Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Erkens en Leijten over de uitvoering van de motie Erkens/Leijten (Kamerstuk 32813-731)
Vragen van de leden Leijten (SP) en Erkens (VVD) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (energie en klimaat) over de uitvoering van de motie Erkens/Leijten over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (ingezonden 28 september 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Yesilgöz-Zegerius (Economische Zaken en Klimaat), mede
namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 22 november
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 266.
Vraag 1
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Erkens/Leijten over
onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 731)?
Antwoord 1
Het onderzoek is recent in opdracht gegeven bij het externe onderzoeksbureau Arcadis.
Arcadis heeft veel expertise op het gebied van windturbines en milieueffecten. Men
heeft een gedegen onderzoeksvoorstel ingediend waarmee men aan de hand van een aantal
scenario’s tot een antwoord op de onderzoeksvraag gaat komen. De planning is dat het
onderzoeksrapport in februari 2022 wordt opgeleverd en daarna met een reactie naar
uw Kamer wordt verstuurd.
Vraag 2 en 4
Wie is betrokken bij het onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens
op land?
Worden actiegroepen betrokken bij dit onderzoek, aangezien zij al veel voorwerk hebben
gedaan? Zo ja, op welke manier en welke actiegroepen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 4
Relevante (maatschappelijke) stakeholders, zoals Nationaal Kritisch Platform Windenergie
(NKPW), de Nederlandse Vereniging voor Omwonenden Windenergie (NLVOW) en de Nederlandse
Windenergie Associatie (NWEA), zullen worden betrokken bij dit onderzoek. Deze stakeholders
kunnen relevante informatie delen en actief participeren in een vooroverleg en twee
klankbordsessies die georganiseerd zullen worden. Daarnaast wordt het RIVM geconsulteerd
vanwege hun expertise op dit gebied.
Vraag 3
Worden de lopende en afgeronde rechtszaken aangaande het plaatsen van windmolens bij
het onderzoek betrokken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Nieuwe jurisprudentie die volgt uit rechtszaken over de plaatsing van windturbines
wordt door het Rijk en het onderzoeksbureau in de gaten gehouden. Indien uit rechtelijke
uitspraken informatie komt die relevant is voor dit onderzoek naar afstandsnormen,
dan zal dat worden meegenomen.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het onderzoek onafhankelijk
zijn en niet betaald worden door de windsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Het onderzoeksteam van Arcadis zal gebruikmaken van relevante informatie die wetenschappelijk
valide en betrouwbaar is. Informatie wordt niet op voorhand uitgesloten op basis van
de bron, maar de bron weegt zoals altijd wel mee bij de beoordeling of een onderzoek
valide en betrouwbaar is. Dit geldt voor alle onderzoeken, dus ook voor onderzoeken
die (deels) zijn gefinancierd door de windsector. Ik heb veel vertrouwen in het onderzoeksteam
dat zij goed kunnen beoordelen welke informatie wel en niet te gebruiken.
Vraag 6
Beschikt u reeds over scenariostudies over hoe we uitkomen zonder wind op land of
bij verschillende strengere afstandsnormen? Zo ja, kunt u die de Kamer doen toekomen,
zo nee kunt u deze laten maken, aangezien het doel uit het Klimaatakkoord van 35 Twh
al in zicht is en wind op zee meer potentieel lijkt te hebben, naast de verdere inzet
op zon-op-dak?
Antwoord 6
Ik beschik niet over scenariostudies waarbij gekeken wordt naar verschillende afstandsnormen.
Wel zijn er naar aanleiding van het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie over
omgevingsgeluid en de motie Schonis (Kamerstuk 35 000 A nr. 60) studies uitgevoerd naar wat een geluidsnorm van 45 dB Lden – de voorwaardelijke advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie – zou betekenen
voor de plaatsingsmogelijkheden van windturbines. De minimale afstand tussen een nieuwe
windturbine en gevoelige objecten in de omgeving – zoals huizen – wordt namelijk gebaseerd
op de resulterende geluidbelasting op de gevel van die gevoelige objecten. Een geluidsnorm
van 45 dB Lden zou 2 dB lager zijn dan de voorheen geldende Nederlandse geluidsnorm van 47 dB Lden. Momenteel is er door de uitspraak van de Raad van State geen sprake van een landelijke
geluidsnorm.
Uit een quick scan blijkt dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour
35% verder van de turbines afligt dan de 47 dB-contour. Het adviesbureau Generation.Energy
heeft nader onderzocht wat een grotere geluidscontour landelijk betekent voor de theoretische
opwekpotentie van wind op land. Uit hun analyse blijkt dat het totale opwekpotentieel
voor wind op land (inclusief grotere binnenwateren) bij een norm van 45 dB Lden naar schatting afneemt met 20%
(-30% op land, -2% op water). Hierbij is puur gekeken naar de afname van totale beschikbare
ruimte in Nederland en is niet meegenomen waar nu al windturbines staan. Beide studies
zijn te vinden op de website van RVO1.
In het kader van de op te stellen plan-MER om te komen tot nieuwe landelijke milieunormen
voor windturbines zal bovendien breed worden gekeken naar de effecten van verschillende
normen.
Zoals in antwoord op eerdere vragen aangegeven (vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
van de Handelingen, nr. 3892), is het doel van 35 TWh in 2030 niet zonder meer in zicht. Het klopt dat er voldoende
ambitie is in de regio’s en dat het bod van de RES’en 1.0 optelde tot meer dan 35
TWh. Maar het is, zoals eerder ook aangegeven, op voorhand niet zeker dat alle locaties
die als zoekgebied zijn benoemd, daadwerkelijk of tijdig gerealiseerd zullen worden.
Zo vormt de beschikbaarheid van voldoende transportcapaciteit vaak een knelpunt bij
de realisatie van wind en zon en kunnen er uit het participatieproces ook veranderingen
volgen. De RES’en zijn bovendien techniekneutraal ingestoken: het is dus aan de regio’s
zelf om te beslissen hoe zij hun bod willen invullen. Naast de techniekneutrale insteek
geldt voor de RES’en ook dat er rekening moet worden gehouden met netinpassing, betaalbaarheid,
draagvlak en leveringszekerheid. Een gebalanceerde mix van wind en zon draagt bij
aan netstabiliteit en leveringszekerheid. De bijdrage van de RES’en voor de klimaatdoelen
kan daarom niet alleen maar van zon-PV komen. Daarbij is ook «repowering» onderdeel
van de RES: oude windturbines die worden vervangen door moderne turbines om zo meer
groene stroom op te kunnen wekken op dezelfde locatie. Windenergie zal dus belangrijk
blijven. Bovendien hebben we ook na 2030 nog een klimaatopgave te vervullen.
Vraag 7
Is er zicht op ongebruikte capaciteit van zon op dak, zo ja hoeveel is die?
Antwoord 7
Innovatieprogramma TKI Urban Energy en onderzoeksbureau Generation.Energy hebben eind
vorig jaar een studie naar het ruimtelijke potentieel voor zonnestroom opgeleverd.
Zij komen op basis van meerdere onderzoeken op een beschikbaar dakoppervlak van 543
km2 voor woningen en 607 km2 voor utiliteitsgebouwen (ex. kassen), waarvan respectievelijk 6,4% en 4,6% van het
potentieel benut is met zonnepanelen. Adviesbureau «Over Morgen» houdt in een benchmark
bij hoeveel bedrijfsdaken groter dan 1.000 m2 er met zonnepanelen zijn belegd. Het totale oppervlakte van deze daken is 38.000
ha (380 km2). Begin 2021 was hier 12% van benut. Voor nog eens 16% was begin 2021 een SDE-beschikking.
Voor alle potentieelcijfers geldt dat het gaat om ruimtelijk potentieel; het technisch
en financieel potentieel zal lager uitvallen. Dit komt doordat sommige daken constructief
ongeschikt zijn voor zonnepanelen of omdat het de komende tijd niet mogelijk is om
een netaansluiting te realiseren. Per gebouw moet dit worden bekeken. Preciezere cijfers
over het daadwerkelijke potentieel kan ik daarom niet geven. In het kader van de motie-Leijten
(Kamerstuk 32 813 nr. 734) zal ik verder ingaan op het nog ongebruikte potentieel. Hierover informeer ik uw
Kamer begin 2022.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.