Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over de stapeling van pesticiden tot gifcocktails in ons milieu
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de stapeling van pesticiden tot gifcocktails in ons milieu (ingezonden 9 augustus 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 22 november
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3704.
Vraag 1
Kent u de meta-analyse «Agrochemicals interact synergistically to increase bee mortality»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de wetenschappers concluderen dat het dodelijke effect van landbouwgiffen
op bijen bij een mix van verschillende gifstoffen groter is dan je zou verwachten
wanneer je de effecten van die afzonderlijke gifstoffen bij elkaar optelt?
Antwoord 2
Ik heb het Ctgb gevraagd het wetenschappelijke artikel genoemd in vraag 1 nader te
bestuderen. Het Ctgb geeft aan dat de auteurs een analyse hebben uitgevoerd van verschillende
studies, waarin was gekeken naar de mogelijke effecten van een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen,
parasieten of verstoring van de voedselvoorziening op parameters als sterfte, grootte
van het volk, de hoeveelheid parasieten en immuniteit van bijen. Een groot deel van
deze studies was uitgevoerd met een combinatie van azolen en pyrethroïden en de honingbij
(zie bijlage2).
Deze analyse leidde tot het inzicht dat een combinatie van meerdere gewasbeschermingsmiddelen
tot een groter effect leidt op de sterfte van bijen dan op basis van de optelsom van
de afzonderlijke effecten van elk gewasbeschermingsmiddel werd verwacht. Dit grotere
effect werd niet gezien bij andere combinaties – zoals blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel
in combinatie met parasieten – of andere parameters.
Het Ctgb heeft het wetenschappelijke artikel ingebracht in de Europese werkgroep die
het nieuwe bijenrichtsnoer ontwikkelt. Daarnaast zal het Ctgb – zoals gebruikelijk
– de informatie uit het wetenschappelijke artikel meenemen in de beoordeling van nieuwe
aanvragen.
Het is bovendien goed om te weten dat er een wetenschappelijk advies van EFSA3 ligt over het ontwikkelen van een methodiek, waarbij de risico’s van combinaties
van verschillende risicofactoren voor bijen kunnen worden beoordeeld. Het gaat daarbij
niet alleen om gewasbeschermingsmiddelen, maar ook andere chemische stoffen, parasieten,
ziekten, voedselschaarste, klimaat en imkerpraktijk. Op het moment dat duidelijk is
welke vervolgacties eruit dit wetenschappelijke advies voortvloeien, dan zal ik uw
Kamer hierover informeren.
Vraag 3
Deelt u het inzicht dat in de huidige biodiversiteitscrisis, waarbij we in de afgelopen
dertig jaar meer dan 75% van de insecten zijn kwijtgeraakt, de nood zeer hoog is om
bijensterfte te stoppen?4
Antwoord 3
Er zijn de afgelopen jaren verschillende (wetenschappelijke) rapporten verschenen
over de afname van het aantal (soorten) insecten in binnen- en buitenland. Deze signalen
neem ik zeer serieus, daarom heb ik de afgelopen jaren (samen met andere betrokken
partijen) verschillende initiatieven, acties en onderzoeken in gang gezet om de achteruitgang
van bijen en andere bestuivers terug te dringen, zoals te lezen in de Nationale Bijenstrategie
en de Kennisimpuls Bestuivers. Daarnaast lopen al langer het EU-honingprogramma en
het Surveillanceprogramma Honingbijen waarin respectievelijk onderzoek wordt gedaan
naar de weerbaarheid van en wintersterfte onder honingbijen. Tevens zijn er diverse
(interdepartementale) programma’s gestart met als doel de biodiversiteit te herstellen
zoals, de visie Waardevol en Verbonden, de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en
de Programma’s Natuur, Versterken Biodiversiteit en Verbinding Landbouw en Natuur.
Vraag 4
Welke actie heeft u ondernomen ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg
(Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49), die u verzoekt om in Europees verband stevig te pleiten voor de invoering van een
extra veiligheidsfactor bij de toelating van landbouwgif, om zo de risico’s van stapeling
van verschillende stoffen enigszins af te dekken?
Antwoord 4
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van
de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan
het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda
van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de
goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van maximale residulimieten
rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat de schimmelbestrijders van de groep azolen in het bovengenoemde
artikel worden geduid als één van de meest dodelijke soorten gif voor bijen? Kunt
u bevestigen dat de meeste azolen ook zeer giftig zijn voor mensen, slecht afbreekbaar
in het milieu en dat ze bovendien resistentie kunnen veroorzaken bij schimmels, waardoor
deze schimmels dodelijker kunnen worden voor mensen?5
Antwoord 5
Nee, dit volgt niet uit het artikel van Siviter et al. (2021). Ik verwijs u naar het
antwoord op vraag 2.
