Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de uitzending van Argos 'Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand'
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitzending van Argos «Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand» (ingezonden 8 oktober 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en Minister
Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 26 november 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 407.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitzending van Argos «Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam
tot stand»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van de conclusie van de onderzoekers dat 10 jaar na een eerdere uitzending
te weinig is gedaan om kindermishandeling effectief te bestrijden?
Antwoord 2
De conclusie van de onderzoekers van Argos dat de afgelopen 10 jaar te weinig is gedaan
om kindermishandeling effectief te bestrijden, delen wij niet. Dat blijkt ook uit
het onderzoek «Kwestie van lange adem» van het Verweij-Jonker Instituut. Het lukt
steeds beter geweld in gezinnen te stoppen, door signalen van onveiligheid te zien
en hierop te handelen. Uit dit onderzoek blijkt dat in 29% van de gevolgde gezinnen
het structurele geweld anderhalf jaar na een melding bij Veilig Thuis gestopt is.
Het geweld neemt sterker af of stopt in gezinnen die hulp of ondersteuning hebben
ontvangen van instellingen die gespecialiseerd zijn in de aanpak van huiselijk geweld.
Dit is een vooruitgang ten opzichte van onderzoek uit 2014, waaruit bleek dat in geen
van de onderzochte gezinnen het geweld na anderhalf jaar was gestopt. Dit is een eerste
stap, in nog teveel gezinnen duurt geweld nog voort en dit vraagt onze volle aandacht.
Wij hebben met de VNG en andere betrokken organisaties de afgelopen kabinetsperiode
stevig ingezet op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling met het programma
Geweld hoort nergens thuis (GHNT). Eind van dit jaar worden in de laatste voortgangsrapportage
de belangrijkste opbrengsten van het programma met uw Kamer gedeeld. Onderdeel van
de aanpak kindermishandeling is het ondersteunen van artsen bij het signaleren en
diagnosticeren van letsel bij kinderen via de verbeterde meldcode, het verbeteren
van de forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK), het financieren van de
opleiding voor vertrouwensartsen en de beschikbaarheid van het Landelijk Expertise
Centrum Kindermishandeling (LECK). Op deze en andere manieren is de afgelopen jaren
geïnvesteerd om kindermishandeling beter tegen te gaan.
Vraag 3
Wat is de laatste schatting van het aantal kinderen dat te maken krijgt met kindermishandeling?
Antwoord 3
De meest recente prevalentiestudie naar kindermishandeling is in 2018 verschenen.
Volgens deze studie van de universiteit Leiden/TNO Child Health onder professionals
hebben naar schatting tussen de 89000 en 127000 kinderen van 0 t/m 17 jaar in 2017
te maken gehad met kindermishandeling2. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. De meeste kinderen waarover
wordt gerapporteerd door de bevraagde professionals, zijn slachtoffer van emotionele
verwaarlozing (naar schatting ruim 60000 kinderen) en/of fysieke verwaarlozing (naar
schatting ruim 30000 kinderen).
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat het gezin in de uitzending een jaar na dato nog in onzekerheid
verkeert over wat er precies aan de hand is?
Antwoord 4
Het is voor alle betrokkenen zwaar lange tijd in onzekerheid te verkeren over wat
er aan de hand is en welke stappen worden gezet. Wij betreuren het dat het zo loopt
voor het gezin. Zonder op deze specifieke casus in te gaan, kan de onzekerheid langere
tijd duren vanwege verschillende oorzaken. Het kan zijn dat er ook strafrechtelijk
onderzoek plaatsvindt of dat er conflicterende analyses zijn in de zaak. Ook is het
onderzoeken en duiden van letsel complex en moeten de juiste professionals op het
juiste moment worden ingeschakeld om onveiligheid te kunnen signaleren. Samen met
partijen als GGD GHOR, de politie, het Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en (kinder)artsen
investeren wij in goede afspraken ten behoeve van het inzetten van forensisch medische
expertise voor kinderen. Om hieraan vorm te kunnen geven is van groot belang dat de
instroom van goed opgeleide forensisch artsen groeit. Ook hieraan wordt momenteel
gewerkt. Hierover is uw Kamer recent geïnformeerd in de beleidsreactie van de Ministers
van JenV, VWS en BZK op het rapport «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen
onder druk, veel zorgen op korte termijn» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ).3 De GGD’en en de politie werken momenteel aan een gezamenlijk kwaliteitsontwikkelplan
forensische geneeskunde.
Vraag 5
Kunt u beschrijven wat de gangbare procedure is na reële vermoedens van kindermishandeling
en hoe het traject daarna verloopt? Wat is de tijdslijn en welke instanties zijn erbij
betrokken?
Antwoord 5
Slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling, plegers, omstanders en professionals
kunnen met hun verhaal of met hun vermoedens terecht bij Veilig Thuis (VT) (en in
geval van nood uiteraard via 112). VT heeft tot doel een laagdrempelige toegang te
zijn voor het vragen van advies of het doen van een melding. Een meerderheid van de
meldingen die VT ontvangt is afkomstig van de politie: de politie komt geregeld bij
gezinnen achter de voordeur en meldt alle vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling
bij VT. Indien andere professionals in o.a. gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs
een vermoeden hebben van kindermishandeling, biedt de verplichte meldcode huiselijk
geweld en kindermishandeling en het sectorspecifieke afwegingskader ondersteuning
en houvast bij het handelen hierop.
De eerste stap van de meldcode is het in kaart brengen van signalen. In de tweede
stap van de meldcode staat dat overlegd moet worden met een collega en dat eventueel
VT geraadpleegd kan worden. VT kan dan adviseren hoe de professional zelf met de signalen
kan omgaan of dat een formele melding bij VT in de betreffende casus nodig is. Voor
artsen met vragen over de toedracht van letsel bij kinderen is daarnaast het Landelijk
Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK) beschikbaar. Bij het LECK zijn onder meer
gespecialiseerde kinderartsen, forensisch artsen en radiologen werkzaam die 24/7 bereikbaar
zijn voor vragen en advies over letsel bij kinderen. Wanneer een arts contact opneemt
met het LECK, volgt er naast het telefoongesprek binnen 24 uur ook een schriftelijke
rapportage. Op basis van deze bevindingen en het afwegingskader van de meldcode kan
een arts ervoor kiezen om melding te doen bij VT. Melden bij VT is noodzakelijk als
een professional zelf vindt dat sprake is van acute of structurele onveiligheid in
die situatie en/of de professional zelf niet in staat is om hulp te organiseren die
leidt tot duurzame veiligheid.
Wanneer iemand met een vermoeden van kindermishandeling een melding bij VT doet, al
dan niet na het vragen van advies, wordt de melding altijd door VT in ontvangst genomen
en vastgelegd. In het handelingsprotocol van VT is de werkwijze neergelegd.4
– Als eerste stap voert VT binnen vijf werkdagen na een melding standaard een veiligheidsbeoordeling
uit. Het doel hiervan is dat VT zicht krijgt op de veiligheid in het gezin of huishouden.
– Op basis van de veiligheidsbeoordeling kan VT besluiten dat geen vervolgstappen nodig
zijn.
– Een andere mogelijkheid is dat VT de melding overdraagt naar een lokale hulpverlenende
instantie of lokaal team. Deze instantie of dit team, of een hulpverlener die al betrokken
is bij het gezin, gaat dan in gesprek met de betrokkenen en biedt hulp of ondersteuning
aan.
– Daarnaast kan VT besluiten zelf vervolgstappen te nemen. Dan is VT verantwoordelijk
voor het zicht op de veiligheidssituatie en zijn er twee mogelijkheden:
1) het doen van onderzoek (dat wordt uiterlijk binnen tien weken na de veiligheidsbeoordeling
afgerond), of
2) het organiseren van de directe veiligheid van de betrokkenen en het inzetten van vervolghulp
(dit wordt de dienst Voorwaarden en Vervolg genoemd, zoals omschreven in het handelingsprotocol
van VT).
– Het onderzoek van VT is gericht op het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens
van huiselijk geweld en/of kindermishandeling en het vervolgens zo nodig vaststellen
van veiligheidsvoorwaarden en inzetten van vervolghulp. In de veiligheidsvoorwaarden
wordt vastgelegd waaraan tenminste moet worden voldaan om te komen tot directe en
stabiele veiligheid.
– VT monitort vervolgens gedurende een periode van gemiddeld anderhalf jaar, en zo veel
vaker en langer als nodig is, of wordt voldaan aan deze veiligheidsvoorwaarden. Met
de directbetrokkenen en de betrokken hulpverlener(s) worden afspraken gemaakt over
contacten die in het kader van het monitoren zullen worden gelegd, zoals met welke
partijen wordt gesproken en op welke momenten.
VT kan een verzoek tot (spoed)onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK) als er ernstig risico lijkt te zijn voor het veilig opgroeien van een kind
en wanneer de mogelijkheden van ouders om deze zorgen zelf en met hulpverlening weg
te nemen onvoldoende lijken te zijn. De RvdK kan een beschermingsonderzoek uitvoeren.
De RvdK streeft ernaar dit in zes weken afgerond te hebben. Op basis van de uitkomsten
van dit onderzoek kan de RvdK de rechter verzoeken een (civielrechtelijke) beschermingsmaatregel
op te leggen. Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de rechter de zaak dient te
behandelen. De rechter kan wel met spoed een voorlopige ondertoezichtstelling of voorlopige
uithuisplaatsing opleggen (onmiddellijk, binnen 24 uur).
In de ontwikkelagenda «Veiligheid voorop!» is de afgelopen jaren ingezet op versterking
van de samenwerking tussen VT, politie, het OM, de reclassering en/of de RvdK, vanuit
de gedeelde visie «Gefaseerd samenwerken aan veiligheid.»5 Onderlinge afstemming vindt op verschillende momenten plaats, bijvoorbeeld bij acuut
gevaar, naar aanleiding van de uitkomsten van het VT-veiligheidsonderzoek, op een
ZSM6-overleg nadat een pleger door de politie is aangehouden of gedurende een strafrechtelijk
onderzoek door het OM bij vermoedens van strafbare feiten. Vroegtijdige afstemming
tussen VT, politie en justitieorganisaties is ook nodig in geval van (vermoedelijk)
letsel waarbij twijfel bestaat of het letsel een medische oorzaak heeft, waarbij twijfel
bestaat of het letsel (niet-verwijtbaar) accidenteel is, of waarbij het vermoeden
bestaat van huiselijk geweld of kindermishandeling.7 Indien de politie of het OM opdracht geven tot een forensisch-medisch onderzoek,
dan wordt dit in complexe casuïstiek (bijvoorbeeld hersenletsel) altijd uitgevoerd
door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), in andere gevallen kunnen ook regionale
forensische artsen worden ingezet.
Wat betreft de aanpak in het strafrechtelijk kader hebben de politie en het OM afgesproken
dat een zaak uiterlijk 30 dagen na het verhoor van de verdachte wordt ingestuurd naar
het OM. Uiterlijk zes maanden na de aangifte dient het dossier naar de officier van
justitie te worden gestuurd. Indien een verdachte is aangehouden, kan in het ZSM-overleg
snel worden besloten wat het vervolg wordt van de zaak. Het OM kan een zaak (on)voorwaardelijk
seponeren, zelf afdoen of de verdachte dagvaarden, waarna de zaak voor de rechter
komt. Uiterlijk 104 dagen na aanhouding vindt ofwel een pro forma zitting plaats waarin
kan worden besloten tot verlenging van de hechtenis, ofwel een inhoudelijke zitting
met een rechterlijke afdoening, met eventueel directe tenuitvoerlegging.
Vraag 6
Is er iets te doen aan de terugkoppeling naar huisartsen door Veilig Thuis als ze
een kind doorsturen, aangezien de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aangeeft
dat huisartsen deze terugkoppeling amper krijgen, waardoor het regelmatig voorkomt
dat de mishandeling gewoon doorgaat, terwijl huisartsen denken dat er hulp is? Zo
ja, wat is hier aan te doen?
Antwoord 6
Veilig Thuis koppelt terug aan de melder welke vervolgstap wordt ingezet. In de uitzending
werd aangegeven dat er geen zicht is op hoe het gaat met de hulpverlening binnen een
gezin. Die behoefte van huisartsen daaraan is voor te stellen. Op het moment dat VT
een casus overdraagt aan bijvoorbeeld het wijkteam, dan wordt de huisarts, als deze
melder is, hierover geïnformeerd. Hoe het verder gaat met de hulpverlening is niet
altijd bekend bij VT, in die gevallen waarbij monitoring niet nodig is. VT monitort
om zicht te houden op de veiligheid bij casussen waarbij intensieve inzet is gepleegd
door VT. Deze interventie vindt met name plaats bij ernstig acuut geweld of structureel
geweld. Zie ook het antwoord op vraag 11. Bij het afsluiten van bemoeienis koppelt
VT ook terug aan de melder.
