Schriftelijke vragen : Het toekennen van het recht om het predicaat ‘Koninklijk’ te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen
Vragen van het lid Simons (BIJ1) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat over het toekennen van het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen (ingezonden 3 december 2021).
Vraag 1
Klopt het, dat de voorwaarden voor ondernemingen om in aanmerking te komen voor toekenning
van het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke
Beschikking nr. 33, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze voorwaarden
dan beschreven?
Vraag 2
Klopt het dat een onderneming enkel in aanmerking kan komen voor deze toekenning wanneer
de bedrijfsvoering «onberispelijk» is? Hoe breed reikt deze definitie?
Vraag 3
Wat gebeurt er als er ná toekenning van het recht om dit predicaat te mogen voeren,
wordt vastgesteld dat er bij de betreffende onderneming niet (langer) sprake is van
een onberispelijke bedrijfsvoering?
Vraag 4
Kan het recht om het predicaat te voeren worden ingetrokken op basis van het gegeven
dat een bedrijf niet (langer) aan de voorwaarden voor toekenning van het predicaat
voldoet? Zo ja, welke persoon of welk orgaan controleert en handhaaft hierop?
Vraag 5
Klopt het, dat de verplichtingen die komen kijken bij het recht van een onderneming
om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke Beschikking
nr. 34, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze verplichtingen dan
beschreven?
Vraag 6
Klopt het dat het recht om het predicaat te voeren met de verplichting komt om «alles
na te laten wat de reputatie van de gerechtigde zou kunnen schaden»? Hoe breed reikt
die definitie?
Vraag 7
Wordt er bij de toekenning van het recht om het predicaat te voeren bekeken of ondernemingen
bewezen hebben in het verleden alles na te laten wat de reputatie van de onderneming
zou kunnen schaden?
Vraag 8
Wat is de exacte procedure die in werking treedt wanneer een onderneming, die het
recht is toegekend om het predicaat te voeren, niet (langer) alles nalaat wat de reputatie
van de gerechtigde zou kunnen schaden? Door wie kan het recht om het predicaat te
voeren worden ontnomen? En door welke persoon of welk orgaan wordt gecontroleerd of
een onderneming nog altijd aan deze voorwaarde voldoet?
Vraag 9
Welke andere bepalingen gelden er als voorwaarde voor of verplichting bij de toekenning
voor ondernemingen om het predicaat Koninklijk te mogen voeren?
Vraag 10
Kan de Minister aangeven welke van de volgende daden, en het verzoek is om in de beantwoording
op ieder van deze daden individueel in te gaan, volgens haar/hem passen binnen de
definitie van een «onberispelijke bedrijfsvoering», dan wel binnen de definitie van
de frase «alles nalaten wat de reputatie kan schaden»?
– fraude1;
– uitbuiting en intimidatie op de werkvloer2, 3;
– pogingen tot verbieden van stakingen4;
– omkoping, samenzwering en corruptie5, 6;
– bodem- en milieuvervuiling7, 8, 9, 10;
– mensenrechtenschendingen11;
– afkopen van vervuiling12;
– illegale prijsafspraken13;
– het aanbieden van potentieel kankerverwekkende producten14;
– overlast en klimaatschade15;
– onderbetaling en extreme werkdruk voor medewerkers16, 17, 18.
Vraag 11
Aan hoeveel ondernemingen is, sinds 15 augustus 1988, het recht om het predicaat «Koninklijk»
te voeren ontnomen? Aan welke ondernemingen is het recht ontnomen en om welke redenen
was dit?
Vraag 12
Is de Minister ervan op de hoogte dat in de afgelopen twintig jaar meerdere ondernemingen,
die het recht hebben het predicaat te voeren, zich zeker schuldig hebben gemaakt aan
ten minste één van de onder vraag 9 benoemde daden? Zo ja, wat is daarop haar/zijn
reactie?
Vraag 13
Is de Minister van mening dat het gepast is, zeker met oog op de voorwaarden en verplichtingen
die komen kijken bij het recht om dit predicaat te dragen, om bedrijven, die zich
schuldig maken aan één van de daden zoals beschreven onder vraag 9, een eervol Koninklijk
predicaat toe te kennen?
Vraag 14
Is de Minister bevoegd om aan bedrijven het recht om het predicaat te voeren te ontnemen?
Zo ja, is de Minister bereid te controleren of ondernemingen, aan wie het recht is
toegekend het predicaat te voeren, zich ook houden aan de voorwaarden en verplichtingen
die daaraan verbonden zijn? En vervolgens dit predicaat te ontnemen aan de ondernemingen
die niet aan de voorwaarden en verplichtingen voldoen?
Vraag 15
Deelt de Minister met BIJ1 de mening dat het in de parlementaire democratie van 2021
niet past dat de Koning(in), zonder ministeriële tussenkomst, onderscheidingen kan
verlenen buiten het Koninklijk Huis en haar/zijn Hofhouding? Zo ja, is de Minister
voornemens om de status quo te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 16
Is de Minister van mening dat er tenminste een beroepsprocedure dient te worden ingesteld
om het recht om het predicaat te voeren te ontnemen? Zo ja, is de Minister voornemens
om een dergelijke beroepsprocedure te regelen? En hoe? Zo nee, waarom niet?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.H. Simons, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.