Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Leijten over ‘foute investeringen die de klimaatramp verergeren’
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën over foute investeringen die de klimaatramp verergeren (ingezonden 15 oktober 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Yeşilgöz-Zegerius (Economische Zaken en Klimaat), mede
namens de Minister van Financiën (ontvangen 2 december 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 586.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waarin
geconcludeerd wordt dat in 2020 de olie- en gasindustrie 5,9 biljoen dollar aan subsidie
ontving?1
Antwoord 1
Ik verwelkom het nieuwe IMF-rapport, waarin onderzocht wordt wat de totale omvang
van expliciete en impliciete financiële prikkels voor fossiele brandstoffen is op
mondiaal niveau. Het rapport becijfert deze op 5,9 biljoen dollar in 2020. Voor de
duiding van dit bedrag is het echter van belang om de onderzoeksmethode toe te lichten.
Het IMF neemt in dit rapport als basis het verschil tussen een berekende «efficiënte»
prijs voor het verbruik van specifieke brandstoffen, op basis van de externe milieukosten
van het verbruik, en de daadwerkelijke consumentenprijs voor het brandstofgebruik.
Het verschil tussen de efficiënte prijs en de consumentenprijs, vermenigvuldigd met
het totale brandstofverbruik, leidt tot de genoemde 5,9 biljoen dollar in 2020. Rondom
deze bedragen zit overigens volgens het rapport een grote onzekerheidsmarge vanwege
de schattingen en aannames die gemaakt worden bij het bepalen van de externe milieukosten.
De auteurs lichten toe dat het grootste deel van dit bedrag (86%) gerelateerd wordt
aan het onvoldoende beprijzen van externe kosten zoals luchtvervuiling, klimaatverandering
en overige lokale effecten (bijvoorbeeld files en verkeersongelukken). Dit bedrag
is niet de som van directe subsidies aan de olie-, gas- en kolenindustrie door overheden,
maar vertegenwoordigt de externe kosten die niet direct gedragen worden door consumenten
van fossiele brandstoffen bij de aanschaf hiervan. Ongeveer 8%, circa 450 miljard
dollar van het genoemde bedrag vertegenwoordigt volgens de auteurs expliciete subsidies
(directe subsidies aan producenten of consumenten van brandstoffen) en ongeveer 6%,
circa 350 miljard dollar, vertegenwoordigt gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen.
Los van deze kanttekeningen zijn dit aanzienlijke bedragen die het belang van de mondiale
actie onderstrepen. Het kabinet is voorstander van het beter beprijzen van externe
milieukosten, met behoud van het gelijke speelveld. Daarom zet het kabinet zich nationaal,
Europees en mondiaal in voor een betere beprijzing van fossiele brandstoffen en het
afbouwen van expliciete fossiele subsidies. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel
voor herziening van de Richtlijn energiebelastingen gepresenteerd en geeft het kabinet
in het BNC-fiche hierover aan, voorstander te zijn van het terugdringen van vrijstellingen
en kortingen in de energiebelastingen.2 Ook heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover het idee van een Carbon Border Adjustement Mechanism, waarvoor de Europese Commissie eveneens en voorstel heeft gedaan.
Vraag 2
Hoe is het mogelijk dat publieke investeringen in deze verouderde brandstoffen niet
zijn afgenomen maar juist toegenomen sinds 2015, het jaar dat het Parijsakkoord werd
gesloten, waarmee klimaatdoelen juist verder uit zicht zijn geraakt?3
Antwoord 2
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht, bestaat het bedrag van 5,9 biljoen dollar
vooral uit de externe milieukosten die onvoldoende beprijsd worden, en in mindere
mate uit directe subsidies of gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen. Het is
niet mogelijk om de ontwikkeling die het IMF schetst direct te koppelen aan publieke
investeringen. Voor de expliciete subsidies geldt volgens dit onderzoek echter dat
deze in 2018 het hoogste punt hadden bereikt (circa 760 miljard dollar) en sindsdien
zijn gedaald naar circa 450 miljard dollar. Deze daling komt volgens de auteurs wel
vooral door de prijsontwikkeling van olie en gas op de internationale markten. Daarnaast
geven de auteurs aan in dit rapport een nauwkeurigere methodologie te hebben gehanteerd,
waardoor de jaarlijkse totale expliciete subsidies hoger uitvallen ten opzichte van
voorgaande rapporten. Deze stijging kan dus aan de onderzoeksmethode gerelateerd worden
en niet aan beleidswijzigingen.
Het IMF-rapport geeft als voornaamste reden voor de verwachte toename in de totale
omvang van impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen dat het aandeel
van het brandstofverbruik in opkomende markteconomieën in het wereldwijde brandstofverbruik
zal toenemen. Volgens de auteurs is het verschil tussen de «efficiënte» prijs van
fossiele brandstoffen en de consumentenprijs van brandstoffen in die landen groter.
Hierdoor verwachten de auteurs dat de impliciete financiële prikkels aan fossiele
brandstoffen de komende jaren zullen toenemen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het kabinet voorstander van het beter
beprijzen van externe milieukosten en is van mening dat internationale afspraken hierover
de meest effectieve manier is. Het IMF-rapport toont aan dat er nog stappen te nemen
zijn om te komen tot een effectieve en efficiënte beprijzing van fossiel energieverbruik.
Het kabinet zal zich internationaal blijven inzetten om hier stappen in te nemen.
Zoals in de brief van 8 november jl. aangegeven, heeft het kabinet aangekondigd zich
aan te sluiten bij de internationale coalitie die steun uitsprak voor de COP26-verklaring
voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie,
en zich in te zetten om na 2022 geen overheidssteun meer te verlenen aan de fossiele
energie sector in het buitenland.4 Dit draagt bij aan het internationaal gecoördineerd afbouwen van financiële prikkels
voor fossiele brandstoffen.
Vraag 3
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen van de G7-landen om per 2025 geen subsidies
meer te verlenen aan de fossiele industrie? Hoe staat het überhaupt met dat voornemen?5
Antwoord 3
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 en 2 toegelicht zijn de expliciete subsidies voor
fossiele brandstoffen sinds 2018 aanzienlijk afgenomen op mondiaal niveau. Voor specifieke
regio’s en landen lopen de ontwikkelingen uiteen maar het totale bedrag aan expliciete
subsidies in Europa is volgens de auteurs van 289 miljard euro in 2015 gedaald naar
279 miljard euro in 2020. Hervorming van subsidies, belastingvrijstellingen en doorvoeren
van beprijzing van externaliteiten zijn, ook in G7-landen, langdurige processen met
grote politieke gevoeligheid. Daarnaast hebben landen bij COP26 met elkaar besloten
om zich versneld in te spannen voor het uitfaseren van inefficiënte subsidies voor
fossiele brandstoffen. De komende jaren zullen belangrijk zijn voor de realisatie
van dit voornemen en het COP26-besluit.
Vraag 4
Wat is uw reactie op het feit dat het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zegt
dat er jaarlijks juist investeringen in duurzame energie nodig zijn, ter waarde van
vijf biljoen dollar, willen we de ergste gevolgen van klimaatverandering voorkomen,
terwijl dit nu nog blijft steken op twee biljoen?6
Antwoord 4
Volgens de IEA
World Energy Investment 2021 waren de wereldwijde investeringen jaarlijks 1,9 biljoen dollar in de hele energiesector.
Volgens het Net Zero Emmissions by 2050 scenario uit de IEA World Energy Outlook 2021 moeten de wereldwijde investeringen tot 2030 toenemen tot jaarlijks 5 biljoen dollar.
Dit om de opwarming van de aarde in 2050 te beperken tot 1,5 °C. 85% van deze investeringen,
4 biljoen, moet volgens het rapport voor schone energie toepassingen gebruikt worden.
Dit is een verdrievoudiging van het huidige niveau van jaarlijkse wereldwijde investeringen
in schone energie. Op basis van door landen uitgesproken ambities tot en met zomer
2021 ziet het IEA in hun scenario’s een grote stap voorwaarts en verwacht dat de jaarlijkse
investeringen in schone energie richting 2030 2,3 biljoen dollar zullen bedragen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het gat tussen dit bedrag en het benodigde bedrag
gedicht wordt. Dit kan niet enkel vanuit publieke middelen en vereist ook een verschuiving
van private investeringen richting duurzame energie. Het kabinet zet zich hiervoor
op verschillende manieren in, zoals onder meer uiteengezet in de kabinetsreactie op
de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector7, de Verkenning markt voor groene financiering8 en het BNC-fiche over de Mededeling Duurzame Financieringsstrategie9. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de markten voor
duurzame financiering sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij
ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons. Daarom
heeft Nederland zich ook op de COP26 actief ingezet voor het stimuleren van publieke
en private investeringen voor duurzame energie. Ook speelt het beter beprijzen van
CO2 – waarvoor Nederland zich internationaal inzet – een belangrijke rol bij het aantrekkelijker
worden en daarmee de benodigde groei van investeringen in duurzame energie.
Vraag 5
In hoeverre vormt het Environmental, Social en Governance (ESG) beleid van institutionele
beleggers daadwerkelijk een prikkel voor olie- en gasbedrijven om te verduurzamen?
Antwoord 5
Institutionele beleggers spelen door hun keuzes ten aanzien van investeringen een
belangrijke rol in verduurzaming. Het is daarom van belang dat institutionele beleggers
ESG-beleid opstellen, dit monitoren en over de effectiviteit van het ESG-beleid rapporteren
– zodat het voor de belanghebbenden inzichtelijk is welke keuzes er door de institutionele
beleggers worden gemaakt.
In bredere zin is er een actief debat gaande over de voor- en nadelen van de blijvende
betrokkenheid (zogenaamde engagement) ten opzichte van het desinvesteren, en is er geen consensus over de beste keuze daarin10. Ook op de COP26 was dit een onderwerp van gesprek, waarin ook duidelijk werd dat
verschillende investeerders hier verschillende keuzes in maken11. Een recent Nederlands voorbeeld is de aankondiging van ABP om haar investeringen
in fossiele energiebronnen stop te zetten. Ik kijk met interesse hoe deze en soortgelijke
acties het speelveld voor olie- en gasbedrijven beïnvloeden.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, nu institutionele investeerders langzaam
maar zeker hun verantwoordelijkheid beginnen te nemen en hun aandelen in olie en gas
verkopen, hedge funds het gat opvullen en we dus nog geen steek verder zijn?12 Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
Ik onderschrijf het belang van de verduurzaming van institutionele investeerders.
Dit is allereerst van belang voor de stabiliteit van de instellingen zelf, aangezien
de duurzaamheidsrisico’s – waaronder transitierisico´s – waaraan zij zijn blootgesteld
hiermee worden verkleind. Daarnaast zijn hun investeringen door de ruime omvang en
de lange tijdshorizon van groot belang voor de financiering van de energietransitie.
Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie.
Ik juich toe dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren
– waaronder vanuit hun rol als actieve aandeelhouder.13
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times14 waar het lid Leijten naar verwijst, waarin een verband wordt gelegd tussen enerzijds
de verkoop van aandelen in fossiele bedrijven door de institutionele investeerders
en anderzijds de aankoop van deze aandelen door andere deelnemers aan de financiële
markten zoals hedge funds. Voor de effectiviteit van de transitie is het allereerst van groot belang dat de
verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de
financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie
én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Vanuit deze context bezien hebben
de signalen van mogelijke substitutie van fossiele investeringen binnen het financiële
systeem mijn aandacht, zeker als dit gevolgen heeft voor de prikkels van bedrijven
om te verduurzamen. Hierbij is een kanttekening op zijn plaats over de complexiteit
van de werking van de financiële markten, waarbij institutionele beleggers en hedge funds verschillen in investeringshorizon en -profiel, omvang, doelstelling, etc. Daarnaast
is er sprake van onderlinge verwevenheid, aangezien institutionele beleggers ook via
hedge funds investeren. Hierdoor kan niet onomstotelijk gesteld worden dat de hedge funds het gat (volledig) opvullen.
Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale
economie een onomkeerbaar feit is, waarbij fossiele energie in de komende jaren een
steeds kleinere rol gaat spelen. Wanneer investeringsbeleid van financiële instellingen
hier onvoldoende rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets- bijvoorbeeld waar het aankomt op investeringen in olie- en gasactiviteiten. Vanuit
het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke
investeringen te kijken.
Tot slot is de verwachting dat naarmate de transitie vordert – en daarmee ook de technologische
ontwikkelingen en CO2-beprijzingsmechanismen, de waardering van en het rendement op de fossiele ten opzicht
van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen
daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een
korter investeringshorizon. De transitie is evenwel met onzekerheden en (externe)
schokken omgeven, waarmee op korte termijn waardeschommelingen van investeringen kunnen
optreden – bijvoorbeeld als gevolg van de gasprijsfluctuaties. Het valt dan ook niet
uit te sluiten dat hier op de financiële markten op korte termijn door partijen van
geprofiteerd wordt, bijvoorbeeld door bepaalde hedge funds.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het enkel verkopen van aandelen door institutionele beleggers
niet voldoende is, omdat de aandelen niet ophouden te bestaan maar juist verdwijnen
in een wereld waar er nog minder controle op en verantwoording voor deze investeringen
geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7
Ja, die mening deel ik. Voor een succesvolle transitie is het van belang dat iedereen
hier op een eerlijke manier aan bijdraagt, dus ook alle types investeerders. Zoals
in antwoord op vraag 6 aangegeven, acht het kabinet voor de effectiviteit van de transitie
van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met
de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming
van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Het is dus
belangrijk dat zowel de financiële marktpartijen, als de onderliggende bedrijven voldoende
prikkels hebben om te verduurzamen. Een adequate waardering van niet-duurzame activa
op de balansen van financiële instellingen is immers ook gebaat bij de juiste prikkels.
Het kabinet zet hiervoor een breed palet aan instrumenten in, gericht op zowel de
reële economie (normering, fiscaal, subsidies), als op de financiële sector15. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de financiële
markten sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor
internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons.
Een van de belangrijke elementen van deze inzet is het vergroten van transparantie
van duurzaamheidsrisico’s binnen de gehele financiële sector. Hier zijn nationaal,
Europees en internationaal belangrijke stappen op gezet. Zo is per 10 maart 2021 de
Verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële
sector (Sustainable Finance Disclosure Regulation, SFDR) van toepassing op financiële ondernemingen die beleggingsproducten aanbieden,
over beleggingsproducten adviseren of individuele vermogens beheren. De SFDR bevat
regels over het verschaffen van informatie met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico’s
in het beleggingsbeleid en beleggingsadvies, waaronder de mogelijke effecten van duurzaamheidsrisico’s
op de waardering van de beleggingen en de omgang met die risico’s. Bovendien zien
de regels op de informatie over de effecten van het beleggingsbeleid en beleggingsbeslissingen
op duurzaamheid. Financiële instellingen die duurzame producten aanbieden dienen transparant
te zijn over de manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen
dan wel kenmerken, zowel precontractueel als op periodieke basis.
Daarnaast is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) van toepassing op de beheerders van een of meerdere alternatieve
beleggingsinstellingen, waaronder private equity-, hedge-, infrastructuur-, vastgoed-, aandelen- en obligatiefondsen. Daarin zijn transparantievereisten
opgenomen ten aanzien van het integreren van duurzaamheidsrisico’s in risicomanagement.
Verder is op 2 augustus jl. een aantal Europese verordeningen en richtlijnen gepubliceerd16die regels omtrent duurzaamheid bevatten voor beleggingsondernemingen en beheerders
van beleggingsinstellingen.
Vraag 8
In hoeverre hebben deze ontwikkelingen invloed op de olie- en gasprijs? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Antwoord 8
Zoals de afgelopen periode overduidelijk heeft laten zien worden de olie- en de gasprijs
beïnvloed door een groot aantal factoren zoals de economische situatie, klimatologische
omstandigheden en de beschikbaarheid van installaties en transportmiddelen. Of de
door de vraagsteller bedoelde ontwikkelingen ook zo’n factor wordt die invloed zal
hebben op de olie- en de gasprijs en hoe klein of groot die invloed dan zal zijn is
niet aan te geven, maar is niet waarschijnlijk. De olie- en gasmarkt zijn mondiale
markten waarbij prijzen tot stand komen door interactie van vraag en aanbod onder
invloed van voornoemde factoren. In het algemeen beprijst klimaatbeleid fossiele brandstoffen
in toenemende mate, en worden we minder afhankelijk van olie en gas.
Vraag 9
Hoeveel geld investeren hedge funds in olie, gas en kolen, zowel in Nederland als
wereldwijd?
Antwoord 9
Hedge funds zijn alternatieve investeringsvehikels die geld ophalen bij investeerders en dat
in verschillende financiële producten investeren. Zij hebben vaak complexe portfolio’s
en worden gekenmerkt door een brede variëteit aan investeringsstrategieën en types
assets. Zij hebben doorgaans een korte investeringshorizon en kunnen gebruik maken
van risicovolle instrumenten en derivaten.
Hedge funds hadden in Q2 van 2021 wereldwijd 4,3 biljoen dollar aan assets under management (AUM)17. Ik beschik niet over cumulatieve data over welk aandeel hiervan is geïnvesteerd
in olie en gas. Dit onderstreept het belang van de verdere ontwikkeling van data en
rapportagestandaarden omtrent duurzaamheidsrisico’s voor alle deelnemers aan de financiële
markten. Het kabinet zet zich hier internationaal voor in.
Vraag 10
Kunt u aangeven welke hedge funds profiteren van de trend van maatschappelijk verantwoord
beleggen in Nederland? Wie nam bijvoorbeeld de aandelen van het Pensioenfonds van
de Metalektro (PME) over? Welke andere voorbeelden heeft u?
Antwoord 10
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Vraag 11
Welke andere gevaren en uitdagingen ziet u naar aanleiding van de toenemende rol van
hedge funds in deze foute investeringen?
Antwoord 11
Een belangrijke uitdaging is hoe de bedrijven, waarin geïnvesteerd wordt, op een meest
effectieve manier kunnen worden aangespoord om te verduurzamen. Het kabinet zet zich
daar op verschillende manieren voor in (zie antwoord op vraag 12) en investeerders
kunnen hier ook een belangrijke rol in spelen. Investeerders beschikken hiertoe over
verschillende instrumenten, waaronder stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid
bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zogenaamde engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. Een veelgehoord
argument voor het aanhouden van fossiele investeringen door de institutionele beleggers
is dat zij vanwege de lange termijn investeringshorizon via engagement invloed kunnen uitoefenen op de strategische koers en daarmee de verduurzaming van
bedrijven waarin zij investeren. Aangezien hedge funds doorgaans een korter investerings- en rendementshorizon hebben, zouden zij een minder
sterke prikkel voor engagement hebben. Het is uiteraard aan de partijen zelf om te bepalen op welke wijze zij hun
instrumentarium inzetten, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-)strategie.
Dit gezegd hebbende constateer ik dat er ook recente voorbeelden18 bekend zijn van activistische hedge funds die zich juist (met succes) inzetten voor de verduurzaming van fossiel-intensieve
bedrijven.
Vraag 12
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ESG-beleid wel een prikkel gaat vormen voor grote
bedrijven om te vergroenen en hedge funds niet gewoon de aandelen overnemen waardoor
olie- en gasbedrijven hun gedrag niet hoeven te veranderen?
Antwoord 12
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 6 en 7, zet het kabinet zich via verschillende
sporen in om de verduurzamingsprikkels van bedrijven te versterken. Dit gebeurt op
nationaal, Europees en mondiaal niveau en valt grofweg in te delen in ontwikkeling
en toepassing van instrumenten gericht op het reguleren, het stimuleren, het faciliteren
en het geven van het goede voorbeeld voor de verduurzaming. Deze zien zowel op de
transitie van de reële economie, als van de financiële sector. Daar valt bijvoorbeeld
onder het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden
helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook blijft het kabinet parallel
inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies),
faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen
van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis
vormt voor de groene overheidsobligaties).
Een ander belangrijk instrument is het instellen van rapportageverplichtingen voor
bedrijven en financiële instellingen. Het kabinet is daarbij vaak een voorstander
van Europese aanpak om weglekeffecten te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen.
Zo heeft de Europese Commissie op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de
Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) – die sinds 2017 kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met
meer dan 500 werknemers verplicht om te rapporteren over niet-financiële informatie
– uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen,
alle grote rechtspersonen19 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen20). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens
rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. De rapportagestandaarden worden
momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu en sociale
als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s.
Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn
in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook fossiele
investeringen), meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector
waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Vraag 13
Deelt u de mening dat er meer zicht en grip moet komen op deze geldstromen? Zo ja,
hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het kabinet deelt vooralsnog niet de mening dat er meer grip moet komen op deze geldstromen.
De verwachting is dat deze winsten een korte termijnkarakter hebben en dat naarmate
de transitie vordert, de waardering van en het rendement op de fossiele investeringen
ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen
de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor
partijen met een kortere investeringshorizon. De eerder uiteengezette inzet van het
kabinet om de transitie te bevorderen en te versnellen – onder meer door een betere
beprijzing van CO2 – draagt hier in een belangrijke mate aan bij.
Wel onderstreept het kabinet het belang van de versterking van transparantie van deze
geldstromen, met name waar het de duurzaamheidsrisico’s betreft. Het kabinet zal zich
hiervoor blijven inzetten en vertrouwt erop dat de in de antwoorden op de eerdere
vragen genoemde initiatieven hieraan positief zullen bijdragen.
Daarnaast wijst het kabinet op de belangrijke rol die private equity en hedge funds spelen bij de verduurzaming. Uit verschillende rapporten21 komt naar voren dat in economieën met sterk ontwikkelde equity-markten de verduurzaming van de financiële sector sneller gaat. Zo zijn innovatieve
duurzame startups vaak gebaat bij durfkapitaal, waar deze partijen steeds meer in
voorzien.22 Ook zijn de investeringen door de investerings-, private equity en hedge funds in duurzame energie de laatste jaren sterk toegenomen23 en bedragen deze inmiddels een veelvoud van die in de fossiele fondsen.
Vraag 14
Deelt u de mening dat de enige echte oplossing is om een privaat investeringsverbod
voor olie en gas in te stellen, en een Klimaatbank in te stellen voor die geldstromen
richting fossiel die nog nodig zijn voor de transitie en de energievoorziening, zodat
er publieke controle op en zeggenschap over deze geldstromen geldt? Waarom wel/niet?
Antwoord 14
Nee. Hoewel het kabinet ambitieuze additionele stappen neemt om de transitie naar
de klimaatneutraliteit en de bijdrage aan de Parijsdoelen te versnellen en de aantrekkelijkheid
van fossiele investeringen te verkleinen, blijft het gebruik van en handel in fossiele
grond- en brandstoffen een rol spelen in onze economie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld,
maar moet op termijn wel worden afgebouwd. Ik ben dan ook van mening dat het niet
opportuun is om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen aan de financiële
sector op dit vlak, terwijl bedrijfsactiviteiten op dit terrein wettelijk toegestaan
zijn. Dit kabinet is daarmee ook niet van plan om in te grijpen in de financiële markten
en de taak van fossiele investeringen tot publiek terrein te maken. Wel ben ik van
mening dat de financiële sector een belangrijke taak heeft in de energietransitie,
en ik blijf dan ook met de sector in gesprek over hoe ze deze taak invullen. Dat doen
we via bijvoorbeeld de gesprekken over het Klimaatcommitment van de financiële sector24, waarin vele financiële instellingen zich committeren om alle relevante investeringen
en beleggingen in lijn te brengen met het akkoord van Parijs. Daarnaast zet Nederland
zich in voor een goede en begrijpelijke taxonomie op EU-niveau, waardoor helder is
welke investeringen een financiële instelling met recht «groen» mag noemen.
Vraag 15
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met het systeem als de hedge funds op deze
manier kunnen verdienen aan een crisis? Waarom wel/niet?
Antwoord 15
Het kabinet onderkent dat de berichtgeving over de winsten die een aantal hedge funds heeft gemaakt met fossiele investeringen niet bijdraagt aan de publieke perceptie
van het gedeelde belang van de uitfasering van fossiele investeringen door alle partijen.
Zoals uiteengezet in de eerdere antwoorden, wijst het kabinet echter op het kortetermijnkarakter
van deze winsten die naar verwachting te maken hebben met tijdelijke volatiliteit
die inherent is aan de met onzekerheden omgeven transitie. Het kabinet is er ook van
overtuigd dat ondanks dergelijke neveneffecten het huidige financiële systeem de juiste
prikkels voor de verduurzaming bevat, mede getuige de groeiende rol van private equity in de verduurzaming. Het kabinet verwacht ook dat naarmate de transitie vordert,
fossiele investeringen steeds onaantrekkelijker zullen worden – voor alle partijen.
Daarom is het van belang om door te gaan op het ingezette pad om de transitie te versnellen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.