Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang nieuwe vaststelling en wijziging Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Kamerstuk 28973/35334-248)
28 973 Toekomst veehouderij
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 250 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 december 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 24 november 2021 over de voorhang nieuwe vaststelling en wijziging
Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 248).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 december 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 13 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Beantwoording van de vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Vraag
De leden van de VVD-fractie hechten er allereerst waarde aan om te benadrukken dat
het verkopen van het agrarische bedrijf vaak een moeilijke keuze is voor de boer.
Boerenbedrijven zijn immers vaak al generaties in handen van boerenfamilies. Stoppen
is dan altijd een emotionele, ingrijpende en zware afweging voor boerenondernemers.
Tegelijkertijd zijn deze leden hoopvol dat met de gerichte opkoop van veehouderijen
stikstofruimte beschikbaar komt ten behoeve van het legalisatieprogramma in het kader
van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gemelde en meldingsvrije activiteiten. Hoeveel
PAS-melders verwacht de Minister met deze eerste tranche te legaliseren?
Antwoord
Er is op dit moment nog geen helderheid over de effecten van de Regeling provinciale
aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Rpav). Een belangrijk deel van de opkopen
moet immers nog worden gedaan. Nadat de koopovereenkomsten zijn gesloten, wordt de
betreffende stikstofruimte in het stikstofregistratiesysteem gezet. Vervolgens moet
er een nauwkeurige matching plaatsvinden tussen de ruimte die de regeling oplevert
en de ruimte die nodig is voor de meldingen. Aangezien ik samen met de provincies
heb gekozen voor een systematiek die de ruimte optimaal gebruikt, is geborgd dat zoveel
als mogelijk meldingen van deze ruimte gebruik kunnen maken. Hoeveel dat er precies
zijn, kan ik nu nog niet zeggen.
Vraag
De leden van de VVD-fractie willen hier nogmaals aangeven het onwenselijk te vinden
dat bij deze eerste tranche sprake is van het zogenoemde beroepsverbod. Dit onderwerp
is tijdens de plenaire begrotingsbehandeling (Handelingen II 2021/22, nr. 30, Begroting
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022) van vorige week al even aan de orde geweest.
Deze leden vragen de Minister of zij nogmaals helder uiteen kan zetten waarom dit
beroepsverbod geldt bij deze eerste tranche. Kan zij expliciet toezeggen dat er bij
de tweede tranche geen sprake meer zal zijn van een beroepsverbod?
Antwoord:
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra budget, is
bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig willen beëindigen.
Voor hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is bedoeld om ervoor
te zorgen dat de opkoop leidt tot een blijvende vermindering van stikstofdepositie
op natuurgebieden, een vermindering die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn
en aan de drie wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. Ik begrijp de wens van de
VVD-fractie om het «beroepsverbod» te willen schrappen en onderzoek de mogelijkheden
om in combinatie daarmee de stikstofopbrengst blijvend te borgen. In lijn met de door
de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) neem ik in die verkenning mee op welke wijze verplaatsing/bedrijfsovername onder
voorwaarden mogelijk is. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een
bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht
en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren.
Vraag
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoeveel stoppende bedrijven in de afgelopen
tijd zijn uitgekocht met deze regeling. Hoeveel verwacht de Minister er met de aanvullende
middelen te bedienen?
Antwoord
Provincies zijn in gesprek met geïnteresseerde ondernemers om tot aankoopovereenkomsten
te komen. Op dit moment zijn met deze regeling nog geen stoppende bedrijven opgekocht,
wel blijkt uit een inschatting die de provincies voor de zomer hebben gemaakt dat
er voldoende animo bestaat voor deze regeling. Met het oorspronkelijke budget van
€ 95 miljoen aangevuld met € 133,4 miljoen resterende middelen van de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen bedraagt het totale budget voor de 1e tranche van de maatregel gerichte opkoop ca. € 228 miljoen. Ik verwacht dat provincies
daarmee ca. 130–180 bedrijven kunnen aankopen.
Vraag
Wanneer komt naar verwachting de tweede tranche?
Antwoord
Het is mijn voornemen om de conceptregeling voor de 2e tranche in het voorjaar na een internetconsultatie rond april/mei 2022 te publiceren
en voor provincies open te stellen.
Beantwoording van de vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag
De leden van de D66-fractie vernemen dat het subsidieplafond voor de Rpav is verhoogd
met 133,4 miljoen euro resterend budget van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
(Srv). Deze leden lezen daarbij dat de Minister de afgelopen maanden met provincies
heeft geprobeerd om de effectiviteit van de Rpav te vergroten. Hoeveel meer opkoop
verwacht de Minister te realiseren met het overhevelen van de gelden van de Srv naar
de Rpav?
Antwoord:
Naast de budgetophoging worden met terugwerkende kracht en in overleg met de provincies
een drietal wijzigingen doorgevoerd: de opkoop van erfgrond rond stallen wordt mogelijk
gemaakt, er kan meer geld worden besteed aan het opkopen van veehouderijen zonder
productierecht (zoals kalverhouderijen) en de eindtermijn waarop de koopovereenkomsten
moeten worden gesloten wordt verlengd met 4 maanden tot 4 september 2022. Provincies
geven aan dat zonder deze wijzigingen met een groot deel van de veehouders die in
aanmerking komen voor deelname aan de regeling niet tot een koopovereenkomst kan worden
gekomen. Ik verwacht dat met deze wijzigingen provincies in totaal ca. 130–180 bedrijven
kunnen aankopen, waarvan ca. 40% met het oorspronkelijke budget van € 95 miljoen en
ca. 60% met de € 133,4 miljoen aanvullende middelen.
Vraag
Tegen welke knelpunten lopen provincies nu vooral aan? Kan de Minister toelichten
per maatregel waarom ze die specifieke wijziging precies heeft doorgevoerd?
Antwoord
De huidige regeling is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en veehouderijen
in bezit hebben die een depositie veroorzaken van gemiddeld ten minste 2 mol stikstof
per hectare per jaar op aanwezige stikstofgevoelige natuur binnen 10 km van de veehouderij.
Voor ondernemers en veehouderijen die hieraan voldoen blijken het niet kunnen opkopen
van erfgrond rond stallen en het beschikbare budget voor opkoop van veehouderijen
zonder productierecht de twee grootste knelpunten te zijn waar provincies tegenaan
lopen. Met de voorgestelde wijzigingen worden die knelpunten in belangrijke mate weggenomen.
Daarnaast blijken er veel ondernemers te zijn die willen deelnemen aan de regeling
maar daar nu niet voor in aanmerking komen. Dit betreft vooral ondernemers met veehouderijen
waarvan de depositie op aanwezige stikstofgevoelige natuur binnen 10 km van de veehouderij
niet voldoet aan de drempelwaarde van gemiddeld ten minste 2 mol stikstof per hectare
per jaar, en ondernemers die niet als veehouder willen stoppen maar elders willen
doorgaan. Ik onderzoek of en hoe ik deelname van deze ondernemers aan de tweede tranche
van de regeling mogelijk kan maken met behoud van voldoende doelmatigheid en borging
van de opbrengst. Ik kan daarom nu op dit punt nog geen wijziging doorvoeren.
Beantwoording van vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vraag
Nederland zucht onder een zware deken van stikstof, die zich verplaatst met de wind
en in het hele land schadelijk is voor mens en natuur. Dit wordt juridisch nijpend
in en nabij natuurgebieden, maar nergens in het land zijn extra stikstofemissies welkom.
Deze leden hebben moeten vaststellen dat provincies in het recente verleden veehouderijen
met veel gemeenschapsgeld hebben uitgekocht om andere activiteiten, boekhoudkundig
gezien, stikstofneutraal te faciliteren. Maar een «overschot» aan stikstofrechten
is vervolgens weer aan de hoogst biedende verkocht. Is dit ook mogelijk met de nu
voorgestelde regeling?
Antwoord
Nee, dat is niet mogelijk. De regeling zorgt voor een structurele reductie van stikstofemissie
en -depositie. Zo wordt een bijdrage geleverd aan een duurzame staat van instandhouding
van stikstofgevoelige natuur. De depositieruimte die hierdoor ontstaat wordt daarnaast
ook, via het stikstofregistratiesysteem, ingezet ten behoeve van woningbouw, MIRT-projecten
en voor het legaliseren van PAS-meldingen. Het effect van maatregelen moet vaststaan
voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen. Ook moeten
de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van wat nodig is om te voldoen aan art. 6 lid 1 en 2 van de
Habitatrichtlijn.
Vraag
Hoe voorkomen we dat we het stikstofprobleem vooral verplaatsen, geografisch of in
de tijd, in plaats van oplossen?
Antwoord
Het kabinet heeft met de structurele aanpak het fundament gelegd voor het oplossen
van de stikstofproblematiek. Bij brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is Uw kamer hierover geïnformeerd. Met bijbehorend pakket aan natuur en stikstofreducerende
maatregelen geeft het kabinet concreet invulling aan de continue verplichting om de
landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. In de Wet
stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is bindend vastgelegd op welk percentage
van de hectares met voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie
onder kritische depositiewaarden (KDW) moet zijn gebracht. De gerichte opkoop van
piekbelasters rond N2000-gebieden is een belangrijk onderdeel van de structurele aanpak.
Specifiek is in de regeling in de 1e tranche gekozen voor een doorstartverbod om te voorkomen dat elders nieuwe emissies
ontstaan. Uw Kamer is daarnaast met mijn Kamerbrief van 12 november jl. over de voortgang
rond de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 170) geïnformeerd dat het Kabinet onderkent dat er aanvullende (vervolg)stappen nodig zullen zijn. Zoals in deze brief en tijdens de begrotingsbehandeling
is aangegeven heeft het kabinet hiertoe afgelopen zomer laten uitzoeken hoe mogelijke
vervolgstappen in de stikstofaanpak uitgewerkt kunnen worden. Het is aan een nieuw
kabinet om hierover besluiten te nemen.
Vraag
Hoe zorgt dit voorstel ervoor dat elke euro gemeenschapsgeld ook tot een maximale
afname van niet alleen de depositie in Natura 2000-gebieden leidt maar ook tot een
maximale afname in totale emissies? Is de nu voorgestelde regeling hier voldoende
voor ingericht?
Antwoord
De maatregel gerichte opkoop is specifiek gericht op een doelgroep van piekbelasters
om zo de kwaliteit van Natura 2000 gebieden te verbeteren. Dit wordt in de regeling
bewerkstelligd door alleen de veehouderijvestigingen met een relatief hoge stikstofdepositie
in aanmerking te laten komen voor aankoop, namelijk door een drempelwaarde van ten
minste 2 mol stikstof per hectare per jaar te hanteren. Het betreft dus altijd veehouderijen
met een relatief grote depositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied. In aanvulling
hierop kunnen met de maatregel gerichte opkoop door de provincies ook nevendoelen
worden gerealiseerd, zoals het verminderen van de brede stikstofproblematiek. Om met
de beschikbare middelen zoveel mogelijk reductie van stikstofdepositie te bewerkstelligen
is het van belang dat de aankopen kosteneffectief worden gedaan, dus met inachtneming
van de verhouding tussen de kosten van aankoop en de baten in termen van de (vermindering
van de) stikstofdepositie. In verband hiermee gelden voor deze regeling doelmatigheidscriteria.
Omdat de regeling is gericht op de vermindering van stikstofdepositie op Natura 2000
gebieden wordt het onwenselijk geacht dat de veehouder op een andere locatie opnieuw
begint. Daarom geldt er een doorstartverbod. Dit doorstartverbod, de drempelwaarde
én de doelmatigheidscriteria tezamen maken dat de regeling voldoende is toegerust
voor het doel dat wordt nagestreefd.
Naast de maatregel gerichte opkoop tref ik ook voorbereidingen voor de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Doel van de Lbv is het realiseren
van een maximale stikstofreductie. Beide regelingen vullen elkaar aan.
Vraag
Is het mogelijk dat een boer tegen een betaling wel zijn koeien of varkens inlevert
maar hier geiten of andere dieren voor in de plaats neemt?
Antwoord
Nee, dat is niet mogelijk. De provincie moet er op grond van de regeling voor zorgen
dat de activiteiten van de veehouderij worden beëindigd, de vergunningen worden ingetrokken
en in het gemeentelijke bestemmingsplan wordt vastgelegd dat de vestigingslocatie
niet langer kan worden gebruikt voor enige vorm van veehouderij.
Vraag
Wat gebeurt er met het land als een bedrijf is overgenomen en beëindigd?
Antwoord
Door het stoppen van boeren komt landbouwgrond beschikbaar. Het is aan de ondernemer
of die de grond wil verkopen aan de provincie en aan de provincie of die de grond
wil aankopen. Landbouwgrond kan bijvoorbeeld worden ingezet om achterblijvende boeren
te helpen extensiveren. Daarnaast moet in het kader van de koopovereenkomst worden
bekeken wat de toekomstige bestemming van stallen en bedrijfsruimten kan zijn. Om
verrommeling of ongewenste activiteiten te voorkomen kan sloop, herbestemming en/of
herontwikkeling aan de orde zijn. Provincies en gemeenten voeren hierop de regie via
de ruimtelijke ordening.
Vraag
Is het wel de bedoeling om vooral de grote problemen in de natuur op te lossen of
is de regeling vooral bedoeld om infrastructuur of andere nieuwe vervuilers te faciliteren?
Antwoord
In de Wet natuurbescherming is sinds 1 juli 2021 bindend vastgelegd op welk percentage
van de hectares met voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie
onder kritische depositiewaarden (KDW) moet zijn gebracht. In 2025 moet dit gelden
voor ten minste 40 procent van de hectares, in 2030 50 procent, en in 2035 74 procent.
De gerichte opkoop maakt deel uit van die inzet. Doel van de maatregel is om de kwaliteit
van natuurgebieden te vergroten door vermindering van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige
en overbelaste Natura 2000-gebieden door de uitstoot van piekbelasters in de landbouw
terug te dringen. Voor zover de afname van de stikstofdepositie niet op grond van
de Habitatrichtlijn moet worden ingezet voor natuurbehoud, komt stikstofdepositieruimte
vrij die in beginsel voor andere activiteiten (woningbouw, MIRT-projecten en legalisering
PAS-meldingen) kan worden gebruikt.
Vraag
Als dat laatste mogelijk is met deze regeling, moet dat dan met geld uit de LNV-begroting?
Is het in dat geval niet aan de initiatiefnemer (provincie, Infrastructuur en Waterstaat,
bedrijven, en dergelijken) om hiervoor zelf budget vrij te maken? Hoe past dit dan
in een gezamenlijke regeling?
Antwoord
Het budget dat in de voorgehangen wijzigingsregeling wordt opgehoogd is afkomstig
uit de door het kabinet gereserveerde middelen voor de structurele aanpak stikstof.
Het budget voor de ophoging is afkomstig uit de onderuitputting van de Srv. Deze onderuitputting
is herbestemd naar drie alternatieve bronmaatregelen (zie Kamerbrief van 30 juni,
Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244), specifiek gericht op de restopgave die door de mindere opbrengt van de Srv is ontstaan.
De betreffende middelen zijn hiertoe aan de begroting van LNV toegevoegd voor de regeling
provinciale aankoop veehouderijen. Stikstofruimte uit deze regeling kan ingezet worden
voor o.a. het legaliseren van meldingen en meldingsvrije activiteiten en voor woningbouw
en MIRT-projecten. Zie in dit verband ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Vraag
Hoe voorkomen we concurrentie tussen overheden?
Antwoord
Concurrentie tussen overheden wordt voorkomen door samen te werken, door met elkaar
in gesprek te blijven en door gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen. Dat gebeurt
onder andere door de medeoverheden nadrukkelijk te betrekken bij (alle onderdelen
van) de structurele aanpak stikstof en het vervolg ervan door een nieuw kabinet, alsmede
door gezamenlijk met voorstellen te komen. Daarnaast werken Rijk, provincie en maatschappelijke
partners, voor langere tijd samen in een gebiedsgerichte aanpak.
Vraag
Zijn de gebiedsprocessen leidend?
Antwoord
Provincies geven samen met andere partijen in een gebiedsgericht proces vorm aan de
inrichting van een gebied. Deze regeling is één van de instrumenten die door provincies
ingezet kunnen worden om stikstof te reduceren. Om voor aankoop in aanmerking te komen
moeten veehouderijen voldoen aan de drempelwaarde van 2 mol stikstof per hectare per
jaar (piekbelasters). De uitvoering van de regeling om tot het aankopen van een veehouderij
te komen is onderdeel van een gebiedsproces waarbij maatwerk leidend is, te beginnen
bij de keuze van de veehouderijen die voor aankoop in aanmerking komen. Provincies
moeten zoveel mogelijk ruimte hebben om gerichte aankoop uit te voeren en om daarbij
synergie te realiseren met andere gebiedsopgaven. Het zal per provincie verschillen
in welke mate het gebiedsproces leidend is bij de aankoop van een veehouderij.
Vraag
Het maximale bedrag per mol wordt verdubbeld. Is dit nodig? Is het nieuwe maximum
in de praktijk ook gelijk het nieuwe minimum? Hoe verhoudt zich dit tot de marktprijzen?
Werkt dit prijsopdrijvend? En als de vraagprijs van een boer (fors) hoger is dan de
gangbare marktprijs, is onteigening dan niet een voordeliger middel? Hoe verhoudt
deze regeling zich tot het middel van onteigening?
Antwoord:
Alleen voor het aankopen van veehouderijen zónder productierecht (kalverhouderijen
en melkgeiten) wordt het maximale bedrag (per mol stikstofdepositie per hectare per
jaar) verdubbeld. Dit is in de praktijk niet gelijk het minimum: het aankoopbedrag
is marktconform en wordt gebaseerd op een taxatie door een onafhankelijk taxateur.
Daarmee werkt de verhoging van dit bedrag niet prijsopdrijvend, maar maakt de verhoging
het aankopen van meer bedrijven mogelijk. Als de vraagprijs van de boer hoger is dan
de gangbare marktprijs zal deze zijn vraagprijs moeten bijstellen tot de gangbare
marktprijs om tot een koopovereenkomst met de provincie te kunnen komen.
In geval van onteigening moet volledige schadeloosstelling worden geboden. Het ligt
niet voor de hand dat een dergelijke vergoeding lager zou zijn dan een marktconforme
vergoeding.
Vraag
Ten slotte vragen deze leden wat de gevolgen zijn van een regeling per mol depositie
versus een regeling per uitstoot. Wat zijn hier de gevolgen van voor de markt, de
natuur en de boer?
Antwoordn
Het doel van de regeling is het structureel verminderen van stikstofdepositie in stikstofgevoelige
en overbelaste Natura 2000-gebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen.
Daarmee richt de regeling zich specifiek op het kunnen aankopen van piekbelasters:
veehouderijen die een relatief hoge depositie veroorzaken op nabijgelegen stikstofgevoelige
natuur. De hoogte van de depositie wordt vooral veroorzaakt door een combinatie van
enerzijds de hoogte van de ammoniakuitstoot en anderzijds de afstand tot stikstofgevoelige
natuur.
Een regeling die in algemene zin gericht wordt op het beperken van de uitstoot zal
minder specifiek bijdragen aan het wegnemen van piekbelasting en in relatieve zin
meer bijdragen aan het verlagen van de landelijke stikstofdeken. Aan een regeling
die hierop wordt gericht kunnen ook bedrijven op grotere afstand van stikstofgevoelige
natuur deelnemen. De specifieke gevolgen voor de markt, de natuur en de boer hangen
af van de wijze waarop de regeling wordt vormgegeven. Daar is in algemene zin geen
zinvolle uitspraak over te doen.
Beantwoording vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vraag
De leden van de SGP-fractie hebben grote moeite met het handhaven van het beroepsverbod
in de voorliggende opkoopregeling, in weerwil van de toezegging om het beroepsverbod
na de eerste tranche van 95 miljoen euro te schrappen. Deze leden willen erop wijzen
dat het opplussen van het huidige budget van 95 miljoen euro met 133 miljoen euro
niet minder dan een ruimschootse verdubbeling van het budget voor de eerste tranche
betekent. Zij hebben begrepen dat verschillende veehouders afhaken, mede vanwege het
beroepsverbod. Deelt de Minister de mening dat de regeling effectiever ingezet kan
worden als meer veehouders mee willen doen? Kan de Minister aangeven waarom het schrappen
van het beroepsverbod, indien beperkt tot het overnemen van een bestaand bedrijf,
niet in de voorliggende wijziging meegenomen kan worden?
Antwoord
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra geld, is bedoeld
voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig willen beëindigen. Voor
hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is bedoeld om ervoor
te zorgen dat de opkoop leidt tot een blijvende vermindering van stikstofdepositie
op natuurgebieden, een vermindering die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn
en aan de drie wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. Ik begrijp de wens van de
leden van de SGP-fractie heel goed om het «beroepsverbod» te willen schrappen en onderzoek
de mogelijkheden om in combinatie daarmee de stikstofopbrengst blijvend te borgen
én de deelnamebereidheid van ondernemers aan de regeling te vergroten. In lijn met
de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk
35 600, nr. 45) neem ik in die verkenning mee op welke wijze verplaatsing/bedrijfsovername onder
voorwaarden mogelijk is. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een
bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht
en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren. Daarmee ontstaat dan een
alternatief voor ondernemers die elders willen doorstarten. Op dit moment ben ik met
deze verkenning nog niet zo ver om dergelijke wijzigingen in de eerste tranche van
de regeling te kunnen doorvoeren. Dat is mijn inziens ook niet nodig gezien het specifieke
doel en focus van de eerste tranche, gericht op ondernemers die vrijwillig willen
stoppen als veehouder.
Vraag
Hoeveel budget zou nodig zijn voor opkoop van alle bedrijven die zich tot nu toe voor
de eerste tranche hebben aangemeld (en aan de voorwaarden voldoen)?
Antwoord
Voor afgelopen zomer hebben provincies op mijn verzoek hiervan een inschatting gemaakt.
Dat heeft geleid tot mijn besluit om € 133,4 miljoen resterende middelen van de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen aan de eerste tranche toe te voegen. Nadien hebben provincies
aangegeven dat er twee belangrijke beperkende factoren spelen om tot koopovereenkomsten
te kunnen komen: het niet kunnen aankopen van erfgrond rond stallen en het beschikbare
budget voor opkoop van veehouderijen zonder productierecht. Met de voorgestelde wijzigingen
worden die knelpunten in belangrijke mate weggenomen. Daarmee zou het totale budget
van ca. € 228 miljoen voor de eerste tranche voldoende moeten zijn voor de aankoop
van bedrijven die zich voor de eerste tranche hebben aangemeld en aan de voorwaarden
van de regeling voldoen.
Vraag
Waarom is voor de wijzigingen zoals voorgesteld in de voorliggende regeling ten opzichte
van de tot 1 november jl. geldende regeling geen Europese goedkeuring of notificatie
nodig en voor het eventueel achterwege laten van het beroepsverbod (onder voorwaarden)
wel?
Antwoord
Ook het eventueel schrappen van het doorstartverbod zou er niet toe leiden dat Europese
goedkeuring of notificatie nodig is. De Rpav is een vrijwillige opkoopregeling op
basis van minnelijke verwerving. Daarbij is staatssteunrechtelijk van belang dat verkoop
door de veehouder plaatsvindt tegen een marktconforme vergoeding op basis van taxaties
door onafhankelijke adviseurs. Het opkopen (verwerven) van bedrijven en gronden door
de overheid onder zulke voorwaarden kan buiten de staatssteunprocedures om plaatsvinden.1
Het doorstartverbod was en is bedoeld om ervoor te zorgen dat de opkoop leidt tot
een blijvende vermindering van stikstofdepositie op natuurgebieden, een vermindering
die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn en aan de drie wettelijke omgevingswaarden
voor stikstofdepositie. Wel zal op basis van de evaluatie van de eerste tranche van
de Rpav worden bezien, zoals ik eerder heb toegezegd naar aanleiding van de door uw
Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45), of in de tweede en derde tranche van de maatregel het overnemen van een bestaand
bedrijf elders mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat er een substantiële
emissiereductie vanuit dit bedrijf plaatsvindt.2
Vraag
Waarom zou, nu provincies vier maanden extra krijgen voor het realiseren van de aankopen,
niet de voorliggende regeling zonder beroepsverbod bij de Europese Commissie genotificeerd
kunnen worden?
Antwoord
Notificatie is niet aan de orde, zie het antwoord op de vorige vraag en op de eerste
vraag van de SGP-fractie: op dit moment ben ik met deze verkenning nog niet zo ver
om een dergelijke wijziging in de eerste tranche van de regeling te kunnen doorvoeren.
Vraag
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de grenswaarde van 2 mol. De wijze
waarop de grenswaarde gehanteerd wordt kan betekenen dat een bedrijf nabij Natura
2000-gebied de Veluwe niet voldoet, omdat de depositie behorend bij de emissies van
het bedrijf over een grote oppervlakte uitgemiddeld wordt, terwijl een bedrijf nabij
een klein Natura 2000-gebied met geen andere Natura 2000-gebieden in de omgeving wel
voldoet, omdat de depositie behorend bij dit bedrijf over een klein oppervlak uitgemiddeld
wordt. Is de veronderstelling juist dat met opkoop van het eerste bedrijf meer stikstofwinst
geboekt zou kunnen worden dan met opkoop van het tweede bedrijf, zo vragen deze leden.
Zij horen graag hoe de Minister de doelmatigheid van deze grenswaarde in dit licht
beoordeelt.
Antwoord
Het antwoord hierop hangt af van de vraag hoe «stikstofwinst» wordt beschouwd: als
vermindering van de depositie(piek) of als vermindering van de totale depositievracht.
De focus van de huidige regeling is gericht op het willen verminderen van de depositiepiek
op stikstofgevoelige natuur. Dat betekent dat een veehouderij met een relatief hoge
depositiewaarde op een beperkte hoeveelheid en dichtbij gelegen natuur binnen 10 km
in aanmerking komt voor deelname aan de regeling en dat de aankoop en depositievermindering
die daardoor ontstaat als doelmatig wordt gezien. Waarbij de opbrengst in termen van
de totale depositievracht fors lager kan zijn dan van een vergelijkbare veehouderij
met nog meer stikstofgevoelige natuur op grotere afstand (nog steeds binnen 10 km),
waarvan door uitmiddeling van de depositie op alle aanwezige natuur binnen 10 km de
gemiddelde depositiewaarde onder de drempelwaarde van 2 mol stikstof per hectare per
jaar valt en daarmee niet in aanmerking komt voor deelname aan de regeling. Dit effect
is onderkend. Ik onderzoek ten behoeve van de invulling van de tweede tranche van
de regeling of hier een oplossing voor te bieden is.
Vraag
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een toelichting op de voorgestelde verdeelsleutel
voor provincies. Waarom is het budget voor Gelderland beperkt, terwijl depositiereductie
op het centraal gelegen Natura 2000-gebied de Veluwe een belangrijke bijdrage kan
leveren aan het creëren van nationale stikstofruimte, zo vragen deze leden.
