Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bontenbal en Geurts over collectieve warmtesystemen in de gebouwde omgeving
Vragen van de leden Bontenbal en Geurts (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de warmtesystemen in de gebouwde omgeving (ingezonden 5 oktober 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Yesilgöz-Zegerius (Economische Zaken en Klimaat), mede
namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 19 november
2021).
Vraag 1
Klopt het dat voor de berekening van het energielabel van woningen een forfaitaire
waarde voor de duurzaamheid van een warmtenet gebruikt, waarmee de aanname wordt gemaakt
dat 90 procent fossiele energie wordt gebruikt voor de warmtelevering, ook als het
gebruikte warmtenet veel duurzamer is? Bent u bekend met het grote verschil dat deze
methode oplevert tussen het huidige energielabel en de werkelijkheid, name bij bestaande
bouw?
Antwoord 1
Het klopt dat in het label voor woningen een forfaitaire waarde voor het rendement
van het warmtenet wordt gehanteerd. Het energielabel geeft inzicht in de energetische
staat van de woning, waarbij verbetermogelijkheden voor de woningeigenaar worden beschreven
om de woning te verduurzamen. Het rendement van het warmtenet betreft niet de energetische
staat van de woning zelf en ten aanzien van de verduurzaming en verbetering van het
warmtenet heeft een woningeigenaar weinig tot geen invloed. Deze werkwijze is gebruikelijk
ook voor het gas- en elektriciteitsnet wordt een forfaitaire waarde voor het rendement
gehanteerd.
Vraag 2
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot een meer zuivere reflectie van de duurzaamheid
van woningen in het energielabel, bijvoorbeeld door het woningwaardestelsel te koppelen
aan de energievraag van een woning? Welke voor- en nadelen kleven aan een dergelijke
aanpak? Wat is uw visie op deze koppeling?
Antwoord 2
In het woningwaarderingsstelsel worden reeds punten toebedeeld op basis van het energielabel.
Daarmee is de energievraag van een woning gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel.
Op het energielabel staat het primaire fossiele energiegebruik in kWh/m2 per jaar berekend volgens de nieuwe bepalingsmethode, de NTA 8800. Dit heeft betrekking
op alle gebouwgebonden energie die de woning gebruikt, naast zelf opgewekte duurzame
energie.
Het energielabel geeft zodoende inzicht in de energetische staat van een woning, denk
aan gebouwgebonden installaties en isolatie. Het label gaat uit van een gemiddeld
gebruiksprofiel per woning en is daarmee onafhankelijk van het werkelijk gebruiksprofiel
en de energierekening van bewoners, dat wordt beïnvloed door individueel stookgedrag
of het gebruik van huishoudelijke apparaten. Het label geeft toekomstige huurders
en kopers daarmee een beeld van de energieprestatie van de woning dat ook vergeleken
kan worden met labels van andere woningen.
Overigens wordt de NTA 8800 blijvend verbeterd en worden inzichten in werkelijk gebruik
benut, opdat het energielabel zo goed mogelijk het gebouwgebonden werkelijk energiegebruik
benaderd, onafhankelijk van het gebruiksprofiel van bewoners.
Vraag 3
Klopt het dat bij stadsverwarming de aanvoertemperatuur minimaal 65 à 70 °C moet zijn?
Is het tevens juist dat de verhouding tussen het jaarlijkse energieverbruik van ruimteverwarming
en warmtapwater ongeveer 75/25 procent is, waardoor voor 25 procent van het jaarlijkse
energieverbruik het hele jaar een hogere temperatuur van het stadsverwarmingswater
nodig is? In hoeverre is het vasthouden aan deze eis wat u betreft efficiënt te noemen
qua energieverbruik? Welke mogelijkheden zijn er om de eisen voor warmtapwatertemperaturen
(tijdelijk) te verlagen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
Antwoord 3
De aanvoertemperatuur van een stadsverwarmingsnet mag ook lager zijn. Maar dan zal
er in de woning een voorziening aanwezig moeten zijn om de temperatuur van het tapwater
te verhogen naar 65 graden in verband met de bestrijding van de legionellabacterie.
In de praktijk worden dergelijke systemen ook al toegepast (warmtepompboosters). Vanuit
energetisch oogpunt kan het verstandig zijn om een stadsverwarmingssysteem op een
lage(re) temperatuur te exploiteren, en dan in de woning voor het tapwater de temperatuur
te verhogen met een booster.
Vraag 4 en 5
Klopt het dat het voorstel voor de nieuwe wet collectieve warmtesystemen het risico
in zich draagt dat bij het bepalen van de warmtekavels door lokale overheden er gekozen
wordt voor kleinere kavels waardoor het lastiger wordt om te optimaliseren in en tussen
warmtesystemen en ook innovatie wellicht achterwege blijft?
Deelt u de constatering dat het (onbedoelde) effect daarvan een hogere rekening voor
de eindafnemer zal zijn dan haalbaar zou zijn bij een inzet op grotere warmtesystemen?
Antwoord 4 en 5
Gemeenten hebben bij uitstek kennis van de specifieke kenmerken van de lokale situatie.
In het ontwerp van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) is daarom de bevoegdheid
voorzien voor gemeenten om een warmtekavel vast te stellen. Dit betreft een gebied
waar in een later stadium een warmtebedrijf voor wordt aangewezen dat verantwoordelijk
is voor de aanleg en exploitatie van het collectieve warmtesysteem in zijn kavel,
indien de gemeente in een omgevingsplan heeft besloten dat een bepaald deel van dit
warmtekavel overgaat op collectieve warmte.
In de concept wet zijn voorschriften opgenomen opdat de gemeente de omvang van een
kavel zodanig vaststelt dat
– een warmtebedrijf een collectief warmtesysteem doelmatig kan aanleggen en exploiteren
– de leveringszekerheid geborgd kan worden
– er geen structurele afhankelijkheid is van een ander collectief warmtesysteem
Ook is bepaald dat een gemeente bij de vaststelling van een warmtekavel indien relevant
rekening moet houden met de voornemens en (potentieel) beschikbare warmtebronnen in
een andere gemeente. Deze criteria dragen er aan bij dat bij de vaststelling van een
warmtekavel rekening gehouden wordt met onder meer het belang van optimalisatie en
innovatie. Daarbij merk ik op dat er vanuit mag worden gegaan dat gemeenten bij het
invullen van hun bevoegdheden de belangen van inwoners een belangrijke rol zullen
laten spelen. Aangezien optimalisatie en innovatie in de meeste gevallen in het belang
van haar inwoners zijn, zullen gemeenten die aspecten naar verwachting ook zeker meenemen.
Ten slotte merk ik op dat het niet zo is dat kleine collectieve warmtesystemen per
definitie ongunstig zijn in het kader van optimalisatie en innovatie.
Vraag 6
In hoeverre is er voldoende kennis aanwezig bij lokale overheden om warmtekavels vast
te stellen, zodanig dat de markt hier serieus op zal reageren?
Antwoord 6
Allereerst wordt verwacht dat gemeenten al beschikken over relevante kennis voor het
vaststellen van warmtekavels, bijvoorbeeld de kennis die zij hebben opgedaan bij het
opstellen van de Transitievisie Warmte (TVW). Ten behoeve van het opstellen van de
TVW dienen gemeenten immers verschillende onderzoeken uit te voeren, zoals het maken
van een startanalyse. Gemeenten verkrijgen hierdoor een eerste beeld over het alternatief
voor aardgas in hun wijken, wat de mogelijke warmtebronnen zijn en wat gelet daarop
een logische omvang van een warmtekavel is. Daarnaast verkrijgen gemeenten via de
in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde criteria een kader waaraan zij moeten toetsen
bij het vaststellen van een warmtekavel. Ook deze criteria bieden steun, aangezien
gemeenten zo weten wat relevante aspecten zijn om te betrekken bij het vaststellen
van een warmtekavel.
Ik ben me er echter van bewust dat ondanks het voorgaande niet alle gemeenten op dit
moment evenveel kennis zullen hebben van collectieve warmte en het besluitvormingsproces
daarbij. Om lokale overheden te ondersteunen tijdens het proces van het vaststellen
van een warmtekavel kan het Expertise Centrum Warmte (ECW) worden ingeschakeld om
ondersteuning te bieden aan de lokale overheden. Tevens merk ik op dat er op dit moment
met VNG en IPO gesprekken lopen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Ook wordt er aan de sectortafel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord nagedacht
over welke aanvullende ondersteuning gemeenten nodig hebben voor de uitvoering van
de transitievisies warmte.
Vraag 7
Welke mogelijkheden ziet u om beter te sturen op verschillende belangen (zoals korte
termijn doelen bij de gemeente versus langjarige exploitatie die leidt tot voordelen
voor de eindafnemer) tijdens de concurrerende aanbiedingen op warmtekavels?
Antwoord 7
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, herken ik mij niet in de belangentegenstelling
die in deze vraag wordt gesuggereerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.