Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Staaij over het artikel ‘Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats’
Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats» (ingezonden 20 oktober 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 18 november
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 605.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 4 en 6
Wat is uw oordeel over het feit dat onderzoek naar energieën, séances of het opwekken
van geesten zonder toestemming van nabestaanden niet onder de strafbaarstelling van
grafschennis valt?
Onderkent u dat in het bovengenoemde artikel sprake is van grafschennis en dat hier
een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Bent u bereid te bevorderen dat een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin
de strafbaarstelling van grafschennis verruimd wordt?
Antwoord 2, 4 en 6
Ik kan mij voorstellen dat de nabestaanden van de overledenen die op de desbetreffende
begraafplaats begraven liggen, ontdaan zijn door hetgeen is voorgevallen. Van het
Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat er door meerdere personen aangifte
is gedaan. Op dit moment worden de aangiften verzameld en beoordeeld. Het is aan het
OM om te oordelen of zonder meer kan worden geconcludeerd dat de gedragingen die worden
beschreven in het nieuwsartikel waarnaar u verwijst, niet onder de strafbaarstelling
van grafschennis zouden vallen. Daarom ga ik nu niet in op de vraag of het wenselijk
is om de strafbaarstelling van grafschennis te verruimen. Wel kan ik u laten weten
dat het WODC op dit moment onderzoek doet naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling
van lijkschennis, waarbij ook de strafbaarstelling van grafschennis aan de orde komt.2
Vraag 3
Bent u bekend met de zeer nauwe interpretatie van grafschennis in Nederland3 in tegenstelling tot de ruimere interpretatie in bijvoorbeeld België4, waar «iedere opzettelijk gepleegde materiële daad, gepleegd niet alleen tegen het
graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis
wordt beledigd of gekwetst»5 onder grafschennis valt?
Antwoord 3
Inderdaad heeft het Belgische Hof van Cassatie geoordeeld dat grafschennis, zoals
strafbaar gesteld in artikel 453 van het Belgische Strafwetboek, «de opzettelijk gepleegde
materiële daad is, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats
van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst.»6 Grafschennis betreft het schenden van de nagedachtenis van de overledene, en niet
het schenden van gevoelens van de nabestaanden.7 Naar Nederlands recht is sprake van het schenden van een graf indien «sprake is van
opzettelijke krenking van de nagedachtenis van de overledene en/of van het piëteitsgevoel
zijner betrekkingen».8 Naar zowel Belgische als Nederlandse wetgeving moet voor grafschennis dus sprake
zijn van krenking of schending van de nagedachtenis van de overledene zelf.
In de Belgische rechtspraak heeft het begrip «graf» wel een ruimere uitleg dan in
de Nederlandse rechtspraak. Zo oordeelde het Belgische Hof van Beroep te Antwerpen
«dat onder het begrip «graf» moet worden begrepen elke plaats waar een overledene
te ruste wordt gelegd en dit vanaf de opbaring in afwachting van de kisting of de
begrafenis»,9 welke opvatting is bevestigd in het cassatiearrest waarnaar u verwijst. Onder «opbaring»
dient naar Belgisch recht overigens te worden begrepen het neerleggen op een rustbed
of op een rusttafel van een lijk, dat is klaargemaakt voor zijn kisting of voor zijn
begrafenis.10 In de Nederlandse jurisprudentie wordt onder het begrip «graf» in de zin van artikel
149 Wetboek van Strafrecht echter verstaan «een plaats waar een lijk begraven ligt».11
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 6 heb aangegeven, wil ik niet vooruitlopen
op het oordeel van het OM of in dit concrete geval naar Nederlands recht sprake is
van grafschennis.
Vraag 5
Bent u van mening dat het niet verruimen van de strafbaarstelling van grafschennis
in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk
dat dit getolereerd wordt in Nederland zolang geen graven vernield worden?
Antwoord 5
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 heb geantwoord, wil ik niet vooruitlopen
op het oordeel van het OM of in dit geval sprake is van grafschennis. Overigens geldt
in zijn algemeenheid dat er onderscheid bestaat tussen gedragingen die naar maatstaven
van fatsoen en moraal als onbehoorlijk worden beschouwd, en gedragingen die daarnaast
ook vallen onder een strafrechtelijke verbodsbepaling. De redenering dat uit het feit
dat een bepaalde gedraging niet strafrechtelijk verboden is, zonder meer moet worden
afgeleid dat deze maatschappelijk aanvaardbaar is, kan ik daarom niet volgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.