Antwoord
De verdeelsleutel van de aanvullende middelen met omvang van ruim € 133 miljoen is
in overleg met provincies tot stand gebracht. Op mijn verzoek hebben provincies voor
afgelopen zomer een inschatting gemaakt welke aanvullende middelen zij nodig zouden
hebben om alle bedrijven aan te kunnen kopen die zich tot nu toe voor de eerste tranche
bij hen hebben aangemeld en aan de voorwaarden van de regeling voldoen. De netto budgetophoging
van € 133,3 miljoen en bijbehorende verdeling over provincies is daar de resultante
van.
Vraag
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regeling mede bedoeld is om stikstofruimte
te creëren voor woningbouw, infraprojecten en het legaliseren van PAS-melders en meldingsvrije
activiteiten. Deze leden willen het belang van stikstofruimte voor de genoemde legalisatie
onderstrepen. Zij hebben in dit verband enkele vragen. Verschillende PAS-melders c.s.
hebben te maken met dreigende handhaving, problemen met omgevingsvergunningen voor
bestaande activiteiten en achterwege blijvende financiering voor bedrijfsontwikkeling.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat deze bedrijven met voorrang aanspraak kunnen maken
op beschikbare stikstofruimte?
Antwoord
Een handhavingsverzoek op een bedrijf brengt veel onzekerheid mee. Die onzekerheid
is beduidend groter dan als een PAS-melder geen handhavingsverzoek heeft gekregen.
Het kabinet acht dit voldoende reden om PAS-meldingen ten aanzien waarvan een handhavingsverzoek
is ingediend, voorrang te geven bij de legalisering. Daardoor wordt het mogelijk om
deze gevallen sneller van een natuurvergunning te voorzien.
Vraag
Zij hebben begrepen dat omgevingsdiensten/gemeenten bij PAS-melders c.s. voor bestaande
activiteiten op grond van de PAS-regelgeving/-melding geen omgevingsvergunningaanvragen/-wijzigingen
accepteren, omdat de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) achterwege
blijft (legalisatietraject). Hoe kan voorkomen worden dat bedrijven hierdoor in de
problemen komen? Kan het aanhaken van de natuurtoestemming in deze gevallen achterwege
blijven?
Antwoord
Het klopt dat geen omgevingsvergunning kan worden afgegeven voor onder het PAS gemelde
activiteiten, omdat voor die vergunning in de meeste gevallen een verklaring van geen
bedenkingen van het bevoegd gezag voor de Wnb-vergunning is vereist. Ik besef goed
dat de situatie van de PAS-melders vervelend is. Het kabinet doet de maximale inspanningen
om de meldingen zo spoedig als mogelijk te legaliseren, waardoor ook deze belemmering
wordt opgelost.
Vraag
De leden van de SGP-fractie constateren dat de gerichte opkoop een complex traject
is. Dat geldt evenzeer voor de hele stikstofaanpak met alle gevoeligheden van dien.
Tegelijkertijd hebben deze leden begrepen dat er industriebedrijven zijn die nieuwe
Wnb-vergunningen krijgen op basis van stikstofemissies in het verleden, waarbij de
actuele stikstofemissies lager liggen dan in het verleden en de niet benutte stikstofemissies
te gelde gemaakt kunnen worden3. Is de veronderstelling juist dat bij veehouderijactiviteiten ten aanzien van het
bepalen van de referentie gerekend wordt met actuele emissiefactoren? Waarom wordt
bij industriële activiteiten geen rekening gehouden met toegepaste emissie beperkende
maatregelen? Is de Minister bereid in overleg met provincies ervoor te zorgen dat
het vergunnen van dergelijke niet gebruikte emissieruimte zo veel mogelijk voorkomen
wordt, zo vragen zij.
Antwoord
Provincies zijn de bevoegde gezagen voor de verlening van vergunningen als bedoeld
in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan veehouderijen en industriebedrijven.
Ik ben samen met de provincies aan het onderzoeken hoe bij deze vergunningverlening
rekening wordt gehouden met de referentiesituatie en wat dit betekent voor de omvang
van de emissies en depositie bij het verlenen van nieuwe vergunningen. Op basis van
de uitkomsten van dit onderzoek zal ik in overleg met de provincies bekijken of actie
nodig is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier