onderzoek geeft inzicht in de ervaringen
van Nederlandse burgers met het rechtssysteem. Het beschrijft de (potentieel) civiel-
en bestuursrechtelijke problemen die Nederlandse burgers ervaren, de verschillende
wegen die zij bewandelen om deze problemen aan te pakken, de door hen behaalde resultaten
en hun evaluatie van geraadpleegde adviseurs en procedures.
85. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe hij staat tegenover het invoeren van een verplicht
wettelijk register voor mediators die werken in rechtsgebieden waar de rechts- en
informatiepositie van partijen ongelijk is, zoals bijvoorbeeld in het bestuursrecht?
Een mediator dient deskundig, onafhankelijk en neutraal te zijn. Dat geldt voor alle
rechtsgebieden, dus ook het bestuursrecht. Van een wettelijk register voor alle beëdigde
mediators zie ik af, nu ik heb moeten constateren dat daar onvoldoende draagvlak voor
is binnen de beroepsgroep. Dit betekent dat er ook geen wettelijk register komt voor
specifieke rechtsgebieden.
86. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen welke andere middelen ter bevordering van de rechts-
en informatiepositie de Minister overweegt om in te zetten om de toegang tot het recht
te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van bijstand (in de vorm van juridische
bijstand, of sociaal-maatschappelijke bijstand) of betere online informatievoorzieningen
over de mogelijkheden voor rechtszoekenden en de procedures die zij moeten volgen
om hun problemen met de overheid op te lossen.
Binnen de stelselvernieuwing rechtsbijstand wordt gewerkt aan toegankelijke en overzichtelijke
voorzieningen voor zelfhulp, informatie en advies, zowel online als fysiek toegankelijk.
De site van het Juridisch Loket is een belangrijke bron van informatie voor mensen
die (juridische) problemen ervaren of vragen hebben rond een levensgebeurtenis. De
site van het Juridisch Loket wordt continu bijgewerkt en verbeterd, zodat de informatie
actueel, goed vindbaar en begrijpelijk is. Ook is er sinds vorig jaar een chatbot
JuLO, waar mensen terecht kunnen voor vragen op het gebied van scheiden, ontslag en
voor vragen op het terrein van huur, opzegging en oplevering van de woning. Op de
site van het Juridisch Loket zijn ook voorbeeldbrieven te vinden waarmee mensen zelf
aan de slag kunnen. Om de fysieke toegang te verbeteren zetten we in op betere verbinding
tussen het sociale en het juridische domein, zodat mensen minder van kastje naar muur
worden gestuurd maar sneller en directer bij de juiste hulpverlener terecht komen.
Om op lokaal niveau te beproeven hoe dat er in de praktijk uit moet zien, met oog
voor de verschillen van inrichting in gemeenten en regio’s, lopen er onder de paraplu
van het programma rechtsbijstand verschillende pilots met onder andere gemeenten,
raadslieden, het Juridisch Loket en advocaten. Voor meer informatie hierover verwijs
ik graag naar mijn voortgangsrapportages over de stelselvernieuwing die halfjaarlijks
naar de Kamer worden gestuurd.12
87. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat de procespositie van
rechtszoekenden in relatie tot een eventuele gerechtelijke procedure niet negatief
wordt beïnvloed in het geval dat mediation niet slaagt.
Als partijen tijdens of voorafgaand aan een zitting naar mediation worden verwezen,
zijn er een aantal situaties die zich kunnen voordoen. 1) Partijen worden het eens.
In dat geval worden de details van de afspraken neergelegd in een vaststellingsovereenkomst.
Deze overeenkomst kan worden opgenomen in een proces verbaal, vonnis of beschikking.
De gerechtelijke procedure wordt beëindigd. 2) Er is overeenstemming over een aantal
zaken, maar er blijven een of meerdere juridisch punten over. Partijen kunnen de rechter
dan op die punten om een beslissing vragen. 3) Partijen hebben geen overeenstemming
bereikt. De gerechtelijke procedure kan dan direct worden voortgezet. Mediation gebeurt
in vertrouwelijkheid. De mediator maakt afspraken over de gegevens en stukken die
partijen in de procedure mogen inbrengen. Mededelingen over onderhandelingen of voorstellen
in de mediation blijven in beginsel vertrouwelijk, tenzij hierover gezamenlijk een
schriftelijke andersluidende afspraak is gemaakt.
88. Vraag + antwoord
De leden van de Volt-fractie vragen of de Minister dezelfde methodologie hanteert
voor de evaluatie van de verschillende pilots om zo de coherentie tussen de verschillende
pilots te bewaken en integratie in het voorziene nieuwe rechtsbijstandsstelsel. Ze
vragen indien dit niet het geval is, waarom niet en of de Minister bereid is om dit
alsnog te doen in het vervolg.
Voor de pilots en projecten die vallen onder het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand
kan ik u melden dat deze pilots en projecten divers van aard zijn en hun eigen specifieke
evaluatie kennen. Ook worden er ten aanzien van enkele pilots overkoepelende onderzoeken
uitgevoerd. Dat geldt voor de pilots die vallen onder het divosa-project en de Subsidieregeling
Stelselherziening rechtsbijstand die de Raad uitvoert. Om de coherentie te bewaken
bij de besluitvorming over welke succesvolle elementen van pilots worden meegenomen
in het vernieuwde stelsel is bij de evaluaties aandacht voor de wijze en elementen
waarop alle pilots beoordeeld worden.
8. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie
Inleiding
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 25 juni 2021 waarin
de Minister de Tweede Kamer meedeelt het conceptwetsvoorstel inzake mediation niet
in consultatie te brengen. Deze leden onderschrijven de Bijbelse lijn dat de kans
op een duurzame oplossing van een geschil het grootst is als partijen het geschil
zoveel mogelijk in onderling overleg oplossen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
Aanleiding voor het wetsvoorstel
89. Vraag + antwoord
De leden van de SGP-fractie geven aan te lezen dat begin 2019 een groep van mediators
en wetenschappers samen met het bestuur van de MfN aanbevelingen heeft aangeboden
voor een nieuw conceptwetsvoorstel mediation. De leden lezen dat de meeste aanbevelingen
op steun konden rekenen en dat er toen echt draagvlak vanuit het veld leek te zijn
voor een nieuw wetsvoorstel. Zij lezen dat de aanbevelingen zoveel mogelijk als basis
zijn gebruikt. De leden van de SGP-fractie geven aan verbaasd te zijn dat het wetsvoorstel
uiteindelijk niet op voldoende steun kan rekenen. De leden vragen in hoeverre het
conceptwetsvoorstel afwijkt van de aanbevelingen en of dit in overleg met de MfN nog
op reparatie kan rekenen.
Zie het antwoord op vraag 11, 12 en 55.
Bezwaren van partijen
90. Vraag + antwoord
De leden van de SGP-fractie geven aan te lezen dat er twee rondetafelbijeenkomsten
hebben plaatsgevonden met mediationorganisaties en andere betrokken partijen over
(delen van) het wetsvoorstel. Na schriftelijke reactie is gebleken dat er onvoldoende
draagvlak voor het wetsvoorstel is. Deze leden constateren dat in 2019 de MfN de aanbevelingen
over het wetsvoorstel mediation aan de Minister presenteerde. Nu is gebleken dat na
de rondetafelbijeenkomsten, naar aanleiding van de aanbevelingen van de MfN, het wetsvoorstel
niet op voldoende steun kan rekenen. Zo constateren de leden van de SGP-fractie dat
het conceptwetsvoorstel mediation volgens de MfN geen effectieve bijdrage levert aan
de ontwikkeling en bevordering van mediation. De leden vragen of de Minister kan aangeven
in hoeverre dit conceptwetsvoorstel wel bijdraagt aan de ontwikkeling en bevordering
van mediation.
Het conceptwetsvoorstel bevatte stimulerende maatregelen in het burgerlijk- en het
bestuursprocesrecht. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bepalingen op grond waarvan
gecodificeerd wordt dat de rechter partijen kan doorverwijzen naar mediation, de introductie
van een beperkt verschoningsrecht en de inverbindingstelling (verplichting voor de
eiser om zich in de dagvaarding uit te laten over de vraag of hij heeft overlegd met
de gedaagde). Overigens is, zoals ook blijkt uit mijn brief van 25 juni jl., niet
voor alle stimulerende maatregelen aanpassing van wet- en/of regelgeving nodig. Voor
een deel worden de stimulerende maatregelen in andere wetgevingstrajecten ondergebracht
(codificatie van de verwijsmogelijkheid) of wordt dit overwogen (inverbindingstelling).
Daarnaast beoogde het conceptwetsvoorstel de kwaliteit van mediators – niet uitsluitend
op toevoegingsbasis – te waarborgen en daarmee voor rechtszoekenden het eenvoudiger
te maken een geschikte mediator te vinden. Ook dat zou bijdragen aan de bevordering
van mediation.
91. Vraag + antwoord
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is het wetsvoorstel in overleg
met de MfN aan te passen, zodat het wel op voldoende steun kan rekenen vanuit het
veld.
Zoals ik in mijn brief op 25 juni 2021 heb toegelicht kom ik tot de conclusie dat
er bij beroepsorganisaties, waaronder MfN, onvoldoende draagvlak is voor het conceptwetsvoorstel
en dat de reacties bovendien uiteenlopend en deels tegenstrijdig zijn. Daarom heb
ik besloten het voorstel niet, ook niet in aangepaste vorm, in consultatie te brengen.
Inschrijvingsvoorwaarden Wet op de rechtsbijstand
92. Vraag + antwoord
De leden van de SGP-fractie geven aan te lezen dat de Minister in gesprek is met de
Raad om te bezien op welke wijze ook andere mediators die aan dergelijke eisen voldoen
en zich daaraan met voldoende waarborgen conformeren, bij de raad kunnen worden ingeschreven.
Deze leden vragen welke criteria hier worden gehanteerd, welke procedures worden gevolgd
en hoe de kwaliteit van het register gewaarborgd blijft.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 18.
93. Vraag + antwoord
De leden van de SGP-fractie constateren dat inschrijving bij de Raad buiten de MfN
om, leidt tot versnippering die de Minister met het conceptwetsvoorstel juist probeert
te voorkomen. Ze vragen of hij kan aangeven hoe hij versnippering tegen wil gaan als
het voor individuele mediators mogelijk wordt, buiten de MfN om, zich bij de Raad
in te kunnen schrijven.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 21
en 30.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier