Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over varend ontgassen in Flevoland
Vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland» (ingezonden 27 oktober 2021).
Antwoord van Minister Visser (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 23 november
2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met de stelling dat het voor het belang van de volksgezondheid en
het milieu belangrijk is dat het verbod op varend ontgassen zo spoedig mogelijk landelijk
ingaat en effectief wordt gehandhaafd?
Antwoord 2
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een
verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de
provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen
van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van
het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de
Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd
Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken
om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken
hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden
hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en
het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig
is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering
gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Vraag 3
Hoe verklaart u dat, terwijl er een verbod op varend ontgassen is in Flevoland, er
toch structureel varend ontgast wordt en op een kaart van het ministerie zelfs wordt
aangegeven dat dit wordt gedoogd?
Antwoord 3
Er is geen sprake van een gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen
in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien. Hoewel de provinciale
verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator
waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden
ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers
zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag
de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie
van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de
provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft
in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag
uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen
naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving3,
4.
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden
nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen
wordt het verbod van kracht.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van
de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren
(het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije
omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod
nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing onder voorwaarden
kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden
aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden
en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet
de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod
op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd.
Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt
zij handhavend op5.
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij
de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst
Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Vraag 4
Was de provincie Flevoland op de hoogte van het bestaan van deze gedoogkaart van het
ministerie? Hoe kan deze discrepantie zijn ontstaan volgens u?
Antwoord 4
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het
verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies
zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart geeft aan waar in Nederland
varend ontgassen onder voorwaarden mogelijk is en waar niet. Aangezien er geen sprake
is van gedogen (zie antwoord op vraag 3) kan deze kaart niet als gedoogkaart worden
betiteld.
De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de
taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 20196. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering
aan de deelnemers vanuit de IPO waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
Vraag 5
In welke provincies is varend gassen, vooruitlopend op het landelijke verbod, reeds
verboden?
Antwoord 5
Noord-Brabant, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland, Gelderland, Utrecht en Flevoland.
Vraag 6
Bent u het eens met de stelling dat deze provincies niet meer als gedoogd mogen worden
aangemeld op kaarten van het ministerie, omdat dit verwarring zaait bij schippers
en het gezag van provincies hiermee wordt ondermijnd?
Antwoord 6
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving.
Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren.
De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte
van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. Nieuwe
regels voor de zogenaamde «Aktewateren» worden door de lidstaten van de Centrale Commissie
voor de Rijnvaart (CCR) gezamenlijk gemaakt. In het kader van de CCR is het Scheepsafvalstoffenverdrag
gesloten. Dit verdrag is in juni 2017 gewijzigd, waardoor ook het varend ontgassen
verboden kan worden. Na ratificatie en implementatie van deze verdragswijziging zal
het varend ontgassen niet alleen in Nederland, maar ook in de vijf andere verdragsstaten
verboden zijn.
Er is wel Europese regelgeving van kracht die het ontgassen op alle binnenwateren
reguleert (zie ook het antwoord op vraag 3). De ILT heeft met het opstellen van de
genoemde kaart proberen helder te maken waar ontgassen verboden is en waar het nog
is toegestaan onder de vigerende wetgeving.
Vraag 7
Bent u van mening dat de handhaving op varend ontgassen voldoende op orde is als de
Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek het acteren op varend ontgassen niet
ziet als een taak die bij hen is neergelegd, terwijl de Inspectie Leefomgeving en
Transport (ILT) daar juist wel een rol voor ziet weggelegd in het handhavingsproces?
Kunt u nader duiden hoe deze verwarring is ontstaan?
Antwoord 7
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij
de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst
Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine
(UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten
en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het
gebied van ontgassen is vooralsnog op orde. De provincies moeten erop toezien dat
de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag
hieraan stelt.
Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden, is via meerdere kanalen
en ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet
geldig zijn op Rijkswateren. Ook is dit destijds aan de Tweede Kamer gemeld door middel
van beantwoording van Kamervragen van de leden Dijkstra en Schonis7 en de leden van Gerven en Van Tongeren8.
Vraag 8
Kunt u garanderen dat de handhaving wel op orde is voor stoffen waarvan het ontgassen
al wel verboden is, te weten benzine, benzeen en benzeenhoudende stoffen?
Antwoord 8
Het ontgassen van benzine is op grond van een EU-richtlijn sinds 2006 verboden. Ook
is ontgassen van benzeen en benzeenhoudende stoffen bij bruggen, sluizen en dichtbevolkt
gebied niet toegestaan. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving
op het gebied van ontgassen is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie
toezicht houdt op de naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. Zie ook het
antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Kunt u een stand-van-zaken geven van de ratificatie van het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag
(CDNI)? Welke stappen heeft Nederland gezet om de laatste landen over de streep te
trekken?
Antwoord 9
Alle landen zijn het inhoudelijk eens over het feit dat er een ontgasverbod dient
te komen. Volgens de laatste berichtgeving moeten België, Frankrijk en Zwitserland
de verdragswijziging nog ratificeren. België heeft deze maand aangegeven dat zij naar
verwachting begin 2022 de procedure zal hebben afgerond. Enkel het Waalse gewest dient
nog te ratificeren. Frankrijk heeft aangegeven medio 2022 te zullen ratificeren. Om
ervoor te zorgen dat Frankrijk de vaart erin houdt, zal ik nog persoonlijk overleg
voeren met de Franse gedelegeerde Minister van Verkeer. Zwitserland heeft aangegeven
eind 2023 te zullen ratificeren. Zowel op ambtelijk, diplomatiek als op ministerieel
niveau wordt er vanuit Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor een spoedige ratificatie.
In de laatste CDNI vergadering van begin november is hier weer aandacht voor gevraagd.
Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen
bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht.
Vraag 10
Bent u van mening dat als het verdrag nu de laatste ratificatie zou ontvangen en het
verbod over zes maanden in zou moeten gaan, er voldoende ontgassingsinstallaties zijn
om een werkbaar alternatief te zijn voor schippers voor het varend ontgassen? Zo nee,
welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Antwoord 10
Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties
zijn. Vanuit de taskforce Varend Ontgassen (waarin naast het ministerie en de provincies
ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren)
wordt de sector ondersteund in deze behoeftebepaling door het uitvoeren van proeven
met mobiele ontgassingsinstallaties. Het ministerie heeft hiervoor destijds budget
beschikbaar gesteld. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over
de door de sector gewenste locaties, zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties
zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta
en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen
voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met
andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties
hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een
uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare
kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt
aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade
met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het
van kracht worden van een verbod moet blijken uit de behoefte van de sector. Naast
het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor
kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te
worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig
animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden
van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken
hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen.
Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties
en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig
is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering
gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Vraag 11
Bent u van mening dat de handhavingscapaciteit en -structuur, inclusief netwerk van
e-noses, voldoende op orde zijn voor het ingaan van het verbod?
Antwoord 11
De handhavingscapaciteit en -structuur op het gebied van de huidige ontgassingsregelgeving
is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie toezicht houdt op de
naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van
de verboden. Tevens bereidt de ILT zich samen met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat
voor op de inwerkingtreding van het CDNI door meer samen te werken, gegevens uit te
wisselen en meer gebruik te maken van e-noses en drones. Het signaal van de e-nose
heeft tot nu toe altijd geleid tot een geconstateerde overtreding. De plaatsing van
e-noses wordt gedaan door de provincies, omdat deze door de provincies en omgevingsdiensten
ook worden gebruikt voor het toezicht houden op andersoortige activiteiten, zoals
geuroverlast van bedrijven. E-noses kunnen een bijdrage leveren aan de monitoring
en signalering van varend ontgassen, maar zijn minder effectief langs groot open water,
zoals het IJsselmeer omdat het bereik van e-noses beperkt is. Een mobiele e-nose daarentegen
is weliswaar geen structurele oplossing in het kader van monitoring, maar zou wel
behulpzaam kunnen zijn bij toezicht op open water.
Vraag 12
Kunt u de Kamer vóór het commissiedebat Maritiem een overzicht doen toekomen met alle
laatste ontwikkelingen op dit gebied, waaronder welke stappen zijn gezet om klaar
te zijn voor het verbod?
Antwoord 12
In de verzamelbrief voorafgaand aan het commissiedebat zal hier aandacht aan worden
besteed.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.