Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 851 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 15 december 2021
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 1 als volgt gewijzigd:
1. De definitie van «betrokken derde» komt te luiden:
betrokken derde:
a. een derde die verbonden is met een melder en die kan worden benadeeld door de werkgever
van de melder of een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins in een werkgerelateerde
context verbonden is, en
b. een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee
de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;.
2. De definitie van «informatie over een inbreuk» komt te luiden:
informatie over een inbreuk: informatie inhoudende het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin
hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden
met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een inbreuk of gevaar voor
een inbreuk op het Unierecht, of van een poging tot het verhullen van zo’n inbreuk,
voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de
kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis
die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een
andere organisatie;.
3. Na de definitie van «melder» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
melding:
a. melding van informatie over een inbreuk, dan wel
b. melding van een vermoeden van een misstand;.
4. In de definitie van «meldkanaal» vervalt «van informatie over een inbreuk».
5. In de definitie van «misstand» wordt na «in het geding is bij schending» ingevoegd
«of gevaar voor schending».
6. In de definitie van «werkgerelateerde context» wordt voor «huidige of vroegere»
ingevoegd «toekomstige,».
7. In de definitie van «werknemer» vervalt telkens «of heeft verricht», en wordt «degene
die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht» vervangen door «degene die anderszins
in een ondergeschiktheidsrelatie tegen een vergoeding arbeid verricht».
B
In artikel I, onderdeel B, wordt het voorgestelde artikel 1a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de melding van» vervangen door «een melding».
2. In het zesde lid vervalt «van een vermoeden van een misstand of informatie over
een inbreuk».
C
In artikel I, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 2 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «personen» vervangen door «werknemers» en wordt «zijn werknemers»
vervangen door «hen».
2. In het tweede lid wordt onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot
d tot en met g een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. vastgelegd dat een werknemer in ieder geval op de volgende wijze een melding kan
doen:
1⁰. schriftelijk;
2⁰. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of
3⁰. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een
locatie;.
3. In het tweede lid, onderdeel f (nieuw), vervalt «van een vermoeden van een misstand
of informatie over een inbreuk».
4. In het derde lid wordt «personen» vervangen door «werknemers».
5. In het vierde lid wordt «van meldingen van een vermoeden van een misstand of informatie
over een inbreuk» vervangen door «van een melding».
6. In het vijfde lid wordt «de bij hem werkzame personen» vervangen door «zijn werknemers».
7. Het zesde lid komt te luiden:
6. De procedure, bedoeld in het eerste lid, kan door een werkgever tevens worden opengesteld
voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde activiteiten
verrichten of hebben verricht, en stelt in dat geval de informatie, bedoeld in het
vijfde lid, eveneens aan die personen beschikbaar.
8. Na het zesde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Een werkgever als bedoeld in het eerste of derde lid, die geen verplichting heeft
tot het instellen van een ondernemingsraad, behoeft bij de vaststelling van de procedure,
bedoeld in het eerste lid, de instemming van meer dan de helft van de werknemers.
Deze instemming is niet vereist voor zover de procedure inhoudelijk is geregeld in
een collectieve arbeidsovereenkomst.
8. Iedere belanghebbende werknemer kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de
werkgever binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn een procedure als bedoeld
in het eerste lid, vaststelt.
D
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een
misstand en van informatie over een inbreuk».
2. In het voorgestelde artikel 2b, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een
misstand of van informatie over een inbreuk».
E
Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de voorgestelde titel van Hoofdstuk 1a. vervalt «voor meldingen van informatie
over inbreuken op het Unierecht».
2. In het voorgestelde artikel 2c wordt de aanhef vervangen door «Autoriteiten die
zorgdragen voor de ontvangst en opvolging van een melding, voor zover bevoegd op de
in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden, zijn:».
3. Het voorgestelde artikel 2d wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een bevoegde autoriteit richt voor het ontvangen en in behandeling nemen van een
melding een meldkanaal in. Het meldkanaal biedt de mogelijkheid om, met het oog op
de behandeling van een melding, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig de
eisen gesteld in de artikelen 2a en 2b, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt
gelezen «bevoegde autoriteit», en in het register de meldingen van informatie over
een inbreuk duidelijk onderscheiden worden.
b. In het tweede lid, vervalt «van informatie over een inbreuk».
