Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 942 Wijziging van de Jeugdwet in verband met het versterken van de rechtspositie van jeugdigen die worden opgenomen in een gesloten accommodatie (Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 3 december 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
2
2.
Historie en ontwikkelingen bij de gesloten jeugdhulp
3
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
6
4.
Verhouding tot andere wet- en regelgeving
12
5.
Gevolgen en regeldrukeffecten
13
6.
Adviezen en consultatie
14
7.
Overig
15
II.
ARTIKELSGEWIJS
17
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de inhoud van het voornemen van wijziging van de Jeugdwet
in verband met het versterken van de rechtspositie van jeugdigen die worden opgenomen
in een gesloten accommodatie (Wet rechtspositie gesloten Jeugdhulp) (hierna: het wetsvoorstel)
en danken de regering voor haar inzet om de rechtspositie van deze jongeren te verduidelijken
en te verstevigen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daar nog enkele opmerkingen en
vragen over.
De leden van de CDA-fractie steunen van harte het doel van dit wetsvoorstel om de rechtspositie van jeugdigen
in gesloten accommodaties te verbeteren. Dat is hard nodig. Te lang zijn deze jeugdigen
naar het oordeel van deze leden aan hun lot overgelaten en moesten zij zich houden
aan willekeurige «regels» van de jeugdinstellingen, zoals het «verdienen» van een
matras met goed gedrag. Ook werden en worden jeugdigen nog steeds te vaak gesepareerd,
ondanks het streven om het aantal gedwongen afzonderingen te minimaliseren, liefst
naar nul. Zij hebben nog een paar vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij onderschrijven het doel ervan, namelijk om de rechtspositie van jongeren in gesloten
jeugdhulp te verbeteren en de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen.
Deze leden hebben op dit moment geen behoefte om verdere vragen te stellen bij het
wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen
de inzet om ook voor de gesloten jeugdhulp veel duidelijker en zorgvuldiger de rechtspositie
van jongeren af te bakenen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de wijziging van de Jeugdwet en is positief over de voorgenomen
wijziging.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel.
1. Inleiding
1.1 Een nieuwe rechtspositieregeling voor jeugdigen in de gesloten jeugdhulp
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verbetering van de rechtspositie van jeugdigen in Justitiële Jeugdinrichtingen
(JJI’s) in een separaat wetsvoorstel wordt geregeld. Op welke termijn zal dit wetsvoorstel
naar de Kamer worden gestuurd?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn altijd erg kritisch geweest over de manier waarop met jongeren wordt omgegaan
in de gesloten jeugdhulp. Genoemde leden hebben dan ook al jaren benadrukt dat de
rechtspositie van jongeren in de gesloten jeugdhulp verbeterd moet worden. Zij vinden
het fijn dat er eindelijk een wetsvoorstel voorligt, maar denken echter dat dit onvoldoende
de rechtspositie van jongeren verbetert. Op een aantal punten wordt de rechtspositie
van jongeren in dit voorstel versterkt. Op andere punten lijkt het echter alsof sprake
is van een verzwaring? Kan de regering een overzicht geven van alle wijzigingen waarbij
sprake is van een verzwaring ten opzichte van de huidige Jeugdwet en aangeven waarom
hiervoor gekozen is en op welke manier rekening is gehouden met het belang van de
jeugdige?
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het zeer noodzakelijk is dat de rechtspositie van jongeren in de
gesloten jeugdhulp wordt verbeterd. Genoemd lid vindt het beschamend dat de zaken
die nu geregeld worden niet allang geregeld zijn.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe contacten geregeld zijn met andere personen
die voor de jeugdige belangrijke zijn. Bijvoorbeeld broers of zussen?
Het lid van de BBB-fractie steunt de voorgenomen wijzigingen, maar mist daarin de
vrijheid in het kader van de identiteit van het kind als het gaat om godsdienst of
geloofsovertuiging. Hoe wordt het recht op de eigen identiteit met betrekking tot
godsdienst of geloofsovertuiging geborgd?
1.2 Doelstelling en achtergronden
De leden van de D66-fractie onderschrijven de doelstelling van de regering om vrijheidsbeperking van jeugdigen
binnen de gesloten accommodatie zo veel mogelijk te voorkomen. Kan de regering ingaan
op de situatie vanaf het moment dat een jeugdige in eerste instantie wordt opgenomen
in een gesloten accommodatie? Zou het niet tevens een doelstelling moeten zijn om
dat zo veel mogelijk te voorkomen? Kan de regering ingaan op het risico van een eventueel
lagere drempel als gevolg van dit wetsvoorstel om over te gaan op gesloten jeugdzorg?
Kan tevens worden ingegaan op de vraag welke maatregelen genomen worden om dat te
voorkomen of tegen te gaan?
De leden van de PVV-fractie zijn geen voorstander van gedwongen zorg en vrijheidsbeperkende maatregelen. Deze
maatregelen vragen wat genoemde leden betreft dan ook om professioneel toezicht. Deze
leden delen de mening van de regering dat indien vrijheidsbeperkingen noodzakelijk
blijken, deze zoveel mogelijk in duur beperkt dienen te worden. Bovendien zou geen
enkel kind langer dan strikt noodzakelijk is in een gesloten instelling behoeven te
verblijven. Hoe gaat de regering de uitstroom hieruit verbeteren?
Het lid van de fractie van BIJ1 wil allereerst duidelijk stellen dat gesloten jeugdzorg afgeschaft moet worden. Dit
lid is de mening toegedaan dat wij het niet langer kunnen toestaan dat 1.800 kinderen
per jaar in de gesloten jeugdzorg terechtkomen. Kinderen, die slachtoffer zijn van
traumatische ervaringen, kunnen niet worden opgesloten alsof zij strafbare feiten
hebben gepleegd, zodat hen zodoende nog meer trauma wordt aangedaan.
Sommige deskundigen zijn van mening dat de gesloten jeugdzorg pas kan worden afgeschaft
wanneer de alternatieven op orde zijn, terwijl de gesloten jeugdzorg intussen moet
worden afgebouwd. Helaas is daar de afgelopen jaren niet genoeg van terecht gekomen.
Zolang er honderden bedden blijven staan voor gesloten jeugdzorg, en er een gebrek
is aan personeel, zal gesloten jeugdzorg een easy way out zijn bij gebrek aan residentiële plekken voor jongeren.
Zolang gesloten jeugdzorg bestaat is het uiteraard een goed idee om de rechtspositie
van kinderen in de gesloten jeugdzorg te verbeteren, want die is nu slechter geregeld
dan in de JJI en in de GGZ.
2. Historie en ontwikkelingen bij de gesloten jeugdhulp
2.1 Ontstaansgeschiedenis gesloten jeugdhulp
De leden van de PVV-fractie vragen welke alternatieven voor gesloten jeugdhulp in de afgelopen jaren ontwikkeld
zijn.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een scheiding bestaat tussen de plaatsing van jongeren
met en jongeren zonder strafrechtelijke titel. Door de invoering van de gesloten jeugdhulp
werd het mogelijk om jongeren zonder strafrechtelijk titel niet langer in de justitiële
inrichtingen te plaatsen. Deze leden vragen in hoeverre het in omgekeerde zin (wettelijk)
gewaarborgd is dat jongeren die vanwege een strafrechtelijke veroordeling besloten
geplaatst worden, niet in de gesloten jeugdhulp terecht kunnen komen.
Het lid van de BIJ1-fractie is ervan overtuigd dat er snel alternatieven zullen komen als dit systeem gewoon
wordt afgeschaft. Voor de duidelijkheid: dit lid heeft het hier alleen over de gesloten
jeugdzorg (JeugdzorgPlus). De instellingen voor gesloten psychiatrie blijven wat dit
lid betreft open. We weten dat het mogelijk is. Er zijn namelijk regio´s waarin een
verbetering te zien is, namelijk de provincie Noord-Holland met De Koppeling en met
Transferium in de Beweging stoppen met dwang en drang. Om andere regio´s mee te krijgen
is echter meer sturing vanuit het Rijk nodig. Bijvoorbeeld voor het verknopen en bekend
maken hiervan en om te zorgen dat andere regio’s en organisaties de goede voorbeelden
overnemen.
De ervaringsdeskundigen die zich hiervoor momenteel samen met Jason Bhugwandass en
Stichting Het Vergeten Kind inzetten, worden ondersteund door genoemd lid. In het
eerste partijprogramma van BIJ1 schreven wij al:
«We houden ons op dit moment in Nederland niet aan de VN-regels voor rechten van mensen
met een handicap en wordt er niet goed gecontroleerd of kinderrechten worden gewaarborgd.
In de justitiële jeugdinrichting worden kinderen bijvoorbeeld vastgebonden aan bed.
Wat betreft het lid van de fractie van BIJ1 worden vrijheidsbeperkende maatregelen
zoals de separeercellen afgeschaft en wordt geïnvesteerd in alternatieven voor de
gesloten jeugdzorg. We straffen mensen niet voor het hebben van mentale gezondheidsproblemen,
maar helpen hen met liefde, respect en consent.»1
Of in de woorden van ervaringsdeskundigen van Generation YouthCare:2 «We willen jeugdzorg waarin kinderrechten de basis zijn en deze niet meer worden
geschonden. Dus we schaffen de gesloten jeugdzorg af en zijn ons er bewust van dat
kinderen opsluiten onacceptabel is.»
2.2 Beleidsontwikkeling gesloten jeugdhulp: minder vrijheidsbeperking
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de onderhavige wetswijziging voldoende ruimte aan kleinschalige
initiatieven biedt, waarbij voldoende ruimte is voor maatwerk voor de hulp aan jongeren.
Zij vragen de regering in hoeverre het wetsvoorstel ruimte laat voor maatwerk. Tevens
vragen genoemde leden of deze wetswijziging voldoende ruimte biedt aan bijvoorbeeld
innovatieve gesloten kleinschalige (woon)voorzieningen, alternatieven voor gesloten
jeugdhulp. Graag ontvangen deze leden hier een reactie van de regering op.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de in de toelichting genoemde stellingen uit
de proefschriften van mevrouw De Jong-de Kruijf en mevrouw De Valk. Hoe zorgt de regering
ervoor dat deze uitgangspunten niet alleen terechtkomen in de wetgeving, maar ook
in het beleid van de Staatssecretaris van VWS, in de bekostiging van jeugdzorginstellingen
en in het beleid van jeugdzorginstellingen? In hoeverre worden uitgangspunten, zoals
de stelling dat repressie in de gesloten jeugdhulp de effectiviteit van de behandeling
bedreigt bijvoorbeeld, doorleefd in de behandelingen die in de sector uitgevoerd worden?
De leden van de PVV-fractie delen de zorgen over het insluiten of afzonderen van jeugdigen in separatie- of isoleerruimtes.
Genoemde leden merken op dat wat hen betreft geen enkel kind in een isoleercel opgesloten
wordt. Kan de regering aangeven hoe vaak plaatsing in een separatie- of isoleercel
heeft plaatsgevonden in het afgelopen jaar? Zijn alle separeerruimtes inmiddels gesloten?
Zo nee, waarom niet? Waarom wordt de mogelijkheid tot het opleggen van deze maatregel
met dit wetsvoorstel nog wel in stand gehouden als het doel is om het aantal gedwongen
afzonderingen naar nul te reduceren? Kan de regering aangeven wat het verschil is
tussen plaatsing in een isoleerruimte en insluiting? Kan de regering tevens aangeven
aan welke eisen de ruimte moet voldoen waarin de jongere wordt ingesloten?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de toelichting dat het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in gesloten accommodaties de afgelopen jaren meer aandacht heeft gekregen.
Dit zou samenhangen met maatschappelijke onrust over het insluiten of afzonderen in
separatie- of isoleerruimtes en de bijbehorende media-aandacht en Kamervragen. Genoemde
leden vragen of enkel deze maatschappelijke onrust, media-aandacht en Kamervragen
tot het inzicht hebben geleid dat het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
moet worden teruggedrongen. Zijn er niet ook al jaren signalen van jeugdigen en ouders
zelf geweest? Waarom zijn die onvoldoende gehoord?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat er ook een groeiend inzicht
is in het feit dat een langdurig verblijf in een gesloten accommodatie niet goed is
voor jeugdigen. Kan de regering aangeven hoeveel jongeren er nu in JeugdzorgPlus instellingen
verblijven? In hoeverre is dat aantal afgenomen de afgelopen vijf jaar? Hoeveel kleinschalige
woonvoorzieningen zijn er inmiddels? Genoemde leden hebben het idee dat dit wetsvoorstel
nog vooral op (grotere) JeugdzorgPlus instellingen is geschreven. Sluit dit wetsvoorstel
ook aan bij kleinschalige initiatieven die de toekomst moeten worden? Is het bijvoorbeeld
binnen dit wetsvoorstel mogelijk om jongeren, bij wie de machtiging afloopt, op vrijwillige
basis voor een bepaalde tijd te laten blijven wonen binnen zo’n voorziening, om een
goede overgang te bewerkstelligen? Is het binnen dit wetsvoorstel mogelijk dat jongeren
met en zonder machtiging in dezelfde voorziening wonen? Zeker binnen kleinschalige
initiatieven is het mogelijk maken van maatwerk per jongere erg belangrijk.
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat er geïnvesteerd is om de afbouw van JeugdzorgPlus
naar kleinschalige woonvoorzieningen mogelijk te maken, maar zij krijgen ook signalen
dat dit nog onvoldoende is. Kan de regering hierop reageren? Is de regering het met
deze leden eens dat niet alleen een wetsvoorstel, maar ook voldoende financiële middelen
deze transitie naar echt minder gesloten jeugdzorg en minder vrijheidsbeperkende middelen
mogelijk moet maken? Hoeveel is de regering bereid om te investeren om deze doelen
te behalen? Is er bijvoorbeeld ook voldoende geld om separeerruimtes om te bouwen
naar intensive care eenheden, zo vraagt ook de Afdeling advisering van de Raad van
State (hierna: de Afdeling). Hoeveel ruimtes zijn al omgebouwd? Deze leden ontvangen
op deze vragen graag een reactie.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken hoe de aantallen verblijf, instroom
en uitstroom in de gesloten jeugdhulp zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Zij
lezen dat de regering vol vertrouwen is over het feit dat het moet lukken om de aantallen
verder te beperken, ook met de krapte aan personeel. Deze leden vragen of de regering
kan aangeven op basis van welke inschattingen en verwachtingen welke daling de komende
jaren beoogd en reëel geacht mag worden.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor het feit dat door de tijd
ook meer aandacht is ontstaan voor het belang van het bevorderen van het contact tussen
de jongere en zijn ouders en gezin. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel daar
nauwelijks aandacht voor heeft en dat de toelichting er niet op ingaat. Waarom wordt
dit wetsvoorstel niet benut om ook aan dit kernthema eigenstandig aandacht te geven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het in de afgelopen jaren regelmatig is
voorgekomen dat een noodzakelijke plaatsing van een jongere niet kon worden uitgevoerd,
omdat de rechter moest constateren dat er geen capaciteit beschikbaar was. Deze leden
vragen hoe de regering dit probleem tegengaat, mede in het licht van recente adviezen
die aangeven dat het Rijk hierin verantwoordelijkheid moet nemen. In hoeverre kan
dit wetsvoorstel benut worden om meer garanties te bieden op plaatsing indien de rechter
daartoe besluit?
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering op een aantal punten onderdelen heeft weggelaten in het
onderhavige wetsvoorstel, die wel in de consultatieversie3 waren opgenomen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven om welke reden deze
verschillende onderdelen in verschillende gevallen zijn weggelaten. Zij vragen daarbij
in ieder geval aandacht voor het wegvallen van de regeling over het beleven van de
godsdienst en levensovertuiging en de beschikbaarheid van geestelijke bijstand. Wil
de regering dit alsnog in het voorstel verankeren?
Het lid van de fractie van BIJ1 merkt op dat niet duidelijk in de Jeugdwet verankerd wordt wat de rechten zijn van
jongeren en welke verplichtingen daar dus uit voortvloeien voor de instellingen die
de zorg leveren. De nadruk ligt juist enorm op de vrijheidsbeperkende maatregelen
die mogen worden ingezet. Genoemd lid is overigens wel van mening dat het goed is
dat – zolang deze nog gebruikt worden – ze beter moeten worden geregistreerd. Tevens
zijn zij er blij mee dat het «nee-tenzij» principe in het wetsvoorstel is opgenomen.
Het is in het wetsvoorstel niet zo duidelijk wat nu precies de rol is van de «jeugdhulpverantwoordelijke».
Het lid van de fractie van BIJ1 hoort graag wie deze persoon moet zijn, aangezien
het bij dit lid overkomt alsof het een medewerker uit de instelling is, die beslist
of een kind daar thuishoort of niet. Dit lid vraagt tevens of de onafhankelijke cliënt
ondersteuning geregeld is. Kan een jongere bijvoorbeeld tijdens zijn traject steun
krijgen van een ervaringsdeskundige?
3.1 Reikwijdte
De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen bij de keuze om de aanbeveling van ZonMw om de regeling van
de onvrijwillige plaatsing in een residentiële instelling vanuit het Burgerlijk Wetboek
op te nemen in de Jeugdwet niet over te nemen. Er wordt gesteld dat voor deze jongeren
geen vrijheidsbenemend of vrijheidsbeperkend regime nodig is. Is dat in al deze casussen
inderdaad het geval? Zal een uithuisplaatsing niet per definitie als een grote vrijheidsbeperking
worden ervaren en zullen daarmee ook niet alle zorghandelingen die plaatsvinden in
de residentiële instellingen in de praktijk ervaren worden als vrijheidsbeperkend?
Hoe wordt die grens bepaald? Wat is dan nog de reden om daarvoor minder of geen waarborgen
te hanteren die er wél bestaan bij vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten
jeugdhulp? In hoeverre is de stelling getoetst in de praktijk dat van jeugdigen die
uit huis zijn geplaatst niet wordt verwacht dat zij weg zullen lopen en dat zij zich
ook niet zullen onttrekken aan eventueel noodzakelijke jeugdhulp? In ongeveer hoeveel
gevallen per jaar komt dat toch voor?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor paragraaf 1 van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet wordt voorgesteld dat
de rechter, explicieter dan tot nu toe, zich ervan vergewist of er geen minder ingrijpende
mogelijkheden zijn dan een gesloten plaatsing. Kan de regering uitleggen wat met deze
opmerking wordt bedoeld? Op welke manier moet de rechter zich hier explicieter van
op de hoogte stellen?
3.2 Tenuitvoerlegging
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering in algemene zin als uitgangspunt hanteert dat het niet
wenselijk is dat jongeren lange tijd in een afzonderlijke ruimte verblijven. Deze
leden vragen echter of de regering wel kan bevestigen dat ook hierbij primair het
belang van de jongere leidend is, zodat in individuele zaken niet op onwenselijke
wijze te snel en te veel druk wordt uitgeoefend waar de jongere zelf niet bij gebaat
is.
3.3 Toepassing vrijheidsbeperkende maatregelen
De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen van toepassing
is op jongeren die zonder machtiging van de rechter verblijven in de gesloten instellingen.
De leden van de PVV-fractie vrezen dat het gebrek aan personeel kan zorgen voor het
inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten setting. Deelt de regering
deze zorgen? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat onderbezetting nooit een reden kan zijn
voor de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen, ook niet als door onderbezetting
een crisissituatie ontstaat? Hoe gaat de regering hierop toezien? Hoe is het interne
toezicht op de uitvoering van vrijheidsbeperkende maatregelen geregeld? Hoe wordt
de visie van de jeugdigen zelf meegenomen in de werkwijze en de toepassing daarvan?
Hoe wordt geborgd dat in de beslissing nadrukkelijk wordt ingegaan op wat met de visie
van de jongere is gedaan en op welke wijze rekening is gehouden met het belang van
de jongere?
De leden van de PVV-fractie vragen voorts of elektronisch toezicht mogelijk blijft
nadat de jeugdige is opgenomen in een gesloten setting.
Is de regering het tenslotte met de leden van de PVV-fractie eens dat sommige vrijheidsbeperkende
regels over genoemde zaken, zoals een verbod om op bepaalde plekken te komen, ook
in huisregels geregeld worden, zoals het ontvangen van bezoek of het niet betreden
van andermans kamer?
Is instemming van de ouder(s) nodig bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen?
3.3.1 Doelen van en voorwaarden voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
De leden van de D66-fractie zouden graag meer onderbouwing willen ontvangen over de gekozen doelen die zijn opgenomen
op grond waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. In hoeverre
zijn de doelen die in het hulpverleningsplan zijn opgesteld altijd voldoende om deze
maatregelen toe te passen? Worden deze doelen uit het hulpverleningsplan altijd goed
gecommuniceerd en besproken met de jongere en waar mogelijk met de desbetreffende
ouders? Is het dan ook altijd duidelijk dat deze doelen in het hulpverleningsplan
een grond kunnen zijn om vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen? Hoe is de medezeggenschap
bij het opstellen van dit hulpverleningsplan in algemene zin geregeld? Daarnaast vragen
de leden van de D66-fractie of het altijd duidelijk is voor mensen die te maken krijgen
met deze gewijzigde Jeugdwet wat verstaan wordt onder de veiligheid of het gevaar
voor de gezondheid voor de jeugdige of anderen?
De leden van de D66-fractie onderkennen de wens om ruimte te bieden voor vrijheidsbeperkende
maatregelen in het geval van een noodsituatie. Worden ouders of voogden altijd op
de hoogte gesteld indien een dergelijke noodsituatie is ontstaan en er vrijheidsbeperkende
maatregelen buiten het hulpverleningsplan zijn toegepast? Zal het hulpverleningsplan
dan op korte termijn worden besproken en/of aangepast indien er vrijheidsbeperkende
maatregelen zijn toegepast buiten het hulpverleningsplan om, zodat het plan zo snel
mogelijk aansluit op de bestaande situatie?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er drie doelen zijn opgesteld waarbij, om die doelen te bereiken, vrijheidsbeperkende
maatregelen uitsluitend mogen worden toegepast. De doelen omtrent veiligheid van de
jeugdige of anderen en gevaar voor de gezondheid van jeugdigen of anderen zijn begrijpelijk.
Het derde doel «de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen te bereiken» roept bij
genoemde leden wel vragen op. Om wat voor doelen gaat dit dan? Welke doelen rechtvaardigen
vrijheidsbeperkende middelen? Het hulpverleningsplan moet in overeenstemming met de
jongere opgesteld worden. Betekent dit dan dat deze doelen waar vrijheidsbeperkende
maatregelen aan verbonden zijn enkel en alleen in het plan worden opgesteld als jongeren
zelf akkoord zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat bij de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) alleen gedwongen zorg mag worden verleend als dat nodig is om ernstig nadeel
te voorkomen. Het behalen van de doelen uit het zorgplan is in beide bovengenoemde
wetten geen legitimatie van gedwongen zorg. Kan de regering uitleggen waarom in het
onderhavige wetsvoorstel bij jeugdigen hiervan afgeweken wordt? Zeker met het oog
op de wens om gedwongen zorg in de drie wetten, de Wzd, de Wvggz en de Jeugdwet te
harmoniseren? Er zijn nog een aantal andere punten waarop de drie wetten niet harmoniseren.
Zo verschilt de besluitvorming over gedwongen zorgverlening sterk per wet. Op basis
van de Wvggz is toetsing door de rechter vooraf voorgeschreven, op basis van de Wzd
wordt een stappenplan gevolgd dat de inzet van deskundigen van meerdere disciplines
voorschrijft en in dit nieuwe voorstel kan een gekwalificeerde gedragswetenschapper
op grond van de Jeugdwet tot gedwongen jeugdhulpverlening besluiten zonder betrokkenheid
van andere hulpverleners. Kan de regering de keuze voor het verschil hierin tussen
deze drie wetten verklaren? De leden van GroenLinks-fractie concluderen dat de rechtspositie
van de jeugdige op basis van dit wetsvoorstel minder goed geregeld lijkt te zijn dan
in de Wzd en in de Wvggz. Zij ontvangen hierover graag een reactie. Kan de regering
voorts een overzicht sturen waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen
die in dit wetsvoorstel geregeld worden in de Wzd en Wvggz geregeld worden en per
onderwerp het verschil motiveren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de toelichting dat een vrijheidsbeperkende
maatregel alleen mag worden toegepast als er geen adequate alternatieven meer voorhanden
zijn. Betekent dit ook dat een vrijheidsbeperkende maatregel nooit mag worden toegepast
omdat er te weinig personeel is? Of te weinig goed opgeleid personeel? Wat gaat de
regering doen om te voorkomen dat vanwege personeelstekorten of gebrek aan passende
opvang vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast? In het geval van een noodsituatie
mogen vrijheidsbeperkende maatregelen ook worden toegepast. Wat wordt allemaal gezien
als noodsituatie?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het geval van een noodsituatie een
maatregel ten hoogste drie opeenvolgende dagen wordt toegepast. Hierbij wordt aangesloten
bij de termijn van de Wvggz. De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kent
een termijn van maximaal één dag (maximaal twee dagen bij kinderen ouder dan 16 jaar).
Kan de regering uitleggen waarom ervoor gekozen is om aan te sluiten bij de Wvggz
en niet bij de Bjj? Genoemde leden vinden het niet uit te leggen dat aan jongeren
in een hulpverleningstraject langer beperkende maatregelen kunnen worden opgelegd
dan aan jongeren in een justitieel traject. Deze leden zien dat ook de Afdeling hier
kritiek op heeft. Kan de regering op deze kritiek reageren? Enkel alleen het antwoord
dat het gewenst is om aan te sluiten bij de Wvggz is onvoldoende, zeker gezien het
feit dat bij andere onderwerpen juist niet wordt aangesloten bij de Wvggz. Zie in
dit verband ook de opmerkingen hierboven.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper
tijdens een noodsituatie zo snel mogelijk moet beoordelen of de insluiting noodzakelijk
is en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Is die gekwalificeerde gedragswetenschapper
altijd aanwezig? Zo niet, wie bepaalt dan dat insluiting noodzakelijk is? Of mag insluiting
zonder gekwalificeerde gedragswetenschapper nooit ingezet worden?
De leden van de SGP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel het bereiken van de doelen van het hulpverleningsplan
een zelfstandige grond kan zijn voor het treffen van een maatregel. Daarmee zou deze
vrijheidsbeperking primair een positief doel dienen. Deze grond verschilt wezenlijk
van het treffen van maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen, zoals schade aan
de veiligheid van de jeugdige of gevaar voor anderen. Zij vragen de regering hierop
nader te reflecteren. In hoeverre is het wenselijk en noodzakelijk om het bereiken
van de hulpverleningsdoelen als zelfstandige grond voor maatregelen te regelen? Ontstaat
hiermee niet het risico dat maatregelen een oneigenlijk drukmiddel kunnen worden dat
in mindere mate te objectiveren valt?
De wijze waarop de in te zetten maatregelen geregeld zijn, komt de leden van de SGP-fractie
onnodig gekunsteld voor. Het wetsvoorstel bepaalt dat in beginsel alleen maatregelen
mogen worden ingezet waarmee de jongere zelf heeft ingestemd, maar dat daarvan in
noodsituaties mag worden afgeweken. Vervolgens dient na een noodsituatie alsnog de
maatregel aan het plan toegevoegd te worden. Waarom is het noodzakelijk dit zo te
regelen? Biedt het niet veel meer duidelijkheid als de jongere bij binnenkomst weet
dat een bepaald maatregelenpakket toegepast kan worden omdat dit inherent is aan deze
vorm van hulp, waarbij in de praktijk vooral ingezet moet worden op het zoveel mogelijk
voorkomen van maatregelen in samenwerking met de jongere? Deze leden wijzen erop dat
het aantal maatregelen wettelijk wordt beperkt en dat strenge vereisten gaan gelden
voor toepassing van de maatregelen (zie ook artikel 6.3.1.3 Jeugdwet). Ontstaat bovendien
door de gekozen systematiek niet het risico van een ongewenste oprekking van het begrip
noodsituatie?
3.3.2 Toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen in gesloten accommodaties
De leden van de D66-fractie zouden graag meer achtergrondinformatie willen ontvangen over de situatie waarin
een jongere op eigen verzoek in een afgezonderde kamer verblijft. Uiteraard zijn er
voorbeelden denkbaar waarin een jongere daar vrijwillig voor kiest en de afzondering
beëindigt wanneer hij/zij niet meer afgezonderd wil zijn. Wordt een afzondering ook
als vrijwillig aangemerkt als een jongere daartoe besluit nadat een hulpverlener dit
al dan niet heeft geadviseerd of daartoe heeft aangedrongen? Wat is precies het verschil
tussen een vrijwillige en een verplichte insluiting en is dat voldoende bekend bij
mensen die met deze herziene Jeugdwet te maken krijgen? Zouden sommige regels zoals
de maximale duur van de afzondering van drie dagen, ook niet van nut kunnen zijn in
sommige situaties waarbij sprake is van vrijwillige afzondering, in het belang van
de ontwikkeling van de jongere?
De leden van de PVV-fractie verbazen zich erover dat het besluit om een geneeskundige behandeling onder dwang
uit te voeren, genomen kan worden door iemand die geen arts is. Zij ontvangen hierover
graag een toelichting.
De leden van de PVV-fractie vinden het voorts belangrijk dat jongeren contact kunnen
behouden met belangrijke personen in hun leven, zoals broertjes en zusjes en opa en
oma’s. Hoe wordt dit geborgd?
Welke minimumeisen worden gesteld aan de eigen kamer? Kan de jongere zijn eigen kamer
inrichten? Hoe ziet de invulling van tijd, zijnde niet gemeenschappelijke activiteiten,
eruit? Hoeveel uur moet de jongere op de eigen kamer verblijven?
Soms worden jongeren naar hun kamer gestuurd zonder dat deze op slot gaat, hoe lang
mag dit maximaal duren?
Tenslotte vragen de leden van de PVV-factie of de regering kan aangeven of een jongere
die een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd gekregen nog onderwijs kan en
mag volgen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat nadere regels over de toepassing van de maatregelen moeten worden vastgesteld
bij AMvB. Uit de toelichting blijkt slechts dat hierbij gedacht kan worden aan extra
bescherming biedende nadere regels ten aanzien van vastpakken en vasthouden en insluiten.
Kan de regering een uitgebreidere toelichting geven over het effect van deze nadere
regelgeving en hoe de verdere uitwerking van de genoemde regels zal worden vormgegeven?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om nadere concretisering op dit
punt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in dit voorstel de mogelijkheid tot gedwongen afzondering wordt beperkt
tot noodsituaties en dat jeugdigen onder de 12 jaar niet mogen worden ingesloten.
Waarom is als doelstelling van dit wetsvoorstel niet aangesloten bij het streven van
de gesloten jeugdhulpaanbieders van nul insluitingen? Waarom is dit doel nog niet
gehaald en hebben er in een half jaar tijd toch 400 afzonderingen plaatsgevonden?
Wat kan dit wetsvoorstel hieraan bijdragen? Genoemde leden lezen dat er risico’s kleven
aan een verbod op insluiten, zoals voor langere tijd vastpakken en een waterbedeffect
van overplaatsingen. Dit klinkt alsof het enkel mogelijk is van een schadelijke maatregel
(insluiten) naar andere schadelijke maatregelen (vastpakken) en overplaatsen te gaan.
Zijn er geen minder schadelijke maatregelen te bedenken die in plaats van insluiting
kunnen worden ingezet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het wetsvoorstel als maatregel
is opgenomen de verplichting tijdelijk in de eigen kamer of in een afzonderlijke verblijfsruimte
te verblijven zonder dat de kamer of die ruimte afgesloten is. Hoe lang kan deze verplichting
maximaal duren, zo vragen deze leden.
Het hebben van een eigen kamer is voor de jeugdigen belangrijk. Het valt de leden
van de GroenLinks-fractie op dat er geen minimumeisen gesteld zijn aan deze eigen
kamer (zoals afmeting, eigen douche en toilet, vriendelijke uitstraling, het mogen
bezitten van eigen spullen, het mogen inrichten van de kamer eigen tv, et cetera)
en in het verlengde hiervan ook niet aan de leefgroep en de buitenruimte (artikel 27
VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)). Welke minimumeisen kunnen gesteld
worden aan de eigen kamer, de leefgroep en de buitenruimte? Is overwogen minimumeisen
in de wet of andere regelgeving vast te leggen voor de eigen kamer, de leefgroep en
de buitenruimte? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de eigen kamer ook daadwerkelijk een
plek is waar de jeugdige zich fijn en veilig voelt? Hoe wordt aangesloten bij de ambitie
van de regering om kinderen «zo thuis mogelijk» op te laten groeien?
3.4 Klachtrecht en vertrouwenspersoon
De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om een verplichting in de wet op te nemen om jongeren
erop te wijzen dat zij gebruik kunnen maken van een vertrouwenspersoon en er niet
voor gekozen is om in de regel een vertrouwenspersoon voor te schrijven in het geval
van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. Kan de regering ook
ingaan op de uitgebreide taak van deze vertrouwenspersoon om tekortkomingen in de
structuur en uitvoering van de zorg te signaleren en aan de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) te melden? Is het in dat licht niet noodzakelijk dat er altijd een
vertrouwenspersoon aanwezig is bij een instelling waar vrijheidsbeperkende maatregelen
genomen worden, ook indien alle jongeren er niet voor gekozen hebben? Welk deel van
de jongeren die onder de Jeugdwet gaan vallen, maken op dit moment gebruik van de
vertrouwenspersoon en wat is de verwachting na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel?
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de medezeggenschap van jongeren in de gesloten setting geborgd is. Wordt
de jongere over de medezeggenschapsregeling geïnformeerd?
Waarom is de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan wordt vastgesteld, gesteld
op zes weken in plaats van op drie weken? Op welke manier wordt hierbij rekening gehouden
met het belang van de jongere?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat jeugdhulpaanbieders verplicht zijn om bij een beslissing tot toepassing
van een vrijheidsbeperkende maatregel de jeugdige erop te wijzen dat het mogelijk
is om een klacht in te dienen. Hoe wordt gecontroleerd dat dit ook echt elke keer
wordt aangeboden? Hetzelfde geldt voor de verplichting van jeugdhulpaanbieders om
erop te wijzen dat een vertrouwenspersoon in de arm kan worden genomen door jongeren.
In hoeverre wordt dit al gedaan en is dit bij iedereen bekend? Hoe wordt gecontroleerd
of jeugdhulpaanbieders dit ook gaan doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het voorgestelde artikel 6.2.4,
vierde lid Jeugdwet staat dat de jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten
accommodatie schriftelijk en mondeling wordt geïnformeerd in voor hem duidelijke en
toegankelijke bewoordingen over:
a. de in de gesloten accommodatie geldende huisregels;
b. de klachtenregeling; en
c. de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen.
In het oorspronkelijke conceptvoorstel stond ook nog dat de jeugdige tevens geïnformeerd
zou moeten worden over de medezeggenschapsregeling. Hoe is de medezeggenschap van
jeugdigen in de instellingen voor gesloten jeugdhulp geborgd? Waarom is uit het onderhavige
wetsvoorstel gehaald dat de jeugdige over de medezeggenschapsregeling wordt geïnformeerd?
De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het oorspronkelijke conceptvoorstel
in artikel 7.3 stond dat de directeur regelmatig overlegt met de jeugdigen over zaken
die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit komt in het onderhavige wetsvoorstel niet
meer terug. Waarom niet? Hoe wordt geborgd dat de directeur en een vertegenwoordiging
van jeugdigen een minimaal aantal keren per jaar overleggen over zaken die rechtstreeks
hun verblijf raken?
3.5 De voorwaardelijke machtiging
De leden van de D66-fractie lezen dat de voorwaardelijke machtiging kan worden getypeerd als een «stok achter
de deur», waarbij de jeugdige zelf accepteert dat de vrijheidsbeperkende maatregelen
volgen uit het niet nakomen van voorwaarden waar de jeugdige zelf mee heeft ingestemd.
In hoeverre is hier altijd sprake van volledige instemming van de jeugdige in kwestie?
Kan het bijvoorbeeld ook voorkomen dat zulke regels als voorwaarde worden gesteld
om zorg te ontvangen bij een bepaalde instelling? Heeft de jongere in kwestie dan
altijd alternatieven als hij niet akkoord wenst te gaan met de voorwaardelijke vrijheidsbeperkende
maatregelen?
De leden van de D66-fractie vragen vervolgens in hoeverre er in de regels rondom de
voorwaardelijke machtiging ook een rol is weggelegd voor een externe of onafhankelijke
deskundige die controleert in hoeverre aan de voorwaarden is voldaan. Gelden dat soort
voorwaarden (vergelijkbaar aan de Wzd) en zo nee, waarom is daar niet voor gekozen?
De leden van de D66-fractie lezen dat er geen tussenkomst van de rechter is bij schorsing
en het intrekken van de schorsing. Toch gaat het dan om maatregelen die gebruikelijk
wel bij de rechter worden getoetst. Wie worden er op de hoogte gebracht in het geval
van een dergelijke schorsing en in hoeverre is het mogelijk of wenselijk dat op aanvraag
een rechter alsnog toetst of (het intrekken van) een schorsing gerechtvaardigd is?
De leden van de CDA-fractie zijn er verheugd over dat met dit wetsvoorstel aan de willekeur van door instellingen
zelf opgelegde regels een eind komt met het opstellen van een limitatieve opsomming
van vrijheidsbeperkende maatregelen. De rechtspositie van jeugdigen in gesloten instellingen
wordt hierdoor significant verbeterd.
4. Verhouding tot andere wet- en regelgeving
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering een overzicht kan verstrekken van alle wijzigingen waarbij
sprake is van een verzwaring en/of verslechtering ten opzichte van de huidige Jeugdwet
en hierbij aangegeven kan worden op welke manier rekening gehouden is met het belang
van het kind.
Het lid van de BBB-fractie wil hier in zijn algemeenheid opmerken dat er weinig harmonisatie is met andere wetgeving
en verzoekt de regering om hier meer aandacht aan te besteden.
Het lid van de BIJ1-fractie merkt op dat zo lang gesloten jeugdzorg nog even bestaat, het uiteraard een goed
idee is om de rechtspositie van kinderen in de gesloten jeugdzorg te verbeteren, want
deze is nu slechter geregeld dan in de GGZ en in de jeugdgevangenis. Het wetsvoorstel
ademt echter best wel veel «justitie». Het lijkt erop dat vooral is gekeken naar hoe
de rechtsbescherming in de JJI's is geregeld. Terwijl voor gesloten jeugdzorg eerder
gekeken zou moeten worden naar de Wvggz, want het is beide zorg.
Het valt in het wetsvoorstel op dat de rechtsbescherming niet volledig gelijk getrokken
wordt met de bescherming zoals die geregeld is in een Wvggz-machtiging. Bij gedwongen
opname binnen de GGZ komt een rechter altijd naar je toe, terwijl je met een gesloten
machtiging in de JeugdzorgPlus als jongere zelf naar de rechtbank toe moet. Het lijkt
erop dat het bovenstaande door dit wetsvoorstel niet verandert. Ook blijft het mogelijk
dat jongeren vervoerd worden met vervoer van justitie. Daar moeten we echt vanaf.
De jongere is niet veroordeeld door een strafrechter, dus laat het daar dan ook niet
op lijken.
4.1 Verhouding tot de Wvggz, de Wzd en de Bjj
De leden van de VVD-fractie zouden graag een gedetailleerd overzicht ontvangen waarin is aangegeven hoe de verschillende
onderwerpen die in het onderhavige wetsvoorstel worden geregeld, in de Wvggz en de
Wzd worden geregeld, daar de rechtspositie van jeugdigen op basis van deze wetswijziging
minder goed lijkt gewaarborgd dan in de huidige Bjj. Welke verschillen zullen er in
de praktijk ontstaan inzake de rechtspositie van jongeren nadat onderhavig wetsvoorstel
in werking is getreden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom de gesloten
jeugdhulp geharmoniseerd wordt met de JJI’s en niet met de Wvggz en/of Wzd. Zij vragen
tevens waarom de koppeling wordt gemaakt met straf voor de jongere, in plaats van
met zorg voor de jongere.
De leden van de D66-fractie vinden het positief om te vernemen dat bij de regels zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel
is getracht aan te sluiten bij de regels ten aanzien van gedwongen zorg in de Wvggz
en in de Wzd. Kan de regering uiteenzetten wat in vergelijkbare gevallen de overeenkomsten
en verschillen zijn in de wettelijke voorschriften tussen de Jeugdwet enerzijds en
de Wvggz en Wzd anderzijds? Kan de regering daarnaast uiteenzetten wat de reden is
voor de eventuele verschillen tussen de genoemde twee wetten en de voorstellen in
het wetsvoorstel? Waarom bestaat er bijvoorbeeld in de Jeugdwet geen vergelijkbare
functie zoals de Wzd-functionaris in de Wzd? Genoemde leden vragen voorts of is onderzocht
of het niet mogelijk was om instellingen met gesloten jeugdhulp volledig onder de
Wvggz of de Wzd te laten vallen.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast welke veranderingen jeugdigen ondervinden
als zij vanuit zorg onder de Jeugdwet overstappen naar zorg onder de Wvggz en in hoeverre
daar overgangsmaatregelen voor zijn getroffen.
De leden van de PVV-fractie willen graag een gedetailleerd overzicht ontvangen waarin is aangegeven hoe de verschillende
onderwerpen die in dit wetsvoorstel geregeld worden, in de Wzd en Wvggz zijn geregeld
(zoals bijvoorbeeld de evaluatie van het hulpverleningsplan). Genoemde leden vragen
de regering daarbij deze verschillen duidelijk aan te geven en te motiveren.
Tevens willen deze leden een overzicht ontvangen van de elementen welke uit het oorspronkelijke
voorstel geschrapt zijn en welke elementen gehandhaafd zijn.
5. Gevolgen en regeldrukeffecten
De leden van de D66-fractie verwijzen naar de wetsbehandeling van de Wvggz 4 en Wzd 5 waarbij snel na de inwerkingtreding ervan reparatiewetgeving 6 moest worden ingediend om de administratieve lasten te beperken en deze wetten goed
uitvoerbaar te maken. Kan de regering aangeven of de lessen van deze reparatiewetgeving
en de daarbij aangenomen amendementen zijn meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel
en zo ja, op welke manier? Is ook gekeken hoe tegelijkertijd de administratieve lastendruk
kon worden verminderd voor deze professionals ter compensatie van de stijging van
die lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van goede informatie naar de
jongeren en ouders, maar willen ook waken voor een te grote informatiestroom, waardoor
betrokkenen geen overzicht meer hebben en de kern van de zaak mogelijk missen. Zou
de regering kunnen ingaan op de hoeveelheid informatiemomenten die zullen ontstaan
bij een gemiddeld traject voor gesloten jeugdhulp voor jongeren en voor hun ouders
als gevolg van dit wetsvoorstel? Zou de regering daarnaast kunnen ingaan op de wijze
waarop deze communicatie plaatsvindt en of deze getoetst is om goed aan te sluiten
op de wensen van de jongeren en ouders, en of deze communicatie effectief is om hun
rechten goed uit te kunnen oefenen?
De leden van de D66-fractie vragen tenslotte naar de randvoorwaarden waarmee dit wetsvoorstel
goed uitvoerbaar is. Is dat overal in Nederland realistisch, kijkend naar de tekorten
aan mensen en middelen bij veel jeugdzorginstellingen? Hoe zijn die tekorten meegenomen
in de uitvoering van dit wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de regering erkent dat het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen vraagt om voldoende geschoold personeel. Ook de Afdeling waarschuwt dat
de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel staat en valt bij voldoende geschoold personeel,
iets waar op dit moment (en de komende jaren) een groot tekort aan is. De regering
noemt dit enkel in één zinnetje een aandachtspunt, maar wat gaat zij concreet doen
om het personeelstekort in deze sector aan te pakken? Zeker met het oog op de transformatie
naar kleinschalige voorzieningen, waarbij nog meer personeel nodig zal zijn. Is de
regering het met genoemde leden eens dat het aanpakken van de personeelstekorten de
hoogste prioriteit zou moeten hebben en een absolute voorwaarde is om dit wetsvoorstel
überhaupt uit te voeren? Kan de regering ook de samenhang schetsen tussen personeelstekorten
en het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen? In hoeverre hangt per locatie
het een met het ander samen? In hoeverre hebben flexcontracten en daardoor steeds
wisselende hulpverleners hier invloed op? Is de regering het met deze leden eens dat
het verschijnen van constant nieuwe gezichten tot een afbreuk aan vertrouwen kan leiden,
en dat deze mogelijk verlatingsangst en trauma tot gevolg kunnen hebben?
6. Adviezen en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de vertrouwenspersoon op vaste momenten aanwezig is in de gesloten accommodatie
en vragen de regering hoe is gewaarborgd dat de vertrouwenspersoon spreekuur kan houden
in de gesloten accommodaties, zodat de jeugdige hem of haar daar eventueel kan opzoeken.
Zodat de vertrouwenspersoon vrije toegang heeft indien de jeugdige hiernaar vraagt,
en niet enkel op vaste momenten. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk
dat hier sprake van blijft, daar de behoefte aan spreekuur met een vertrouwenspersoon
niet altijd constant is en op het ene moment harder nodig is dan op het andere moment.
In het voorgestelde vijfde lid van artikel 6.2.9 is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke
bij het opstellen van het hulpverleningsplan, zoveel mogelijk rekening moet houden
met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. De leden van de VVD-fractie vragen aan
de regering of dit inhoudt dat het hulpverleningsplan alleen met instemming van de
jeugdige kan worden opgesteld. In artikel 4.1.3 lezen genoemde leden dat er sprake
is van een hulpverleningsplan dat zowel van de jeugdige als van de ouders overeenstemming
behoeft. Is ook de instemming van de ouders hierbij nodig? De leden van de VVD-fractie
wensen hier duidelijkheid over van de regering, daar het hen niet duidelijk is hoe
de artikelen 4.1.3 en 6.2.9 zich tot elkaar verhouden. Het bovenstaande maakt dat
deze leden van mening zijn dat in deze wetswijziging op dit moment sprake is van onduidelijkheid
over de formele positie van de jeugdige. Tevens is er onduidelijkheid over wat de
formele positie is van de perso(o)n(en) die gezag uitoefenen over de jeugdige. Ook
hierover ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een reactie.
In het kader van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp
vragen de leden van de VVD-fractie de regering in hoeverre maatregelen in de praktijk
ook toegepast mogen worden ten aanzien van jongeren zonder een machtiging voor de
gesloten jeugdhulp. Ook lezen genoemde leden dat indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is, de jeugdhulpverantwoordelijke zelf
kan beslissen over de opname van vrijheidsbeperkende maatregelen. Wanneer een jeugdhulpverantwoordelijke
dus geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, kan deze jeugdhulpverantwoordelijke
geen vrijheidsbeperkende maatregelen opnemen in een hulpverleningsplan zonder de toestemming
van een gekwalificeerde gedragswetenschapper. De leden van de VVD-fractie vragen de
regering naar aanleiding hiervan hoe de jeugdhulpverantwoordelijke dan wel de verantwoordelijkheid
voor toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen kan dragen. Graag
ontvangen de leden van de VVD-fractie hier een reactie van de regering op.
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat gedurende de periode van 1 juli 2020 tot en met 15 september 2020 het conceptvoorstel
in consultatie is geweest. De uitkomst van de consultatie heeft geleid tot de ingrijpende
beslissing om af te zien van één nieuw wetvoorstel voor de rechtspositie van jeugdigen
die geplaatst zijn in een instelling voor gesloten jeugdhulp of een justitiële jeugdinrichting.
Hoewel dit indertijd een belangrijke aanbeveling was uit de Thematische wetsevaluatie
gedwongen zorg moet nu geconstateerd worden dat daarvoor niet langer voldoende draagvlak
bestaat.
Het lid van de BIJ1-fractie onderstreept nogmaals het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen.
Zij geeft een voorbeeld:
Bekend is dat 85% van de meisjes in de gesloten jeugdzorg met misbruik te maken heeft
gehad. Diezelfde meisjes moeten binnen de gesloten jeugdzorg met regelmaat lichamelijke
visitatie ondergaan. Deze leden hoorden van Jason Bhugwandass in de pas vertoonde
documentaire over zijn ervaringen met de gesloten jeugdzorg en van andere ervaringsdeskundigen
hoe traumatisch deze visitaties zijn. Dit hebben zij ook duidelijk aangegeven tijdens
de ontwerpfase van dit wetsvoorstel, maar er werd niet naar geluisterd. Dat misbruikte
meisjes naakt onderzocht kunnen worden in de gesloten jeugdzorg mag blijkbaar nog
steeds en dat is voor het lid van BIJ1 en hopelijk ons allen onacceptabel.
Het lid van BIJ1 dankt alle organisaties en instellingen voor hun commentaar op dit
wetsvoorstel. Dit lid onderschrijft het standpunt in het uitgebreide advies van Defence
for Children. Als het aan genoemd lid zou liggen, zou zij willen beginnen de adviezen
die door ExpEx zijn ingebracht (samen met Young In Prison, Team ED 16+ en NJR Hoofdzaken)
als basis te nemen voor de noodzakelijke verbeteringen.
7. Overig
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel stond dat de jeugdigen op grond van het toenmalige
artikel 3.2 in de gelegenheid werden gesteld hun godsdienst of levensovertuiging vrij
te belijden en te beleven (op basis van onder meer artikel 14 IVRK). In het onderhavige
wetsvoorstel zien wij deze bepaling niet terug. Klopt het dat in dit wetsvoorstel
het recht van de jeugdige op het vrij belijden en beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging
niet is opgenomen? Wat is hiervan de reden? Hoe wordt het recht op het vrij belijden
en beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging voor jeugdigen die in een instelling
voor gesloten jeugdhulp verblijven dan wél geborgd?
De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het wetsvoorstel geen expliciete
aandacht is voor het behoud van contacten met andere voor de jeugdige belangrijke
personen, zoals broertjes en zusjes en grootouders. Hoe wordt geborgd dat de jeugdigen
contact kunnen houden met voor hen belangrijke personen (niet zijnde de ouders)? Hoe
verhoudt zich dit tot artikel 8 van het IVRK? Genoemde leden weten dat uit meerdere
rapporten blijkt dat jeugdigen veelal de dupe zijn van discussies tussen de jeugdinstelling,
de gecertificeerde instelling en de gemeente over wie het zak- en kleedgeld «moet
betalen». In het conceptvoorstel stond dat aan de jeugdige zakgeld kan worden toegekend.
Een soortgelijke bepaling is niet terug te vinden in het huidige wetsvoorstel. Waarom
niet? Hoe wordt eenduidig geregeld dat de jeugdige zak- en kleedgeld krijgt, van wie
en hoeveel, zodat de jeugdige de discussie over wie moet betalen niet hoeft af te
wachten?
7.1 Investeer in alternatieven
Het lid van de fractie van BIJ1 geeft aan dat uit het promotieonderzoek van Jonathan Leipoldt 7over het sociale klimaat in residentiële jeugdhulp bleek dat een positief, ondersteunend,
gestructureerd en zorgzaam klimaat gericht op groei nodig is. Hiervoor moet geïnvesteerd
worden in goede residentiële jeugdhulp, naar het voorbeeld van Noorwegen, waar enkel
open kleinschalige woongroepen zijn en waar gesloten jeugdzorg niet bestaat.
De nadruk moet wat genoemd lid betreft meer gelegd worden op wonen. De zorg voor deze
jongeren kan beter kleinschalig ingericht worden voor een stabielere leefomgeving.
Een veilige vaste woonplek waar de behandeling naartoe komt. Hoe dwang en drang wel
zou moeten worden teruggedrongen, welke alternatieven passend zijn en hoe we daar
gaan komen, is niet aan ons politici. Dit moet door de mensen om wie het gaat bedacht
worden, jongeren die helaas deze ervaringskennis hebben moeten opdoen in de gesloten
jeugdzorg. Samen met de professionals, want wat hebben zij bijvoorbeeld nodig qua
bijscholing?
Wat het lid van de fractie van BIJ1 betreft moeten voor het terugdringen van dwang
en drang de ervaringsdeskundigen in samenwerking met professionals het voortouw nemen.
Bijvoorbeeld in het landelijke project «Ik laat je niet alleen». Hier moet zo min
mogelijk politieke en ambtelijke invloed op komen. Het Rijk moet hiervoor dergelijke
initiatieven wel versterken, verder brengen en ondersteunen. Genoemd lid hoopt dat
de regering de verantwoordelijkheid pakt, om de ervaringsdeskundigen en cliëntorganisaties
beter te faciliteren om aan deze beweging verder bij te dragen.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel D
Artikel 6.1.4
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de risico’s heeft overwogen van de bepaling dat de keuzevrijheid
van het geslacht zoveel mogelijk bij de jongere wordt gelegd. Waarom is het nodig
dit zo te regelen en hoe verhoudt dit zich tot andere wetten op dit punt? Het komt
genoemde leden logischer voor om te bepalen dat het onderzoek in beginsel wordt verricht
door een persoon van hetzelfde geslacht als dat van de jeugdige, tenzij gegronde reden
bestaat daarvan af te wijken.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 6.2.4
De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij deze verplichting niet een maximumtermijn is opgenomen.
Artikel I, onderdeel G
Artikel 6.2.5
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel nog stond dat de jeugdige deelneemt aan gemeenschappelijke
activiteiten gedurende ten minste gemiddeld acht en een half uur per dag door de week
en gedurende ten minste zes uur per dag in het weekeinde. In het onderhavige wetsvoorstel
is het aantal uren verlaagd naar ten minste zes uur per dag (artikel 6.2.5).
Waarom is ervoor gekozen minder uren op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel dan
in het oorspronkelijke concept? Hoe ziet de invulling van de overige tijd eruit? Moet
de jeugdige dan bijvoorbeeld verplicht op zijn of haar kamer zitten? Mag de jeugdige
deze tijd invullen met eigen activiteiten? Hoeveel uur per dag moet de jeugdige op
de eigen kamer verblijven? Waarom is er niet voor gekozen hier een maximumaantal uur
aan te verbinden?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onduidelijk of de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen invloed heeft op de mogelijkheid onderwijs te volgen en hoe hiermee bij
de belangenafweging rekening moet worden gehouden. Kan een jeugdige die een vrijheidsbeperkende
maatregel opgelegd krijgt onderwijs (en bijbehorende stages) blijven volgen en zo
niet, hoe ziet de regering dit in het licht van het recht op onderwijs? In hoeverre
is er voor elke jeugdige onderwijs op niveau? Genoemde leden krijgen vaak signalen
dat er enkel onderwijs wordt aangeboden op een lager niveau. Hoe verhoudt zich dit
tot het IVKR, waar het recht op onderwijs specifiek onderdeel van is?
Artikel 6.2.6
De leden van de SGP-fractie constateren dat in nadere regels voorwaarden kunnen worden gesteld inzake de afzonderlijke
ruimtes. Deze leden vragen op grond van welke nadere voorschriften voorwaarden worden
gesteld aan de eigen kamers van de jongeren. Hoe verhouden deze voorschriften zich
tot de voorschriften die op grond van het Bouwbesluit aan verschillende soorten kamers
worden gesteld?
Artikel 6.2.8
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat het volgens haar betekent indien de jongere
niet veilig met het kind kan verblijven in de desbetreffende locatie voor gesloten
jeugdhulp. Betekent dit dat in beginsel eerst naar een geschikte locatie gezocht moet
worden of wordt dan aangenomen dat een inbreuk gemaakt moet worden op het recht op
familieleven? Deze leden vragen eveneens waarom niet duidelijk is omschreven wie de
toets op veiligheid uitvoert. Waarom is bijvoorbeeld niet bepaald dat de Raad voor
de Kinderbescherming onderzoekt of een veilige opvoedsituatie van het kind aanwezig
is?
Artikel 6.2.9
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in artikel 6.2.9 dat de jeugdhulpaanbieder ervoor zorgdraagt dat het hulpverleningsplan,
zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes weken na opname in de gesloten accommodatie,
wordt vastgesteld. In het conceptvoorstel stond een termijn van drie weken. Waarom
is de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan moet worden vastgesteld, gesteld op
zes weken in plaats van drie? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met het
belang van de jeugdige? In het wetsvoorstel staat dat de jeugdige betrokken wordt
bij de vaststelling van het hulpverleningsplan, maar dit is niet letterlijk terug
te lezen bij de wijziging daarvan (artikel 6.2.9, vierde lid). Waarom is dat niet
het geval? Is de regering het met deze leden eens dat inspraak in de behandeldoelen
ook leidt tot meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid over het traject? Zo ja,
waarom krijgt de jeugdige geen formele inspraakmogelijkheid?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering beredeneerd heeft gekozen voor het al dan niet vermelden
van de positie van de ouders in dit wetsartikel. Waarom staan in het derde lid van
artikel 6.2.9 bijvoorbeeld wel de ouders vermeld, maar niet in het eerste lid? Waarom
worden de ouders niet vermeld in het vijfde lid? Deze leden vragen eveneens of het
de bedoeling is dat de jeugdhulpverantwoordelijke ook voorafgaand overlegt met de
ouders indien zij geen gezag meer hebben over de jeugdige. Ook vragen zij waarom de
evaluatie alleen plaatsvindt samen met de jeugdige, terwijl ook anderen bij de opstelling
van het plan relevant waren en een inbreng mochten leveren. Is het verstandig, ook
vanuit het belang van het kind, om dit zonder enige wettelijke regeling en garantie
over te laten aan de wens van de jongere?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan moet worden vastgesteld
vrij lang is. Waarom kan dit niet korter? Dit is toch niet in het belang van een kind
in nood? Hoe wordt de jeugdige betrokken bij dit plan?
Artikel 6.2.10
De leden van de SGP-fractie vragen hoe deze bepaling zich verhoudt tot artikel 6.2.9, achtste lid. Is de regeling
over de frequentie dan nog nodig?
Artikel I, onderdeel H
Artikel 6.3.1.2
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de bedoeling van dit en het voorgaande wetsartikel. Zij vraagt daarbij
hoe echter wordt geborgd dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Uiteindelijk draait het
hier om de interpretatie van nut en noodzaak. Kan de regering verduidelijken hoe de
inzet van de klachtencommissie dit waarborgt?
Het lid van de BBB-fractie vraagt voorts met betrekking tot het vijfde lid van dit
artikel waarom de gekwalificeerde gedragswetenschapper niet ook moet beoordelen of
een minder ingrijpende maatregel mogelijk is.
Artikel 6.3.1.4
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de jeugdhulpverantwoordelijke een beslissing tot toepassing van een
vrijheidsbeperkende maatregel niet neemt voordat hij – voor zover mogelijk – met de
betrokken jeugdige de voorgenomen beslissing heeft besproken in een voor die jeugdige
begrijpelijke en toegankelijke taal. Op grond van artikel 6.3.1.4, tweede lid, wordt
de beslissing op schrift gezet en voorzien van een schriftelijke motivering. Onduidelijk
is of in deze motivering ook wordt aangegeven wat met de visie van de jeugdige is
gedaan en, als een beslissing is genomen die niet in het belang van de jeugdige is,
een uitleg waarom deze beslissing toch genomen is. Hoe wordt geborgd dat in de beslissing
nadrukkelijk wordt ingegaan op wat er met de visie van de jeugdige is gedaan en op
welke wijze rekening is gehouden met het belang van de jeugdige, zo vragen genoemde
leden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de klachtwaardigheid pas na vier dagen meegedeeld moet worden. Deze
leden vragen hoe die termijn zich verhoudt tot de maximale duur van bijvoorbeeld een
isolatie. Zij wijzen er ook op dat bij verlenging binnen twaalf uur een gedragswetenschapper
ingeschakeld moet worden. Is het niet wenselijk dat jongeren veel eerder geïnformeerd
worden over de klachtwaardigheid en de mogelijkheid van bijstand door een vertrouwenspersoon?
Artikel 6.3.2.1
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over het toezicht. Het wetsvoorstel regelt dat toezicht kan plaatsvinden
met behulp van bijvoorbeeld camera’s. Het is deze leden echter niet duidelijk welke
vormen van toezicht precies kunnen worden ingezet. Kan de regering hier nader op ingaan
en aangeven welke vormen van toezicht mogelijk zijn met dit nieuwe wetsvoorstel? Kan
de regering dan voorts aangeven hoe deze vormen van toezicht zich verhouden tot de
vereisten van proportionaliteit en de subsidiariteit?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel en de toelichting niet duidelijk en consistent
gesproken wordt van toezicht en elektronisch toezicht. Zij vragen of ook in dit artikel enkel
elektronisch toezicht bedoeld is of dat ook andere vormen van toezicht denkbaar zijn.
In artikel 6.3.2.4 wordt bijvoorbeeld weer in het bijzonder gesproken van toezicht
op telefoongesprekken. Zij vragen of de regering het voorstel op dit punt nog eens
wil bezien.
Artikel 6.3.2.3
Het lid van de BBB-fractie vraagt welke waarborgen er zijn bij het verplicht toedienen van medicatie. Waar kan
een jeugdige terecht als hij dat niet wil en wie velt daarover dan een oordeel? Het
verplicht ondergaan van geneeskundige behandelingen kan in de ogen van genoemd lid
alleen worden opgelegd door een arts. Dit lijkt niet zo geregeld in het voorliggende
wetsvoorstel. Kan de regering dit toelichten?
Artikel 6.3.2.5
Het lid van de BBB-fractie ziet graag dat hier heel terughoudend mee om wordt gegaan, zeker waar het gaat om
kinderen die bijvoorbeeld slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Hoe gaat de regering
deze jongeren beschermen met dit wetsartikel in het achterhoofd?
Het lid van de BBB-fractie vraagt met betrekking tot het tweede lid van dit artikel wat
een redelijke termijn is waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Tevens vraagt
dit lid waarom de Kinderombudsman niet wordt genoemd als instantie waar een klacht
ingediend kan worden.
Artikel I, onderdeel I
Artikel 6.4.1
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit artikel niet meer positief het bevorderen van verlof
en de band met de ouders en het gezin heeft opgenomen, mede in het licht van internationale
verdragen. Ook vragen zij waarom de regeling niet zo is geformuleerd dat verlof enkel
dan niet wordt toegestaan indien redelijke aanwijzingen bestaan dat de jongere zich
niet aan de regels zal houden.
Artikel I, onderdeel M
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de jeugdige uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing schriftelijk in
kennis wordt gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid
van advies en bijstand door de vertrouwenspersoon. Waarom wordt een termijn van vier
dagen gehanteerd en waarom wordt de jeugdige niet direct schriftelijk op de hoogte
gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en
bijstand van een vertrouwenspersoon? In het wetsvoorstel staat dat de klacht binnen
een redelijke termijn moet worden ingediend. Wat wordt verstaan onder een redelijke
termijn? In hoeverre wordt vastgelegd dat rekening moet worden gehouden met de situatie
van jongeren bij een eventuele overschrijding van die redelijke termijn?
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.