Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over de antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 (ingezonden 15 juli 2021).
Antwoord van Minister Kamp (Defensie), mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken
(ontvangen 2 december 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 3947.
Vraag 1
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni
2007?1
Antwoord 1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat
de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid,
moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen,
hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen.
De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven
en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van
toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse
militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan
Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur
het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban
ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Vraag 2
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende
rechtsgang?
Antwoord 2
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp
van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie
of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken
gedaan.
Vraag 3
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten
eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Antwoord 3
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders.
De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities.
Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli
2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP)
over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 3466).
Vraag 4
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van
meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier
doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo
nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Antwoord 4
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de
Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld
in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Vraag 5
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd,
vrijwel standaard doel mist?
Antwoord 5
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem.
Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers,
(optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om
een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking
van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd
te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de
granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse
gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te
leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld.
Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties
en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar
de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Vraag 6
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke
foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de
afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee,
hoe dan?
Antwoord 6
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter,
waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor
het doel en 25% achter het doel).
Vraag 7
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de
WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Antwoord 7
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens
vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Vraag 8
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van
de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier
concreet rekening mee gehouden?
Antwoord 8
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht
van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds
de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen
troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk
was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden
de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht
op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser
ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade
in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet
als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare
nevenschade.
Vraag 9
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd
om Chora?
Antwoord 9
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen
beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser,
vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk
hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden
gebruikt.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte
gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel
vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen
het gebombardeerd werd?
Antwoord 10
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen
en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van
de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering
gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser
zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het
aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Vraag 11
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied,
juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair
doelwit was bestempeld?
Antwoord 11
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève
heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing
van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit
kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria
van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair
doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel
beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet
van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Vraag 12
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging
is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut
en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen
niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie.
Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen
30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van
voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen
aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Vraag 13
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep
op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak
en wanneer?
Antwoord 13
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de
locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte
richting dat doel bevuren.
Vraag 14 en 15
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies
hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom
wilt u deze moeite niet doen?
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet
in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op
plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14 en 15
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat
Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet
aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Vraag 16 en 17
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap
over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de
Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16 en 17
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit
gebied.
Vraag 18
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen
van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt
een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Antwoord 18
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij
de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
(a) aanvallen die niet op een bepaald militair doel zijn gericht;
(b) aanvallen waarbij gebruik wordt gemaakt van strijdmiddelen of -methoden die niet
op een bepaald militair doel kunnen worden gericht; of
(c) aanvallen waarbij gebruik wordt gemaakt van strijdmiddelen of -methoden waarvan de
gevolgen niet kunnen worden beperkt zoals dit Protocol vereist;
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers
of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen
onder andere bestaan uit:
(a) aanvallen door middel van een bombardement, met welke middelen en methoden dan ook,
waarbij een aantal duidelijk gescheiden en als zodanig te onderscheiden militaire
doelen, gelegen in een stad, dorp of andere streek waarin zich een vergelijkbare concentratie
burgers of burgerobjecten bevindt, worden aangemerkt als één enkel militair doel;
en
(b) aanvallen die, naar kan worden verwacht bijkomend verlies van mensenlevens onder
de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie
daarvan ten gevolge zullen hebben, in een mate die buitensporig zou zijn in verhouding
tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel.
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van
het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen.
Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als
het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van
geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat
bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling
dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun
beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij
de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij
de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair
doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de
criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem
militair doelwit is.
Vraag 19
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als
Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt
u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop
is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding
door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Antwoord 19
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task
Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet
in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding
door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Vraag 20, 21 en 22
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle
burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan
Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission
in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd?
Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen
uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Antwoord 20, 21 en 22
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen
om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met
het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met
eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC
en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden
– zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging
van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen
gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier
eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk
27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen
dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Vraag 23 en 24
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke
strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd,
eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal
van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard
geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn
gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Antwoord 23 en 24
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd
in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is
gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke
strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij
staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Vraag 25
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF)
genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze
karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
Antwoord 25
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders
zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak
van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten
namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse
overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld.
Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus
ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk
is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen
militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander
te beschrijven; OMF is er hier één van.
Vraag 26
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden
losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen
toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval
door vijandige strijders?
Antwoord 26
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het
recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Vraag 27, 29 en 29
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Antwoord 27, 28 en 29
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden
d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en
Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 3466).
Vraag 30
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd
in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Antwoord 30
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan
niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen
uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming
van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban
om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Vraag 31
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora?
Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen
mogelijke strijders?
Antwoord 31
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio
juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden
en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in
Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in
juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU
of bondgenootschappelijke eenheden.
Vraag 32
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen
in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse
verantwoordelijkheid voor deze doden?
Antwoord 32
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is
niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen.
Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Vraag 33
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan
zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Antwoord 33
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van
gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident
waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Vraag 34
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse
strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Antwoord 34
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn
omgekomen.
Vraag 35
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary»
was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog
aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 35
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies
als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli
2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP)
over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 3466).
Vraag 36
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete
qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit –
enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Antwoord 36
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen
is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per
geval wordt beoordeeld.
Vraag 37
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw
waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in
Uruzgan?3
Antwoord 37
Ja.
Vraag 38 en 39
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde
voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen
met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Antwoord 38 en 39
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond.
Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2812).
Vraag 40
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone,
bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek
afgewezen?
Antwoord 40
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een
coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning
van de Tigershark.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Kamp, minister van Defensie -
Mede namens
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.