4. In het voorgestelde artikel 2e, vierde lid, wordt aan het eind voor de punt ingevoegd
«, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de melder».
5. Het voorgestelde artikel 2f wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «van geringe betekenis is» ingevoegd «,
dan wel het maatschappelijk belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand
kennelijk onvoldoende is».
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «inbreuk op het Unierecht» ingevoegd «,
dan wel misstand» en na «oordeel over de inbreuk» ingevoegd «op het Unierecht dan
wel de misstand».
c. In het derde lid wordt na «ernstige inbreuken of» ingevoegd «ernstige misstanden,
dan wel».
6. In de voorgestelde artikelen 2g, eerste lid, onderdeel a, 2h, eerste lid, onderdeel
b, en 2i vervalt telkens «van informatie over een inbreuk».
F
In artikel I, onderdeel F, komen de voorgestelde wijzigingen in artikel 3a, onder
1 en 8, te luiden:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het informeren en adviseren van een natuurlijke persoon die in de context van zijn
werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding
te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde over de te ondernemen
stappen inzake een vermoeden van een misstand of de informatie over een inbreuk, alsmede
over de rechten van deze personen;.
8. Het derde lid, onderdeel b, onder 2⁰, komt te luiden:
2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding
van een melding;.
G
In artikel I, onderdeel K, komt de voorgestelde wijziging van artikel 3k, onder 1,
te luiden:
1. In het eerste lid wordt de eerste zin vervangen door «Een natuurlijke persoon die
in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens
is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde kunnen
de afdeling advies verzoeken om informatie en advies inzake het vermoeden van een
misstand of de informatie over een inbreuk.»
H
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
M
Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «werknemer» vervangen door «melder».
2. In onderdeel a wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over
een inbreuk».
3. In onderdeel b vervalt «van een vermoeden van een misstand».
I
In artikel I, onderdeel N, komt het voorgestelde artikel 4a te luiden:
Artikel 4a
De artikelen 5 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als
bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat in die artikelen
voor «het vermoeden van een misstand» of «de informatie over een inbreuk» dan wel
«de misstand» of «de inbreuk op het Unierecht» telkens wordt gelezen «de gedraging
van de werkgever», en de artikelen 2d en 2e niet van toepassing zijn.
J
Artikel I, onderdeel P, vervalt.
K
In artikel I, onderdeel W, onder 2, vervalt in het voorgestelde tweede lid van artikel
17b «als bedoeld in artikel 2e of artikel 2j of een onderzoek naar een vermoeden van
een misstand».
L
Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 17e, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2⁰, onder
iii, wordt «respectievelijk artikel 2, tweede lid, onderdeel f, artikel 2e, tweede
lid, onderdeel b, en artikel 2k, eerste lid,» vervangen door «artikel 2e, tweede lid,
onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid,».
2. In het voorgestelde artikel 17f, eerste lid, wordt «artikel 3, tweede en derde
lid, van de richtlijn» vervangen door «het bij of krachtens de wet bepaalde met betrekking
tot de bescherming van de nationale veiligheid, het beroepsgeheim van advocaten, het
medisch beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht».
3. Na het voorgestelde artikel 17g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17h
1. Elk beding dat het recht beperkt of ontneemt om met inachtneming van het bepaalde
in deze wet informatie over een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een
misstand te melden of openbaar te maken, is nietig.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend
wettelijk voorschrift;
b. op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van dit artikel.
M
Artikel I, onderdeel Z, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 21b, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een
misstand of van informatie over een inbreuk».
2. Het voorgestelde artikel 21c komt te luiden:
Artikel 21c
1. Artikel 2 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (...)
tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober
2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijft tot 17 december 2023 van
toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.
2. De artikelen 2 tot en met 2b zoals die luiden na inwerkingtreding van de wet van
(...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter
implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van
23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen zijn met ingang van
17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249
werknemers.
N
In artikel VI wordt aan het slot voor de punt ingevoegd «en wordt «Wet Huis voor klokkenluiders»
vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
O
Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel VIA
In artikel 7.2 van de Wet luchtvaart en artikel 4, onderdeel b, van de Wet bescherming
bedrijfsgeheimen wordt telkens «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet
bescherming klokkenluiders».
P
Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel VIIA
Indien artikel I, onderdeel B, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de
Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van
personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens
overeenkomst werkzaamheden verrichten voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie
gaan verrichten of verrichten (screening van ambtenaren en politie-externen) (Stb. 2020, 412) in werking treedt of is getreden, wordt:
a. in het in artikel I, onderdeel Z, voorgestelde artikel 21b, tweede lid, «artikel
47, derde lid, van de Politiewet 2012» vervangen door «artikel 47, tweede lid, van
de Politiewet 2012», en
b. in artikel IV de tekst van onderdeel A vervangen door «In artikel 47 vervalt het
tweede lid, onder vernummering van het derde tot het tweede lid.».
Toelichting
Algemeen
De Tweede Kamer heeft kritiek geuit op de complexiteit van het wetsvoorstel en heeft
verzocht om meer harmonisering. De complexiteit vloeit volgens de Kamer voort uit
(1) de door de regering gemaakte keuze om de eisen aan de externe meldkanalen bij
de bevoegde autoriteiten alleen verplicht te stellen voor meldingen over inbreuken
op het Unierecht, (2) de bescherming bij een melding van een misstand niet te bieden
bij meldingen van misstanden die dreigen te ontstaan, (3) het gescheiden hanteren
van de begrippen «misstand» en «inbreuk op het Unierecht» en (4) verwijzingen in de
tekst van de bepalingen naar de richtlijn. Om tegemoet te komen aan deze bezwaren
wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om aan de externe meldkanalen van de
bevoegde autoriteiten dezelfde eisen te stellen voor de behandeling van meldingen
van vermoedens van misstanden als de eisen die al in het voorstel van wet zijn opgenomen
voor de behandeling van meldingen van inbreuken op het Unierecht. Verder wordt de
definitie van het begrip «misstand» zodanig aangepast dat ook een gevaar voor een
schending van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang in het
geding is onder de definitie van misstand valt. Hierdoor worden ook meldingen over
toekomstige schendingen van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk
belang in het geding is beschermd, evenals dat geldt voor meldingen over toekomstige
inbreuken op Unierecht. Voor een verdere harmonisering van de definities is de terminologie
in de definitie van informatie over een inbreuk zoveel mogelijk gelijkgetrokken aan
de terminologie in de definitie van vermoeden van een misstand.
Ter verdere vereenvoudiging van het wetsvoorstel en de leesbaarheid ervan wordt een
definitie van het begrip «melding» geïntroduceerd, waaronder zowel een melding van
informatie over een inbreuk op het Unierecht als een melding van een vermoeden van
een misstand wordt begrepen. En tot slot worden de verwijzingen naar de richtlijn
zoveel mogelijk uitgeschreven.
Andere wensen van de Tweede Kamer waaraan tegemoet wordt gekomen zijn de introductie
van een handhavingsinstrument bij het ontbreken van een intern meldkanaal (zie artikel
2, achtste lid (nieuw)) en het opnemen van een specifiek verbod op zwijgbedingen voor
klokkenluiders door het bepalen van de nietigheid ervan (zie artikel 17h (nieuw)).
In deze nota van wijziging worden tot slot verschillende wetstechnische gebreken in
het wetsvoorstel hersteld.
Onderdeelgewijs
Onderdeel A (artikel 1)
In onderdeel A worden de definities van «betrokken derde», «informatie over een inbreuk»,
«meldkanaal», «misstand», «werkgerelateerde context» en «werknemer» aangepast en wordt
een definitie van «melding» geïntroduceerd.
Betrokken derde
De definitie van «betrokken derde» wordt opnieuw geredigeerd. In deze definitie was
ten onrechte niet opgenomen dat de derde benadeeld moet kunnen worden door de werkgever
van de melder of door een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins werkgerelateerd
verbonden is, bijvoorbeeld een klant of dienstenontvanger van de melder. Een derde
kan bijvoorbeeld een collega of familielid van de melder zijn. Zie daarover ook overweging
41 van de richtlijn. Verder is de definitie voor de leesbaarheid ervan opgedeeld in
twee onderdelen a en b.
Informatie over een inbreuk
De definitie van «informatie over een inbreuk» is zonder wijziging van de inhoudelijke
betekenis ervan qua terminologie aangepast aan de terminologie van de definitie van
vermoeden van een misstand. In de definitie wordt nu evenals in de definitie van vermoeden
van een misstand gesproken over «een vermoeden van», wordt de dreiging van een inbreuk
uitgedrukt als gevaar voor een inbreuk en is tot slot «redelijke vermoedens» vervangen
door «op redelijke gronden».
Melding
De definitie van «melding» is nieuw, waarmee een verdere vereenvoudiging en leesbaarheid
van de wet wordt beoogd. Onder «melding» wordt zowel een melding van informatie over
een inbreuk op het Unierecht als een melding van een vermoeden van een misstand begrepen.
De definitie leidt tot een tekstuele aanpassing in de definitie van «meldkanaal» en
in de artikelen 1a, 2, 2a, 2b, 2d, 2g, 2h, 2i, 3a, 4, 17b en 21b.
Misstand
De definitie van «misstand» wordt zodanig aangepast dat voortaan ook een dreigende
schending oftewel een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift waarbij
het maatschappelijk belang in het geding is onder de definitie van misstand valt.
Hierdoor worden ook meldingen over toekomstige schendingen van een wettelijk voorschrift
waarbij het maatschappelijk belang in het geding is beschermd, evenals dat geldt voor
meldingen over toekomstige inbreuken op het Unierecht.
Werkgerelateerde context
In de definitiebepaling van «werkgerelateerde context» wordt het woord «toekomstige»
toegevoegd, waardoor de eisen aan de meldkanalen en de beschermingsmaatregelen ook
gelden bij meldingen van sollicitanten.
Werknemer
Op grond van artikel 8, derde lid, van de richtlijn moeten werkgevers in de private
sector met vijftig of meer werknemers een intern meldkanaal inrichten. Volgens artikel
4, eerste lid, van de richtlijn wordt onder werknemer verstaan een werknemer in de
zin van artikel 45, eerste lid, VWEU, met inbegrip van ambtenaren. Bepalend is dat
het om werkzaamheden gaat die in een ondergeschiktheidsrelatie worden uitgevoerd en
waarvoor een vergoeding wordt ontvangen. Onder werknemer worden daarom naast degenen
die in de onderneming werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht of publiekrechtelijke aanstelling en uitzendkrachten, tevens stagiairs en vrijwilligers,
voor zover zij een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen, begrepen. Om dit te
regelen wordt de definitie van werknemer, die in de Wet bescherming klokkenluiders
alleen nodig is om te bepalen welke werkgevers verplicht zijn een interne meldprocedure
vast te stellen, aangepast.
In de huidige Wet Huis voor klokkenluiders wordt het begrip «werknemer» in een andere
context gebruikt, namelijk om te bepalen wie bij het Huis om advies mag vragen of
om een onderzoek mag verzoeken. Daaronder is mede begrepen een ex-werknemer of een
persoon die anderszins arbeid had verricht. In de Wet bescherming klokkenluiders wordt
het begrip melder daarvoor geïntroduceerd, waaronder ook een ex-werknemer of een persoon
die anderszins arbeid heeft verricht valt. Zij behouden dus het recht om bij het Huis
een verzoek om onderzoek te doen of advies te vragen.
Onderdeel B (artikel 1a)
De voorgestelde wijzigingen in artikel 1a (nieuw) zijn het gevolg van de introductie
van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel C (artikel 2)
In artikel 2, eerste, derde en vijfde lid, wordt het begrip personen gewijzigd in
werknemers, omdat de verplichting van de werkgever om een interne meldprocedure in
te richten volgens artikel 8, derde lid, van de richtlijn geldt voor juridische entiteiten
met vijftig werknemers of meer, waarbij volgens artikel 4, eerste lid, van de richtlijn
onder werknemer wordt verstaan een werknemer in de zin van artikel 45, eerste lid,
VWEU, met inbegrip van ambtenaren. Hieronder worden naast degenen die in de onderneming
feitelijk werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
of publiekrechtelijke aanstelling en uitzendkrachten, tevens stagiairs en vrijwilligers,
voor zover zij een vergoeding ontvangen, begrepen.
Volgens de uitleg in de memorie van toelichting bij het initiatiefvoorstel voor de
Wet Huis voor klokkenluiders wordt voor de verplichting in artikel 2 van de huidige
wet uitgegaan van het aantal in een onderneming werkzame personen als bedoeld in artikel
2 van de Wet op de ondernemingsraden, daar maken stagiairs en vrijwilligers geen onderdeel
van uit. Als gevolg hiervan zullen meer ondernemingen verplicht worden een interne
meldprocedure in te richten.
In artikel 2, tweede lid, wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd. In dit onderdeel
wordt alsnog geregeld dat in de interne meldprocedure moet worden vastgelegd op welke
wijze een melding kan worden gedaan. Het betreft de verplichting uit artikel 9, tweede
lid, van de richtlijn, die ten onrechte in het voorstel van wet niet was geïmplementeerd.
De voorgestelde wijziging in het vierde lid is het gevolg van de introductie van de
definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
De voorgestelde wijziging in het zesde lid betreft het uitschrijven van de verwijzing
naar artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, van de richtlijn,
zodat wordt geëxpliciteerd dat de interne meldprocedure door een werkgever ook kan
worden opgesteld voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde
activiteiten verrichten of hebben verricht. Volgens artikel 4, eerste en tweede lid,
van de richtlijn gaat het daarbij in ieder geval om zelfstandigen, aandeelhouders,
bestuurders, personen die intern toezicht houden op de organisatie, aannemers, onderaannemers,
leveranciers en hun werknemers, en tot slot om ex-werknemers.
In het nieuwe zevende lid wordt geregeld dat een werkgever die geen verplichting heeft
tot het instellen van een ondernemingsraad de instemming van de meerderheid van zijn
werknemers nodig heeft bij de vaststelling van de interne meldprocedure. Dit zou het
geval kunnen zijn bij werkgevers met minder dan vijftig werknemers met een arbeidsovereenkomst
en waar permanent meerdere stagiairs werken. De instemming is niet vereist ingeval
de interne meldprocedure is geregeld in een collectieve arbeidsoverkomst. Dit laatste
komt overeen met het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden,
op grond waarvan het instemmingsvereiste van de ondernemingsraad ook vervalt ingeval
de interne meldprocedure onderdeel uitmaakt van een collectieve arbeidsoverkomst.
In het nieuwe achtste lid wordt voorzien in een handhavingsinstrument bij het ontbreken
van een intern meldkanaal. Dit instrument houdt in dat iedere belanghebbende werknemer
de kantonrechter kan verzoeken een termijn te bepalen waarbinnen de werkgever een
interne meldprocedure moet vaststellen die voldoet aan de wettelijke eisen. Het kan
daarbij ook gaan om onvolledige uitvoering van de wettelijke eisen. Indien de organisatie
een ondernemingsraad heeft, kan deze namens de werknemers het ontbreken van een interne
meldprocedure, het niet voldoen aan de wettelijke eisen of de naleving daarvan binnen
de organisatie aan de orde stellen bij de werkgever.
Onderdeel D (artikelen 2a en 2b)
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 2a en 2b zijn het gevolg van de introductie
van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel E (artikelen 2c, 2d, 2e en 2f)
De titel van hoofdstuk 1a. komt te luiden «Externe meldkanalen». Deze wijziging is
het gevolg van de keuze om de eisen die aan de externe kanalen van bevoegde autoriteiten
worden gesteld voor het ontvangen en de opvolging van meldingen van informatie over
inbreuken op het Unierecht ook te stellen aan de ontvangst en opvolging van meldingen
van misstanden waarbij een maatschappelijk belang in het geding is.
In artikel 2c, aanhef, is de verwijzing naar artikel 11, eerste lid, van de richtlijn
uitgeschreven, zodat expliciet wordt bepaald dat het gaat om autoriteiten die zorgdragen
voor de ontvangst en opvolging van een melding van informatie over een inbreuk op
het Unierecht of van een vermoeden van een misstand. Onveranderd blijft dat de autoriteiten
worden aangewezen vanwege hun bevoegdheid op een of meer van de in artikel 2 van de
richtlijn genoemde gebieden.
In artikel 2d zijn wijzigingen aangebracht als gevolg van de introductie van de definitie
van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A. Voorts is in het eerste
lid toegevoegd dat in het register de meldingen van informatie over een inbreuk duidelijk
onderscheiden moeten worden. Dit is van belang vanwege de gegevens die op grond van
artikel 27, tweede lid, van de richtlijn aan de Europese Commissie moeten worden verstrekt
ten behoeve van de beoordeling van het effect van de maatregelen die nationaal op
grond van de richtlijn zijn getroffen. Het gaat daarbij alleen om de meldingen van
inbreuken op het Unierecht en niet van misstanden naar nationaal recht.
Dit laat onverlet dat op grond van artikel 2a, derde lid, nadere eisen kunnen worden
gesteld aan het register.
De toevoeging in artikel 2e, vierde lid, inhoudende dat gelijktijdige mededeling van
de doorzending van een melding wordt gedaan aan de melder, betreft de implementatie
van artikel 11, zesde lid, van de richtlijn. De verplichting tot mededeling aan de
melder volgt ook uit artikel 2:3 Awb en wordt voor alle volledigheid ook in artikel
2e opgenomen.
Vanwege opgekomen vragen hierover, wordt tot slot opgemerkt dat bij doorzending de
termijnen als bedoeld in artikel 2e, tweede lid, pas gaan lopen, nadat de bevoegde
instantie de melding heeft ontvangen.
In artikel 2f, eerste lid, wordt vanuit een oogpunt van rechtseenheid een tweetal
gronden opgenomen op basis waarvan door een bevoegde autoriteit kan worden geoordeeld
dat geen opvolging hoeft te worden gegeven aan een melding van een vermoeden van een
misstand. Op deze gronden kan een beroep worden gedaan indien het maatschappelijk
belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is
of de melding dezelfde misstand betreft als bij een bevoegde autoriteit in behandeling
is of al is afgedaan. Deze gronden gelden al voor de afdeling onderzoek van het Huis
bij de ontvankelijkheidsbeoordeling van een verzoek om onderzoek naar een vermoeden
van een misstand. Zie artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f (nieuw).
De wijzigingen in de artikelen 2g, 2h en 2i zijn het gevolg van de introductie van
de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdelen F en G (artikelen 3a en 3k)
Per abuis is door de voorgestelde wijziging van de artikelen 3a en 3k de groep van
personen aan wie door de afdeling advies van het Huis advies kan worden uitgebracht
beperkter dan onder de huidige wet. Degene die voornemens is een melding te doen,
zou geen advies meer kunnen vragen. De voorgestelde wijzing van de artikelen 3a en
3k in deze nota van wijziging herstelt deze fout, zodat zowel een melder als een persoon
die voornemens is om te melden, degene die deze persoon bijstaat en betrokken derden,
zoals familieleden en collega’s, bij het Huis terecht kunnen voor advies.
Onderdeel H (artikel 4)
De voorgestelde wijzigingen in artikel 4 zijn nodig vanwege de aanpassing van de definitie
van werknemer en de introductie van de definitie van «melding». Zie over dit laatste
de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel I (artikel 4a)
De wijziging van artikel 4a is nodig, vanwege het vervallen van artikel 5a en geeft
verder een verduidelijking van een aantal begrippen. Tot slot worden de artikelen
2d en 2e, waar in de artikelen 5 en 6, eerste lid, aanhef, naar wordt verwezen, niet
van toepassing verklaard. Hiermee wordt verduidelijkt dat de verplichting tot het
instellen van een extern meldkanaal en de eisen die daaraan worden gesteld niet gelden
bij de ontvangst en opvolging van verzoeken om onderzoek naar de gedraging van een
werkgever (het bejegeningsonderzoek).
Onderdeel J (artikel 5a)
Het voorgestelde artikel 5a kan vervallen. Als gevolg van de wijziging van de artikelen
2c tot en met 2i op grond waarvan de eisen aan het externe meldkanaal voor de afdeling
onderzoek van het Huis ook gelden voor misstanden, is het van overeenkomstige toepassing
verklaren van de artikelen 2d, 2e en 2g tot en met 2i niet meer nodig.
Onderdeel K (artikel 17b)
De voorgestelde wijziging van artikel 17b, tweede lid, is het gevolg van de introductie
van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel L (artikelen 17e, 17f en 17h (nieuw))
In artikel 17e, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2⁰, onder iii, is ten onrechte
verwezen naar de informatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f. Dit betreft
de informatie die een werkgever binnen een redelijke termijn moet verstrekken aan
een melder over de beoordeling en de opvolging van een melding van een inbreuk op
het Unierecht of een vermoeden van een misstand. Om voor bescherming bij openbaarmaking
in aanmerking te komen moet ten minste ook een externe melding zijn gedaan. In het
betreffende onderdeel iii volstaat daarom verwijzing naar de informatie, bedoeld in
artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid. Dit betreft de
informatie die een bevoegde autoriteit of een ander bevoegd bestuursorgaan of instantie
binnen drie maanden (met voldoende motivering met drie maanden te verlengen), respectievelijk
binnen een redelijke termijn moet verstrekken aan een melder over de beoordeling en
voor zover van toepassing de opvolging van een melding van een inbreuk op het Unierecht
of een vermoeden van een misstand.
In artikel 17f is de verwijzing naar artikel 3, tweede en derde lid, van de richtlijn
uitgeschreven. Hiermee is direct uit de wet op te maken dat bij een melding of openbaarmaking
van een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een misstand het bij of krachtens
de wet bepaalde met betrekking tot de bescherming van de nationale veiligheid (waaronder
de bescherming van gerubriceerde gegevens) het beroepsgeheim van advocaten, het medisch
beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht
onverminderd geldt.
In artikel 17h (nieuw) wordt de nietigheid van een zwijgbeding geregeld. Onder het
zwijgbeding wordt hier elk beding verstaan dat het recht beperkt of ontneemt om met
inachtneming van het bepaalde in dit wetsvoorstel een vermoeden van een misstand of
informatie over een inbreuk op het Unierecht te melden of openbaar te maken. Door
de nietigheid van een zwijgbeding expliciet in de wet te regelen, staat het rechtsgevolg
van nietigheid op voorhand vast en hoeft door een klokkenluider het oordeel van de
burgerlijke rechter niet meer te worden ingeroepen. In het incidentele geval dat in
twijfel wordt getrokken dat er sprake is van een zwijgbeding en de zaak om die reden
toch bij de burgerlijke rechter komt, zal de rechter toetsen aan deze specifieke bepaling.
De uitzondering in het tweede lid, onderdeel a, is nodig om te waarborgen dat geen
afbreuk wordt gedaan aan wettelijke voorschriften, waaronder wettelijke geheimhoudingsverplichtingen.
Uit het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, volgt dat een zwijgbeding over een
misstand of een inbreuk op het Unierecht, dat gemaakt wordt nadat dit wetsvoorstel
in werking is getreden, nietig is. De beoordeling van de rechtskracht van eerder tot
stand gebrachte zwijgbedingen geschiedt langs de lijnen van de artikelen 3:40 en 3:41
BW.
Zie verder ook de toelichting in paragraaf 6.1.1 van de nota naar aanleiding van het
verslag.
Onderdeel M (artikelen 21b en 21c (nieuw))
De voorgestelde wijziging van artikel 21b, eerste lid, is het gevolg van de introductie
van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
In artikel 21c, waarin een overgangstermijn is geregeld voor het midden- en kleinbedrijf,
was ten onrechte weggevallen dat zij wel moeten blijven voldoen aan de huidige eisen
die artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders stelt aan een interne meldprocedure.
Dit wordt hersteld met dit voorstel in de nota van wijziging.
Onderdeel N (artikel VI)
Met de voorgestelde wijziging in dit onderdeel wordt bereikt dat in artikel 27, eerste
lid, onderdeel m, van de Wet op de ondernemingsraden de aangepaste citeertitel van
Wet bescherming klokkenluiders wordt aangehaald.
Onderdeel O (artikel VIA (nieuw))
Het voorgestelde artikel VIA (nieuw) bevat de aanpassing van verwijzingen in de artikelen
7.2 van de Wet luchtvaart en 4, onderdeel b, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen
naar de Wet Huis voor klokkenluiders. In deze bepalingen wordt «Wet Huis voor klokkenluiders»
vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
Onderdeel P (artikel VIIA (nieuw))
Het voorgestelde artikel VIIA (nieuw) bevat een samenloopbepaling vanwege artikel
I, onderdeel B, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012
en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar
van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden
voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten
(screening van ambtenaren en politie-externen) (Stb. 2020, 412).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties