Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over het bericht 'Jeugdzorg faalt: jong kind soms niet meer terug naar ouders door onthechting'
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht «Jeugdzorg faalt: jong kind soms niet meer terug naar ouders door onthechting» (ingezonden 10 november 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 29 november 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jonge kinderen die tijdelijk uit huis geplaatst
zijn, soms niet meer terugkeren naar de biologische ouders, omdat sprake zou zijn
van hechting in het pleeggezin?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel kinderen na (tijdelijke) uithuisplaatsing niet
meer terugkeren naar hun biologische ouders vanwege hechtingsproblemen? Zo nee, bent
u bereid hier onderzoek naar te doen?
Antwoord 2
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar over hoe vaak het voorkomt dat kinderen
(niet) kunnen worden teruggeplaatst bij hun ouders vanwege hechtingsproblemen. De
cijfers over het aantal uithuisplaatsingen worden sinds 2015 gereconstrueerd door
te kijken naar de samenloop van een ondertoezichtstelling met jeugdhulp met verblijf
(een jeugdige die op een enig moment in een jaar naast een ondertoezichtstelling ook
jeugdhulp met verblijf ontvangt, bijvoorbeeld pleegzorg). Om nog beter zicht te krijgen
op het aantal uithuisplaatsingen, alsmede de duur van een uithuisplaatsing, worden
vanaf 2022 door het CBS bij Gecertificeerde Instellingen gegevens uitgevraagd met
betrekking tot de machtigingen uithuisplaatsingen (aantal afgegeven machtigingen,
duur afgegeven machtigingen en aantal machtigingen dat is beëindigd). Het aantal machtigingen
dat is beëindigd vormt vervolgens een indicatie voor het aantal kinderen dat weer
is teruggeplaatst en het aantal kinderen voor wie dat niet mogelijk was. Maar ook
met deze cijfers krijgen we geen zicht op het aantal kinderen dat niet terug kan keren
naar hun ouders wegens hechtingsproblemen.
Vraag 3
Kunt u bij benadering aangeven wanneer sprake is van een zodanige hechting in het
pleeggezin, dat een kind niet meer terug zou kunnen naar de biologische ouders? Staan
hier termijnen en/of richtlijnen voor? Waarop zijn deze termijnen/richtlijnen gebaseerd?
Antwoord 3
Het besluit om een kind uit huis te plaatsen of terug te plaatsen wordt steeds per
kind en per situatie gemaakt. De mogelijkheden voor terugplaatsen worden zorgvuldig
afgewogen en op basis daarvan wordt bepaald wat het beste is voor een kind.
De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming»2 geeft professionals een kader voor het nemen van dergelijke ingrijpende besluiten.
Ook de richtlijnen «Pleegzorg voor jeugdhulp en jeugdbescherming»3 moeten door professionals, betrokken bij uitvoering van pleegzorg, gehanteerd worden.
Deze richtlijnen hebben altijd de insteek dat het kind indien mogelijk weer bij zijn
of haar ouders gaat wonen.
Belangrijk uitgangspunt is steeds het ontwikkelingsperspectief van het kind. Met de
Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (2015) heeft dit ontwikkelingsperspectief
van het kind een centrale positie gekregen in de rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling
en gezagsbeëindigende maatregel met het «aanvaardbare termijn-criterium». De aanvaardbare
termijn verwijst naar de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen met
betrekking tot de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien (het perspectief van
het kind) zonder schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
Hechting van een kind aan een pleeggezin of gezinshuisouders is niet de enige factor
die meespeelt bij een besluit een kind al dan niet te laten terugkeren naar de ouders.
De leeftijd van het kind speelt bijvoorbeeld een rol. Maar ook de persoonskenmerken
van het kind en de ouders, de ontwikkelingsbehoefte van het kind, de opvoedingscapaciteiten
van de ouders en een veilige opvoedsituatie zijn factoren die steeds gewogen worden
door professionals.
Vraag 4
Herkent u het beeld dat het ontbreken van goed contact en daadwerkelijke hulp aan
het gezin, de terugkeer van uit huis geplaatste kinderen vertraagt en ernstig bemoeilijkt?
Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Antwoord 4
Ja, dit beeld herkennen wij. De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
moet gericht zijn op dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging
en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Actuele knelpunten, zoals wachtlijsten voor
onderzoek en jeugdhulp en voor jeugd en volwassen GGZ, staan effectieve hulp en bescherming
soms in de weg. Dat kinderen en ouders hiervan de dupe kunnen zijn is niet goed. Dat
kan en moet beter. In de WGO-brief van 22 november 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van deze knelpunten. Ik verwijs u ook naar
het antwoord op vraag 7.
Vraag 5
Herkent u het beeld dat tevens het gebrek aan waarheidsvinding en aan een onafhankelijke
toetsing van wat medewerkers van jeugdzorg in gezinnen constateren, leidt tot onnodige
uithuisplaatsingen van (jonge) kinderen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Antwoord 5
Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind,
de ouders en andere betrokkenen. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig
tot stand te komen. Daarbij hoort goed feitenonderzoek. Er zijn regelmatig berichten
waarin zorgen worden geuit over de kwaliteit van het feitenonderzoek. Deze signalen
nemen wij zeer serieus.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt ook door de betrokken
organisaties onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig
en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee
moeten onterechte uithuisplaatsingen voorkomen worden. Steeds moet worden afgewogen
of een uithuisplaatsing nodig is en of dit de beste optie is voor een kind. Dat geldt
ook voor de beslissing een uithuisplaatsing te beëindigen en het kind weer terug te
laten keren naar zijn of haar ouders.
In aanvulling op het staande beleid binnen de betrokken organisaties is er het Actieplan
Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Veilig Thuis, Raad voor
de Kinderbescherming (RvdK) en Gecertificeerde Instellingen (GI) zijn gezamenlijk
opdrachtgever van het Actieplan. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt
het Actieplan geëvalueerd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: Inspectie)
gaat daarnaast starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het uitgangspunt bij het (tijdelijk) uithuisplaatsen van jonge
kinderen in beginsel altijd moet zijn, dat zij terugkeren naar de biologische ouders?
Antwoord 6
Ja, die mening deel ik. Het is ook nadrukkelijk het doel van de jeugdhulp om hulp
zo kleinschalig en zo thuis mogelijk in te richten.
Het doel van een ondertoezichtstelling, maar ook van een uithuisplaatsing is om ouders
zelf weer de verantwoordelijkheid over het kind te geven. De aanpak is gericht op
het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan
opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Want het is het beste voor een kind
om in een veilige thuissituatie op te groeien.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de stelling van Jeugdzorg Nederland dat «het niet goed gaat in
de jeugdzorg en gezinnen en kinderen vaak niet de hulp en begeleiding krijgen die
ze nodig hebben. Ook wij vinden dat het te vaak niet goed gaat»?
Antwoord 7
Alle kinderen, jongeren en gezinnen verdienen het om tijdig passende hulp te krijgen
wanneer zij die nodig hebben. Daarom zijn diverse acties in gang gezet binnen het
programma Zorg voor de Jeugd (waar Jeugdzorg Nederland in deelneemt) om kinderen en
gezinnen die zorg nodig hebben beter te kunnen helpen. Daarnaast investeren we in
de aanpak van complexe casuïstiek met behulp van de inzet van regionale expertteams
en de bovenregionale expertisecentra. Wanneer de benodigde zorg lokaal niet van de
grond komt of zorg vastloopt, kunnen regionale expertteams jeugd helpen om passende
hulp te organiseren. De betreffende gemeente kan het regionale expertteams jeugd inschakelen,
maar ouders en jongeren mogen zich ook zelf tot het expertteam wenden. Expertteams
kunnen zich laten bijstaan door de bovenregionale expertisecentra.
Helaas ontvangen nog niet alle kinderen goede zorg. Samen met Jeugdzorg Nederland
en vele andere partners werken we daarom aan de Hervormingsagenda Jeugd om betere
en tijdige zorg en ondersteuning te bieden aan kinderen en gezinnen die dit nodig
hebben en het jeugdhulpstelsel houdbaar en betaalbaar te houden.
Vraag 8
Deelt u de mening dat jeugdzorg vanaf het eerste moment waarop een kind uit huis wordt
geplaatst, moet werken aan een zo spoedig mogelijke terugkeer naar de biologische
ouders?
Antwoord 8
Ja, die mening deel ik. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Vraag 9
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat voortaan de hoogste prioriteit
gegeven gaat worden aan een spoedige terugkeer van uit huis geplaatste kinderen naar
hun biologische ouders?
Antwoord 9
Het streven is altijd een kind weer thuis te laten wonen en het onderzoek is erop
gericht om na te gaan of en hoe dit het beste kan. De vraag of een uithuisgeplaatst
kind weer terug kan naar de ouders, wordt steeds per kind en per situatie zorgvuldig
gewogen.
De ambitie is daarnaast steeds gericht op het verminderen van het aantal uithuisplaatsingen.
De mate waarin een kind met een ondertoezichtstelling uit huis wordt geplaatst, is
gedaald van 40% in 2016 naar 32% in 2020. Er wordt in Nederland dus minder uithuisgeplaatst
dan voorheen. Dat is een positieve ontwikkeling.
Zoals toegezegd5, heeft op 8 november 2021 een ronde tafel in het kader van het voorkomen van uithuisplaatsingen
plaatsgevonden. De uitkomsten hiervan treft u aan in bovengenoemde WGO-brief van 22 november
2021. Ze zullen worden meegenomen in de opstelling van de Hervormingsagenda.
Daarnaast richt de Hervormingsagenda zich ook op het voorkomen van uithuisplaatsingen
en het verkorten van jeugdhulptrajecten. Het doel hiervan is dat kinderen en ouders
sneller passende hulp ontvangen en uithuisplaatsingen zo kort mogelijk duren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.