Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over de afhandeling van schade door de voormalige steenkoolwinning
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg (ingezonden 28 oktober 2021).
Antwoord van Minister Blok (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 6 december 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 722.
Vraag 1
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw
reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet
goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Antwoord 1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende
gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk:
opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig
(IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket
van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen
en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van
maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over
de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
– De monitoring van verschillende na-ijlende effecten, zoals stijging van het mijnwater.
– De ontwikkeling van een risicosignaleringssysteem.
– Het nemen van maatregelen bij zes industriële schachten.
– Het saneren van historische schachten, voor zover nodig, proportioneel en uitvoerbaar.
– Waar nodig de aanpassing van bestemmingsplannen.
– De opbouw van bouwtechnische kennis, zodat bij het afgeven van bouwvergunningen rekening
kan worden gehouden met de specifieke situatie ter plekke.
– De Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg die kan ingrijpen bij schrijnende
gevallen door voorzieningen in natura (herstel) te treffen om de constructieve veiligheid
van een huis te herstellen.
– Het door de regio ingerichte Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning.
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers
(DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg
van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is,
zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven
zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van
de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat
dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn
geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger
meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen
ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze
worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd
om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles
nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast
vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien
hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor
in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen
gegeven.
Vraag 2
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan
de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat
dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na
deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk
wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de
rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
Antwoord 2
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase
van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk.
Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging
van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als
gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de
na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en
de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit
zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het
niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen.
Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het
realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige
en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en
wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden
van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf,
tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies
van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert
dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit
af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende)
gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik
daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van
een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het
heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder,
een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet
dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat
omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere
brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en
buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling
van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden
gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen.
In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor
geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling
ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met
het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Vraag 3
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Antwoord 3
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht.
Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen
vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is
te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een
rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende
rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden
niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning.
Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vraag 4
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief
benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden
voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving
en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken
partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een
goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast
ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen
complex.
Vraag 5
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet
ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn
Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen,
3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Antwoord 5
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet
duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke
partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de
buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor
schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning
van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van
verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor
zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies,
ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie
anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging
van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer
de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een
voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent
dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming
te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende
regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen
worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de
regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan
worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf
had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade
door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de
Commissie Mijnbouwschade.
Vraag 6
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen
zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open
in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Antwoord 6
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning
in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting
Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische
commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die
redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven
over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het
schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De
Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking
tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen
geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van
voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat
de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning.
Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de
schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade
aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn
23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium
van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Vraag 7
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er
de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Antwoord 7
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de
voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het
Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak
van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk
gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte
van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven
zijn ingesteld.
Vraag 8
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks
de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in
Limburg niet verjaard is?
Antwoord 8
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete
omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende
gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal
niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier
dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende
gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend
dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring.
In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar
de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers
(DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Vraag 9
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor
de toekenning van schades het afgelopen jaar?
Antwoord 9
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen
om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen
jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september
2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Vraag 10
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld
die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk
32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn
er hersteld met geld uit dat fonds?
Antwoord 10
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals
eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling
waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor
geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke
middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking
komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over
de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor
tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Vraag 11
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in
genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg
een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 11
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen.
Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling
in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag
1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij
wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem
te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid
in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn
die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische
verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Antwoord 12
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een
dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum
Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem.
Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad.
Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt
de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling
over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in
het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Vraag 13
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet
op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk
te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling
beschreven worden?
Antwoord 13
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop
de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en
te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken
partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn
geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening
ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo
ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek
verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van
een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid.
Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een
voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens
een besluit over moeten nemen.
Vraag 14
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten
waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel
weten waar ze terecht kunnen?
Antwoord 14
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren.
Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk
en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke
rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar
operationeel te hebben.
Vraag 15
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van
informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja,
op welke wijze en op welke termijn?
Antwoord 15
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van
maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft
hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning.
De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.