Verder investeren VT-organisaties in samenwerking met huisartsen door bijvoorbeeld
nascholingen te organiseren of via het gezamenlijk bespreken van casuïstiek. VT heeft
aangegeven bereid te zijn om in gesprek te gaan met de huisartsen om de samenwerking
te verstevigen. VWS zal begin 2022 het initiatief nemen tot het organiseren van een
gesprek tussen het Landelijk Netwerk VT en de LHV.
Daarnaast worden dit jaar door Augeo Foundation, mede met steun van VWS, de meldcode,
kindcheck en mantelzorgcheck opnieuw onder de aandacht gebracht van professionals
in de huisartsenzorg. Dit in samenwerking met beroepsgroepen8 van huisartsen, doktersassistenten, triagisten en praktijkondersteuners. Hierin is
ook aandacht is voor de samenwerking met VT.
Vraag 7
Welke hulp is er voor ouders die het vermoeden hebben dat hun kind slachtoffer is
van mishandeling? Wie is verantwoordelijk voor het hulpaanbod?
Antwoord 7
Ouders kunnen ook bij VT terecht voor advies als ze zorgen hebben over hun kind. Ook
richting bijvoorbeeld de huisarts kunnen zij hun zorgen uiten en samen bespreken wat
de juiste stappen zijn om hulp te zoeken, voor zowel het betrokken kind als zichzelf,
of kunnen zij worden doorverwezen.
Als sprake is van structurele en ernstige onveiligheid in een gezin is in veel gevallen
sprake van multi-problematiek. Dan zal bezien moeten worden welke hulp nodig is voor
het kind, maar ook voor de ouders of voor de plegers. Deze hulp kan vallen onder verantwoordelijkheid
van de gemeente of het kan gaan om verzekerde zorg en dan loopt dit via de huisarts.
Vraag 8 en 9
Deelt u de conclusie van de in de uitzending opgevoerde deskundigen die aangeven dat
een diagnose bij vermoedens van kindermishandeling vaak moeizaam tot stand komt?
Wat kunt u doen om meer kennis van kindermishandeling te bevorderen bij professionals,
aangezien bij twee op de vijf kinderen van 0–2 jaar het vaststellen van kindermishandeling
wordt gemist of had het eerder ontdekt kunnen worden, zo blijkt uit de medische dossiers?
Antwoord 8 en 9
Diagnostiek (in medische zin) bij vermoedens van fysieke kindermishandeling is complex
en vergt een multidisciplinaire aanpak, zeker wanneer het jonge kinderen betreft.
Daarom ondersteunt VWS artsen bij het diagnosticeren van letsel via het LECK. Het
LECK organiseert ook deskundigheidsbevordering voor betrokken professionals door jaarlijks
een congres voor een breed publiek en tevens jaarlijks een nascholing specifiek voor
vertrouwensartsen te organiseren. Het komende congres op 10 februari 2022 gaat specifiek
over kindermishandeling van de groep zeer jonge kinderen.
Kinderartsen volgen een verplichte tweedaagse scholing op het gebied van kindermishandeling.
Spoedeisende hulp artsen krijgen diezelfde scholing aangeboden (de zogenaamde WOKK9) maar deze is niet verplicht in hun opleiding. Bij jeugdartsen is kennis t.a.v. kindermishandeling
en het opdoen van gespreksvaardigheden een verplicht onderdeel van hun opleiding.
Daarnaast investeert VWS in deskundigheidsbevordering bij professionals via de opleiding
van vertrouwensartsen en nascholing van forensisch artsen, faciliteert het Rijk samenwerkingsafspraken
tussen de partijen in het forensisch-medisch veld en investeren we in de kwaliteit
van forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK) via een programma10 bij de GGD GHOR en financiert VWS de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig
te consulteren zijn bij vermoedens van kindermishandeling, zoals het LECK en de regionaal
forensisch artsen.
Vraag 10
Een uitgebreid fysiek onderzoek, een zogeheten topteenonderzoek, bij vermoedens van
kindermishandeling wordt vaak niet gedaan, waarom is dit het geval? Wat kunt u doen
om dit soort onderzoeken te bevorderen?
Antwoord 10
Er zijn drie verschillende vormen van top-teen onderzoek bij vermoedens van kindermishandeling.
Het klinisch top-teen onderzoek vindt plaats als een vermoeden is ontstaan op de spoedeisende
hulp of de huisartsenpost. Het screeningsonderzoek vindt plaats bij kinderen na een
melding bij Veilig Thuis waarbij nog geen klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
En het forensisch-medisch top-teen onderzoek vindt plaats bij vermoedens van strafbare
kindermishandeling, in opdracht van de politie of het OM. Het screenings- en het forensisch-medisch
top-teen onderzoek kan worden gecombineerd, na vroegtijdige afstemming tussen VT en
politie/OM, om dubbele belasting van het kind te voorkomen.
De beslissing om een top-teen onderzoek al dan niet uit te voeren vergt deskundigheid.
Enerzijds moet voorkómen worden dat kinderen onnodig een klinisch, screenings of forensisch-medisch
top-teen onderzoek ondergaan. Anderzijds is het van belang dat door middel van dergelijk
onderzoek lichamelijke mishandeling en/of verwaarlozing aan het licht komt of dat
dit juist uitgesloten kan worden. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de juiste stappen
ondernomen kunnen worden om de veiligheid en de gezondheid van het kind te kunnen
bewerkstelligen.
Om het doel van het top-teen onderzoek zo goed mogelijk te dienen is de bevordering
van de deskundigheid van de betrokken artsen essentieel. Dit is primair een verantwoordelijkheid
van de artsen zelf, van hun beroepsorganisaties en van hun werkgevers. Zij nemen deze
verantwoordelijkheid ook. Zo heeft de uitvoering van screeningsonderzoek een plaats
gekregen in de onlangs gestarte tweejarige opleiding tot vertrouwensarts en zijn er
regelmatige landelijke scholingsdagen van de beroepsvereniging van vertrouwensartsen
(VVAK). Waar nodig en mogelijk ondersteunt VWS de artsen en hun organisaties in de
bevordering van hun deskundigheid, bijvoorbeeld door de financiering van de nieuwe
opleiding tot vertrouwensarts.
Vraag 11
Is er zicht op de voortgang van de 62.470 meldingen van kindermishandeling (bron:
CBS) die in 2020 zijn gedaan bij Veilig Thuis en welke opvolging eraan wordt gegeven?
Hoe wordt dit bijgehouden?
Antwoord 11
Ja. Het CBS krijgt twee keer per jaar cijfers van Veilig Thuis waaruit blijkt wat
VT zelf met de melding heeft gedaan en aan welke organisatie de casus uiteindelijk
wordt overgedragen. Op basis van de veiligheidstaxatie besluit VT of het de vervolgstappen
bij VT zelf belegt, of dat het de melding overdraagt naar een lokaal team of lokale
hulpverlenende instantie, die dan in gesprek gaat met de betrokkenen. Het grootste
deel van de meldingen, ongeveer 77%, wordt na de veiligheidstaxatie doorgestuurd naar
een lokaal team. Bij een deel van de meldingen worden de vervolgstappen belegd bij
VT zelf. Van de 62.470 meldingen zijn er 3.665 meldingen waarbij een onderzoek is
gestart door VT. Bij 5.040 meldingen organiseerde VT directe veiligheid voor de betrokkenen
en werd vervolghulp ingezet gericht op stabiele veiligheid (de dienst «Voorwaarden
en vervolg»). De cijfers van VT zijn weergegeven in een dashboard van het CBS, waarbij
ook op regionaal niveau kan worden gekeken.11
Vraag 12
Hoe verklaart u de stijging van maar liefst 7.000 meldingen ten opzichte van het jaar
ervoor?
Antwoord 12
Het klopt dat het aantal meldingen van kindermishandeling is gestegen: 62.470 in 2020
in vergelijking met 54.030 in 2019. Sinds eind oktober zijn ook cijfers van het eerste
halfjaar van 2021 bekend. In deze periode zijn 30.975 meldingen over kindermishandeling
gedaan. Dit aantal toont geen significant verschil ten opzichte van het aantal meldingen
in het eerste halfjaar van 2020. Bij de volgende publicatie, eind april 2022, kunnen
de cijfers van 2021 vergeleken worden met het aantal ontvangen adviezen en meldingen
2020.
Het is niet eenvoudig om op basis van de beschikbare data de stijging van meldingen
van kindermishandeling in 2020 ten opzichte van 2019 te verklaren. Het totale aantal
meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling bij VT was 131.800 in 2019, en
127.410 in 2020, dus het aantal meldingen over de verschillende vormen van geweld
is in dit jaar licht gedaald.
Een van de mogelijke verklaringen voor de stijging van het aantal meldingen van kindermishandeling
is van administratieve aard. Het grootste verschil in het aantal meldingen van 2020
ten opzichte van 2019 zit namelijk in de categorie «onbekend». In 2020 waren er 3.500
meldingen die qua aard van geweld op «onbekend» zijn geregistreerd, in 2019 waren
dat er nog 12.540. Mogelijk zijn er hierdoor in 2020 ten opzichte van 2019 meer meldingen
kindermishandeling geregistreerd.
Een mogelijke andere invloed op de cijfers is de coronaperiode. Het zou zo kunnen
zijn dat de lockdowns een drukkend effect hebben op het aantal adviezen en meldingen.
In deze periode heeft VT ook een chatfunctie ingezet om mensen te bereiken, die regionale
aandacht heeft gecreëerd. In hoeverre de maatregelen tijdens de coronacrisis daadwerkelijk
van invloed zijn geweest op het aantal meldingen bij VT, wordt momenteel onderzocht
door het Nederlands Studiecentrum voor Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding
(NSCR).
Vraag 13
Wordt er extra inspanning verricht ter voorkoming van lange wachttijden bij het stellen
van de diagnose en opvolging via jeugdhulp of justitie? Zo ja hoe?
Antwoord 13
De afgelopen jaren was er soms in regio’s sprake van lange wachttijden bij VT. Wel
werden en worden zaken waarbij acute onveiligheid speelt altijd snel opgepakt. Na
onderzoek12 bleek dat het aantal meldingen in de jaren gestegen was en dat hier verschillende
oorzaken voor aan te wijzen waren. Vanuit het Rijk, gemeenten en VT’s hebben wij hier
flink op ingezet. Er is met de Voorjaarsnota van 2020 ook aanvullende structurele
financiële steun voor gemeenten gekomen ten behoeve van de VT’s en het oplossen van
knelpunten in de keten. Alles is er nu op gericht om zo snel mogelijk te werken bij
vermoedens van onveiligheid in gezinnen.
Specifiek voor de wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg hebben we in 2021
€ 255 miljoen vrijgemaakt. In de Voortgangsbrief Jeugd13 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de besteding van deze middelen. Daarnaast
zetten gemeenten, aanbieders en gecertificeerde instellingen (GI’s) sinds het najaar
van 2020 in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel
tijdige jeugdbescherming of jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.
Tegelijkertijd kampt de sector met een tekort aan onder meer forensisch artsen en
vertrouwensartsen. In de beantwoording van vraag 4 noemden wij het voorgenomen kwaliteit
ontwikkelplan forensische geneeskunde. Dit richt zich onder meer op verhoging van
de kwaliteit van het forensisch-medisch onderzoek door regionale forensisch artsen,
in navolging van het FMEK-programma zoals genoemd in het antwoord van vraag 9, en
op verhoging van de instroom van forensisch artsen. Er zal, onder voorbehoud van financiering,
verder worden gewerkt aan een adequate opleiding voor forensisch artsen. Samen met
de relevante partijen uit de sector wordt breed ingezet om bovengenoemd tekort tegen
te gaan, maar dit is een zaak van lange adem. Daarnaast investeren we momenteel in
verschillende opleidingen en deskundigheidsbevordering via nascholing en zijn er gesprekken
gaande over de spreiding en roosterverdeling van de verschillende artsengroepen. Een
voorbeeld is de verkenning welke werkzaamheden forensisch verpleegkundigen van de
forensisch artsen kunnen overnemen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit
van het forensisch-medisch onderzoek. Ook financiert VWS de nieuwe opleiding van vertrouwensartsen,
onder meer om de instroom te bevorderen.
Bij vermoedens van strafbare feiten beslist het OM of er strafrechtelijke vervolging
moet plaatsvinden. In zaken van huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden is het
van belang om de doorlooptijd van het strafproces zo beperkt mogelijk te houden. Naar
aanleiding van de toegenomen totaalvoorraad strafzaken als gevolg van de maatregelen
tegen Covid-19, hebben het OM en de rechtspraak afspraken gemaakt over de prioritering
van onder meer de zaken die zien op huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden.
Daarnaast wordt in de strafrechtketen gewerkt aan het inkorten van de doorlooptijden
op zeven specifieke thema’s, waaronder zeden.
Vraag 14
Wat zijn de redenen dat het Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling (MDCK) is
verdwenen? Is de Kamer daarover geïnformeerd buiten de opmerking in de vierde voortgangsrapportage
van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis?14
Antwoord 14
Multidisciplinair samenwerken is belangrijk voor goede diagnostiek en om kinderen
en gezinnen niet dubbel te belasten en om te komen tot afspraken om de veiligheid
voor de korte en voor de lange termijn te realiseren. Het MDCK in Hoofddorp is al
lange tijd geleden gestart door een aantal bevlogen professionals. Het was een voorbeeld
van een multidisciplinair centrum waar artsen, gedragsdeskundigen en politie samenwerkten
op een fysieke locatie. Het werken onder één fysiek dak is geen randvoorwaarde voor
multidisciplinair samenwerken. Multidisciplinair samenwerken is ook mogelijk door
goede afspraken te maken vanuit eigen locaties. Vanuit het programma GHNT is daarom
ingezet op het realiseren van de MDA++ aanpak, multidisciplinaire aanpak voor gezinnen
waarbij de veiligheid ernstig en structureel in het geding is. Ook in Kennemerland
worden de gezinnen/huishoudens waar sprake is van structureel geweld door middel van
deze MDA++ aanpak geholpen. De locatie in Hoofddorp behoudt haar faciliteiten voor
de regio Noord-Holland. Zo beschikt het over een kindvriendelijke verhoorkamer en
over een Forensisch Medische Onderzoeksruimte.
Vorig jaar bleek regionaal te weinig bestuurlijk commitment bij de aangesloten partners
van het MDCK om het voort te zetten. Het MDCK was een van de pilots «onder 1 dak»
dat vanuit het programma GHNT ondersteund werd. In 2 andere regio’s (Rotterdam en
Tilburg) ondersteunen we ook de pilot «onder 1 dak» en deze loopt nog. In de voortgangsrapportage
van 18 juni 2020 van het programma GHNT aan de Tweede Kamer is gemeld dat «Op basis
van de voorlopige resultaten van de pilot en de ervaringen in het MDCK de verantwoordelijk
wethouders van de regio Kennemerland hebben besloten de pilot centrum onder één dak
te beëindigen.» Er is niet op een andere manier richting de Tweede Kamer gecommuniceerd
over het stoppen van deze pilot.
Vraag 15
Wat vindt u van de conclusie in het item dat het huidige zorgsysteem niet is gericht
op samenwerken? Bent u het met de deskundigen en met ons eens dat het systeem is versnipperd?
Wat vindt u in het licht van deze bevindingen van het beëindigen van het MDCK?
Antwoord 15
Diagnostiek bij vermoedens van kindermishandeling is ingewikkeld en vergt een multidisciplinaire
aanpak. Hier hebben we de afgelopen kabinetsperiode stevig op ingezet, zie ook het
antwoord onder vraag 2. Er wordt in toenemende mate gewerkt volgens de visie Gefaseerd
samenwerken aan veiligheid en er worden stevige stappen gemaakt in de samenwerking
tussen zorg- en strafrechtketen, zie ook het antwoord op vraag 5. Er is de afgelopen
jaren hard gewerkt om de multidisciplinaire expertise op landelijk én regionaal niveau
te versterken en er is een groeiend besef onder zorgorganisaties, politie en justitieorganisaties
dat het verkrijgen van structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens vraagt om
multidisciplinaire samenwerking. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt dit bevestigd.15 Onzes inziens moeten we deze investeringen verstevigen en bestendigen. Daarom investeren
wij in deskundigheidsbevordering bij professionals, faciliteren samenwerkingsafspraken
en financieren de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig te consulteren zijn
bij vermoedens van kindermishandeling. Ook zal in 2022 verder gewerkt worden aan de
ondersteuning van de regio’s vanuit het programma GHNT om te komen tot multidisciplinaire
samenwerking.
Vraag 16
Wat is na het beëindigen van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis (2018–2021)
het plan om kindermishandeling effectief tegen te gaan?
Antwoord 16
Het eerder en beter in beeld krijgen van huiselijk geweld en kindermishandeling en
het stoppen hiervan en duurzaam oplossen vraagt onverminderd de gezamenlijke inzet
van gemeenten, zorg- en hulpverlening, VT, politie en andere ketenpartners. Zoals
hierboven al aangehaald: de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een
kwestie van lange adem. Vaak vinden slachtoffers of plegers of omstanders pas na lange
tijd de moed om de drempel te overwinnen en hulp te zoeken. De activiteiten van het
programma GHNT zijn erop gericht om deze aanpak te versterken met de inzet van regionale
projectleiders en landelijke ondersteuning. Voor 2022 zijn extra middelen beschikbaar
gesteld voor de voortzetting van onderdelen van het programma GHNT, zodat de infrastructuur
behouden kan worden, de aanpak versterkt en bestendigd kan worden. Zowel het toekomstscenario
kind – en gezinsbescherming als het programma GHNT richten zich grotendeels op dezelfde
gezinnen en dezelfde organisaties en professionals. Daarnaast is met het programma
GHNT een goede basis in de regio’s gelegd waarop de ontwikkeling van het toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming kan voortbouwen. Daarom zullen beide programma’s in de
loop van 2022 met elkaar vervlochten worden.
Vraag 17
Hoe kan het dat nog niet in alle opleidingen voor onderwijs of zorgberoepen het herkennen
van kindermishandeling aan bod komt, ondanks de aangenomen motie Westerveld/Wörsdörfer16 en de toezegging dit met opleidingsinstituten te bespreken?
Antwoord 17
De motie van de leden Westerveld en Wörsdörfer vraagt om structurele aandacht voor
thema’s huiselijk geweld en kindermishandeling in curricula van het hoger onderwijs
opnieuw te agenderen. Bij de appreciatie van deze motie is door de ondergetekenden,
mede namens de Minister van OCW, toegezegd dat dit zal worden geagendeerd bij de betrokken
partijen.
Gesprek hierover heeft geleid tot het beeld dat hier al aandacht voor is in de hbo-opleidingssectoren
onderwijs, zorg en welzijn. Zo is er in de lerarenopleiding voor het basisonderwijs
aandacht voor deze thema’s in het beroepsbeeld van de leraar en de kennisbasis van
de opleidingen. Er is binnen het deel van de lerarenopleiding waar het gaat over pedagogisch
handelen bovendien meer aandacht gerealiseerd voor sociale onveiligheid, het herkennen
van signalen en omgaan met de meldcode. Verder worden leraren(-in-opleiding) vanuit
de pabo’s actief gewezen op het werken met inzichten en handvatten van de stichting
Augeo Foundation, zoals het gelanceerde online magazine voor de beroepsopleidingen17.
In de sectoren zorg en welzijn is er specifieke aandacht voor deze thema’s in de opleidingsprogramma’s.
Zo is het standaard onderdeel van het curriculum in de opleidingen Verloskunde en
Verpleegkunde en zijn de thema’s daar tevens ingebed in minors en keuzevakken. Ook
bij opleidingen als Logopedie of Radiotherapeutische Technieken is het terug te vinden
in de curricula en is er aandacht voor de signalerende functie. Voor alle studenten
in de opleidingen Social Work en Pedagogiek is dit onderdeel van de algemene kennisbasis.
In het uitstroomprofiel Jeugd is de veiligheid van kinderen en gezinnen genoemd als
nadrukkelijk aandachtspunt in het onderwijs. Een aantal hogescholen heeft ook een
verdiepende minor voor dit thema.
Het signaleren en bespreken van huiselijk geweld en kindermishandeling vergt veel
kennis en kunde bij professionals. Om vervolgens het geweld aan te pakken in samenwerking
met andere partners en ervoor te zorgen dat het daadwerkelijk stopt, is in veel gevallen
gespecialiseerde kennis nodig. Kennis die momenteel nog niet altijd gevonden en benut
wordt of op een juiste manier wordt aangeboden. Daarom heeft de Onderzoekadviescommissie
van het programma GHNT een advies uitgebracht wat ziet op het vakmanschap van aankomende
professionals en de wijze waarop verspreiding en borging van kennis die nodig is voor
de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling het beste plaats kan vinden.
De implementatie van het advies wordt de komende tijd verder opgepakt met betrokkenheid
van de opleidingen, de beroepsverenigingen van professionals, werkgevers en in overleg
met het Ministerie van OCW.
Vraag 18
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd
en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2022 van 29 november 2021?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.