Het artikel «de snelle opmars van de superschimmels» gaat over de schimmel Aspergillus fumigatus en de gist Candida auris en het feit dat deze resistenties ontwikkelen. Hierdoor werken beschikbare medicijnen
steeds vaker niet meer. Het niet-medisch gebruik van azolen wordt genoemd als mogelijke
oorzaak. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken
op dit vlak en de acties die zijn en worden ondernomen door het kabinet (zie brief
moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en Kamerstuk 27 858, nrs. 225, 229, 411, 460, 486, 508 en 529).
Vraag 6
Kunt u uitleggen waarom de azolen tebuconazool, difenoconazool en bromuconazool nog
steeds op de markt zijn, ondanks de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 222) die vraagt om een verbod op deze gifstoffen?
Antwoord 6
Verordening (EG) 1107/2009 biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring
van werkzame stoffen als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer
aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan. Hiervan is op dit moment geen sprake
voor de werkzame stoffen bromuconazool, difenoconazool en tebuconazool.
Dit betekent dat voor deze werkzame stoffen de reguliere procedure van het regelmatig
uitvoeren van een herbeoordeling van toepassing is. De herbeoordeling van de werkzame
stoffen difenoconazool en tebuconazool loopt op dit moment. Het is de verwachting
dat besluitvorming in 2022 zal plaatsvinden in het SCoPAFF. De goedkeuring van de
werkzame stof bromuconazool loopt nog tot en met 31 januari 2024. De herbeoordeling
van deze werkzame stof is inmiddels gestart.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat Nederland in zal blijven zetten op een maximaal toelaatbare
bijensterfte van 7% voor hommels en wilde solitaire bijen in de verdere Europese discussie
over het bijenrichtsnoer, conform de moties van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32,
nr. 1175) en het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50)?
Antwoord 7
Ja, dit was en blijft mijn inzet. EFSA werkt momenteel aan de wetenschappelijke overwegingen
die kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van de beschermdoelen voor hommels
en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer. Wanneer dit wetenschappelijke werk
beschikbaar komt, zal ik dit standpunt innemen zodra dit besproken wordt in ScoPAFF
of de Raad.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) recent restricties heeft ingesteld tegen het stapelen van één en
dezelfde werkzame stof voor de stoffen abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat en
chlorantraniliprole, waardoor agrariërs bij het bereiken van het gebruikslimiet voor
één middel niet, voor dezelfde toepassing, naar een ander middel met precies dezelfde
werkzame stof kunnen grijpen?6
Antwoord 8
Ja, het College heeft 28 juli jl. besloten om een restrictiezin op te nemen in het
Wettelijk Gebruiksvoorschrift van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame
stoffen abamectine, chlorantraniliprole, deltamethrin en esfenvaleraat.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat het Ctgb voor deze vier stoffen heeft gekozen, omdat hiervan
bekend is dat ze de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver
overschrijden?
Antwoord 9
Het Ctgb geeft op zijn website aan dat de maatregel geldt voor gewasbeschermingsmiddelen
op basis van vier stapelgevoelige werkzame stoffen – genoemd in vraag 8 – waarvan
het toelatingscriterium7 relatief vaak en ver werd overschreden en waarvan gestapeld gebruik aannemelijk is.
Vraag 10
Kunt u bevestigen dat deltamethrin en esfenvaleraat niet-toetsbare stoffen worden
genoemd, omdat deze al bij zeer kleine concentraties het water vervuilen, maar dat
deze vervuiling pas meetbaar wordt bij een forse normoverschrijding?8
Antwoord 10
Laboratoria die in opdracht van waterbeheerders watermonsters analyseren passen gangbare
analysemethoden toe. Het kan zijn dat met deze methoden niet met voldoende betrouwbaarheid
kan worden vastgesteld of de concentratie van een werkzame stof onder het toelatingscriterium
of de ecologische waterkwaliteitsnormen ligt. De rapportagegrens ligt dan boven het
toelatingscriterium of de waterkwaliteitsnormen, waardoor veelal alleen forse overschrijdingen
betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke werkzame stof wordt dan «niet
toetsbaar» genoemd met gangbare analysemethoden.
Om de betekenis daarvan vast te stellen in relatie tot de ecologische waterkwaliteitsnormen
heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een onderzoek laten uitvoeren.
Dit heeft geleid tot het rapport getiteld «Niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen»9. De werkzame stoffen deltamethrin en esfenvaleraat zijn in dit rapport opgenomen
in categorie B. Dit zijn stoffen die niet toetsbaar zijn, maar wel zijn waargenomen
in het oppervlaktewater.
Beide stoffen zijn overigens wel toetsbaar in relatie tot het toelatingscriterium,
maar vanwege toepassing van gangbare analysemethoden niet op alle meetlocaties.
Vraag 11
Deelt u het inzicht dat alleen een geheel verbod op deze stoffen kan voorkomen dat
het water hiermee vervuild wordt? Waarom zet u hier niet op in?
Antwoord 11
De inzet van het Ministerie van LNV en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen
en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte
aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen
nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen,
nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Er staan in het uitvoeringsprogramma (tussen)doelen voor de verschillende strategische
doelen, zoals de doelen die gelden voor de Kaderrichtlijn water voor 2027.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat ook het landbouwgif lambda-cyhalothrin de norm voor de concentratie
in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijdt en een groot risico vormt voor het
waterleven? Kunt u aangeven waarom het Ctgb niet ook lambda-cyhalothrin onder het
stapelverbod heeft geschaard?
Antwoord 12
Deze werkzame stof is via monitoring incidenteel boven het toelatingscriterium in
het oppervlaktewater aangetroffen.
Hiermee voldeed deze werkzame stof niet aan het eerste criterium dat het Ctgb hanteert
voor het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen. Dit criterium luidt:
Werkzame stoffen of metabolieten die in tenminste 3 van de afgelopen 6 jaren voorkomen
in bovenste 10 van de jaarlijkse «top overschrijdende stoffen» van de Bestrijdingsmiddelenatlas
(periode 2013–2018), dus waarvoor het toelatingscriterium relatief vaak en ver werd
overschreden10.
Het Ctgb is voornemens het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen elk
jaar opnieuw uit te voeren en de uitkomst daarvan te publiceren op zijn website.
Vraag 13
Vindt u het ook zorgelijk dat voor alle andere soorten landbouwgif dus geldt dat één
en dezelfde werkzame stof wél gestapeld kan worden, waardoor gebruiksnormen feitelijk
betekenisloos zijn voor de bescherming van mensen, dieren en het milieu, omdat bij
het limiet van het ene middel gewoon naar een ander middel met dezelfde werkzame stof
gegrepen kan worden?
Antwoord 13
Ik heb uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over het feit dat ik het belangrijk
vind om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van gestapeld gebruik en het meenemen
van deze inzichten in het kader van Verordening (EG) 1107/2009. Ik heb dit onderwerp
onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie en zal dit blijven doen (zie
brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Vraag 14
Deelt u het inzicht dat het stapelverbod dat het Ctgb nu voor vier stoffen heeft ingesteld
eigenlijk voor meerdere soorten landbouwgif zou moeten gaan gelden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 14
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 9, 11 en 13.
Vraag 15
Deelt u het inzicht dat er spoed gemaakt moet worden met het terugdringen van het
algehele gebruik van landbouwgif, niet alleen vanwege de effecten op het milieu en
insecten, maar ook in het belang van de volksgezondheid, zoals onder andere de Gezondheidsraad
adviseert?11
Antwoord 15
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Vraag 16
Deelt u het inzicht dat wanneer u geen kwantitatief doel stelt voor de afname van
het gebruik van landbouwgif, hier ook niet op gestuurd kan worden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 16
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks
monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit
moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Hierbij zal gekeken
worden welke indicatoren bruikbaar zijn om de voortgang van het proces en het realiseren
van de (tussen)doelen van de drie strategische doelen te meten. Er is afgesproken
om de bestaande indicatoren te gebruiken voor het realiseren van de (tussen)doelen
van de waterkwaliteit. Dit kunnen ook indicatoren zijn die iets zeggen over het gebruik
of de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen om inzicht te krijgen in de ontwikkeling
van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal uw Kamer begin 2022 informeren
over de monitoringssystematiek.
Er is overigens op dit moment al een geharmoniseerde risico-indicator die inzicht
biedt in de trends in de verkoop van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen12.
Vraag 17
Neemt u de kwantitatieve doelen met betrekking tot landbouwgif uit de Farm to Fork-strategie
over, zijnde een halvering van het gifgebruik, een halvering van de risico’s door
landbouwgif, en een halvering van het gebruik van de meest schadelijke giffen in 2030?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Zoals u weet, heb ik de van Boer tot Bord-strategie verwelkomt, omdat deze op hoofdlijnen
overeenkomt met het kabinetsbeleid. Daarbij is het goed te benoemen dat de kwantitatieve
doelen in deze strategie voor de Europese Unie als geheel gelden, en niet per lidstaat.
Nederland draagt hieraan op het terrein van gewasbescherming o.a. bij via het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (zie ook antwoord 11).
De Europese Commissie is nu bezig met het uitwerken van de van Boer tot Bord-strategie
in concrete voorstellen. Deze zal ik op zijn merites beoordelen. Ik zal uw Kamer zoals
gebruikelijk daarover informeren via het BNC-fiche.
Vraag 18
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.