Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop over rechtsbescherming na Brexit
Vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over rechtszekerheid na de Brexit (ingezonden 2 november 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 13 december 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 793.
Vraag 1
Klopt het dat bij internationale juridische contractuele geschillen1 met een Britse wederpartij tot aan de Brexit voor Nederlandse (rechts)personen met
name de Europese verordeningen Brussel I-bis (of: EEX I-Vo) en Rome I-Vo (gezamenlijk)
een sluitend antwoord boden op de drie formele hobbels van (i) de bevoegdheid van
de rechter, (ii) het toepasselijk recht en (iii) de erkenning en tenuitvoerlegging
van het vonnis?
Antwoord 1
Ja dit klopt.
Vraag 2
In hoeverre zijn het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome nog van toepassing op
internationale juridische contractuele geschillen met een Britse wederpartij – mede
gelet op het feit dat de EEX I-Vo en Rome I-Vo deze beoogden te vervangen – ook in
het licht van de brief van de regering van het Verenigd Koninkrijk van 29 januari
2021 dat dit niet het geval is?
Antwoord 2
Het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome zijn hierop niet van toepassing. De Nederlandse
rechter blijft ook na de Brexit wel de verordening Rome I toepassen op een contractueel
geschil met een Britse wederpartij voor het bepalen van het toepasselijk recht op
de overeenkomst. De Britse rechter past daarop zijn eigen nationale regels voor bepaling
van toepasselijk recht toe.
Vraag 3
Beaamt u dat een bilateraal verdrag uit 1967 (Trb. 167, 197), zowel binnen het domein van het arbeidsrecht als daarbuiten, onvoldoende aanknopingspunten
biedt voor de derde «hobbel» van erkenning en tenuitvoerlegging van een vonnis wanneer
de Britse wederpartij weigert zich te onderwerpen aan de rechtsmacht van de Nederlandse
rechter?
Antwoord 3
Het bilaterale verdrag uit 1967 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd
Koninkrijk betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen
in burgerlijke zaken is voor het Europese deel van Nederland vervangen door het Verdrag
van Brussel (het EEX-verdrag), voor de onderwerpen waar het Verdrag van Brussel op
ziet. Deze vervanging, die geregeld wordt door artikel 24 van het Verdrag inzake de
toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Brussel, betekent dat het
bilaterale verdrag uit 1967 sinds 1 januari 1987 niet meer van kracht is in de relatie
Europees Nederland-Verenigd Koninkrijk.
Vraag 4
Deelt u de conclusie dat hiermee sinds het einde van de overgangsperiode van de Brexit
(1 januari 2021) een vacuüm bestaat bij (arbeids)rechtelijke geschillen tussen een
Nederlandse partij en een Britse wederpartij omdat de EU-verordeningen waarop contracten
gebaseerd waren niet langer leidend zijn voor de oplossing van die geschillen, met
name voor wat betreft de tenuitvoerlegging?
Antwoord 4
Het wegvallen van de Europese verordeningen voor contractuele geschillen door de Brexit
betekent dat partijen hiervoor terugvallen op eventuele multilaterale verdragen zoals
de verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht over dit onderwerp
of op nationale regels van rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging
van beslissingen. Het Haags Forumkeuzeverdrag van 2005 regelt de exclusieve bevoegdheid
van de door partijen gekozen rechter en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen
van die rechter in een ander verdragsland. Zowel Nederland (via de EU) als het Verenigd
Koninkrijk zijn partij bij dit verdrag. Dit verdrag is echter niet van toepassing
op arbeidsrechtelijke geschillen.
Het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019 (Judgments Convention) regelt
de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van een rechter van een ander land.
Dit verdrag sluit beslissingen in arbeidsrechtelijke geschillen niet uit. Maar dit
verdrag treedt pas in werking als meer landen daarbij partij worden. De EU heeft een
ratificatiebesluit in voorbereiding. Het VK is hierbij vooralsnog geen partij. Dit
betekent dat voorlopig moet worden teruggevallen op de nationale regels van Nederland
en het Verenigd Koninkrijk. Voor Nederland komt dit neer op de regels van artikel
1–12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor bevoegdheid van de
Nederlandse rechter en artikel 431 Rv voor het verkrijgen van een executoriale titel
voor een buitenlands toewijzend vonnis (door het instellen van een vordering tot veroordeling
buitenlandse partij overeenkomstig het buitenlandse vonnis).
Vraag 5
Erkent u dat dit de rechtsbescherming voor Nederlandse en andere EU-burgers ingewikkeld
maakt, en hiermee de kans groter is dat er vonnissen gewezen worden die – uiteindelijk
– niet ten uitvoer gelegd (kunnen) worden in het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 5
De rechtsbescherming is na de Brexit voor contractuele geschillen ingewikkelder maar
dit wil niet zeggen dat Nederlandse vonnissen minder kans maken op erkenning en tenuitvoerlegging
in het VK. Of dit zo is, hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging
van Nederlandse vonnissen.
Vraag 6
Beaamt u dat een rechtzoekende hiermee reëel risico loopt op een vonnis waar je in
de praktijk niets mee kunt, en zo ja, wat betekent dat voor zijn of haar rechtspositie?
Antwoord 6
Dit hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse
vonnissen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Vraag 7 en 8
Beaamt u dat een passende oplossing zou zijn om het Verenigd Koninkrijk te laten toetreden
tot het Verdrag van Lugano, waar bijvoorbeeld ook Zwitserland en Denemarken partij
bij zijn?
Waarom heeft de Europese Commissie het toetreden van het Verenigd Koninkrijk tot dit
verdrag verhinderd?
Antwoord 7 en 8
Zoals eerder aan uw kamer gemeld door de Minister van Buitenlandse Zaken beargumenteert
de Commissie in haar mededeling over toetreding van het VK tot Lugano dat, gelet op
de aard van het Verdrag van Lugano en het bestaande kader van justitiële samenwerking
met derde landen, EU-instemming met de toetreding van het VK tot het Verdrag niet
wenselijk is. De Commissie ziet het Verdrag van Lugano als een flankerende maatregel
voor de economische betrekkingen van de EU met landen die onderdeel uitmaken van de
Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). In dat verband wijst de Commissie erop dat alle
huidige partijen bij het Verdrag ten minste gedeeltelijk deel uit maken van de interne
markt en op regelgevingsgebied zeer nauw met de EU zijn geïntegreerd. De Handels en
Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen EU en VK bevat daarentegen geen fundamentele
vrijheden en beleidsmaatregelen van de interne markt. Volgens de Commissie zijn daarom
de multilaterale Haagse verdragen, namelijk het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 en
het Executieverdrag van de Haagse Conferentie betreffende erkenning en tenuitvoerlegging
van rechterlijke beslissingen uit 2019, het passende kader voor justitiële samenwerking
met het VK op het gebied van burgerlijke en handelszaken.
Het kabinet heeft er in EU verband op gewezen dat toetreding van VK tot Lugano burgers
en bedrijven de meeste rechtszekerheid zou bieden bij grensoverschrijdende geschillen.
Gezien de intensieve juridische dienstverlening en goederenhandel tussen de EU en
het VK en tussen Nederland en het VK in het bijzonder zou deelname aan de interne
markt wat het kabinet betreft daarom niet leidend moeten zijn in de beoordeling. Tegelijkertijd
begrijpt het kabinet dat er redenen kunnen zijn om een dergelijk verzoek af te wijzen.
Vraag 9
Wilt u in EU-verband, waaronder bij de Europese Commissie, aandringen op toetreding
van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano, en zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de Commissie ertoe te bewegen
een voorstel voor een EU-positie te doen. De realiteit is dat de Europese Commissie
geen voorstel voor een EU-positie heeft gedaan en derhalve inmiddels aan de depositaris
van het Verdrag van Lugano heeft laten weten dat de EU (nu) geen besluit tot aanvaarding
van het VK als partij bij dit verdrag kan nemen. Hoewel de Raad de Commissie met gewone
meerderheid kan uitnodigen om alsnog met een voorstel voor een Raadsbesluit te komen,
zou de Raad een negatief voorstel voor een Raadsbesluit alleen met unanimiteit kunnen
wijzigen. Voor het kabinet is hierbij van belang dat de EU niet afwijzend reageert
op het verzoek van het VK. Uit een bespreking van de Commissiemededeling in Raadsverband
blijkt dat veel lidstaten in meer of mindere mate het oordeel van het kabinet delen,
maar dat er geen consensus kon worden gevonden. Het kabinet zal zich ervoor inzetten
dat op een later moment nader kan worden gesproken over het verzoek van het VK, met
aandacht voor alle relevante overwegingen.
Vraag 10
Welke (andere) maatregelen wilt u nemen om de rechtspositie voor Nederlanders en Nederlandse
bedrijven bij juridische geschillen met een Britse wederpartij te versterken en rechtszekerheid
te garanderen?
Antwoord 10
Nederland en het VK hebben een intensief handels- en rechtsverkeer, ook na de Brexit.
De Netherlands Commercial Court (NCC), waar partijen in het Engels kunnen procederen
als zij hiervoor kiezen, is een van de Nederlandse maatregelen die het voeren van
een procedure over een complex contractueel geschil vergemakkelijken. Verder bereidt
de Staatscommissie voor internationaal privaatrecht op mijn verzoek een advies voor
over de aanpassing van artikel 431 Rv. De vraag is of het WODC-rapport over artikel
431 Rv aanleiding is om een volwaardige regeling in te voeren voor de erkenning en
tenuitvoerlegging van vonnissen uit landen waarmee Nederland geen executieverdrag
heeft. Ik verwacht dat de Staatscommissie haar advies in het voorjaar van 2022 afrondt.
Ten slotte zet Nederland zich in om in de EU zo snel mogelijk tot een besluit te komen
om partij te worden bij het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019. Als
ook het VK hier partij bij wordt, zorgt dit voor een belangrijke verbetering van de
rechtszekerheid voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in contractuele
geschillen tussen Nederland en het VK.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.