Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over belemmeringen voor gezinshuizen en pleegouders
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over belemmeringen voor gezinshuizen en pleegouders (ingezonden 19 mei 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
16 november 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3086.
Vraag 1
Is bekend hoeveel gezinshuizen er in 2020 waren? Stijgt het aantal gezinshuizen nog
steeds? Hoeveel kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis en bij pleegouders?
Is bekend wat de verdeling is in type constructies, zoals loondienst, franchise en
zelfstandig?
Antwoord 1
In opdracht van het kernteam gezinshuizen1 heeft het Nederlands Jeugdinstituut samen met Gezinspiratieplein een publicatie gezinshuizen
opgesteld (de eerste vijf factsheets werden opgesteld door Gezinspiratieplein). Deze
publicatie, bijgevoegd bij deze beantwoording, geeft inzicht in de cijfers over 2020.
Zoals hier staat beschreven, was de werkwijze bij het opstellen gedeeltelijk anders
dan in 2018 en voorheen. Hierdoor zijn de gegevens uit voorgaande factsheets niet
volledig te vergelijken met de huidige cijfers. Toekomstige publicaties zullen dezelfde
werkwijze als de huidige werkwijze hanteren en zullen gebruik maken van de definitie
van gezinshuizen zoals beschreven in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen2.
Uit de cijfers blijkt dat er in 2020 in totaal 979 gezinshuizen waren met in totaal
3.678 jeugdigen. In 2018 ging dit om 937 gezinshuizen waar 3.113 jongeren verbleven3. Over het algemeen is sprake van een stijgende lijn: in 2016 ging het om 764 gezinshuizen
waar 2.594 jongeren verbleven. De publicatie gaat ook nader in op de verdeling tussen
typen gezinshuizen zoals loondienst of zelfstandige gezinshuizen.
Uit de meest recente factsheet pleegzorg van Jeugdzorg Nederland (bijgevoegd bij deze
beantwoording) blijkt dat in 2020 23.093 jeugdigen bij pleegouders hebben gewoond.
In 2019 waren dit 23.272 jeugdigen en in 2018 22.741. De bijgevoegde factsheet pleegzorg
gaat nader in op de meest recente cijfers omtrent pleegzorg.
Vraag 2
Wat is het huidige tekort aan pleegouders en gezinshuisouders? Zijn er (zeer) jonge
kinderen die nu in een instelling zijn geplaatst omdat er onvoldoende pleegouders
en gezinshuisouders zijn?
Antwoord 2
De factsheet pleegzorg geeft aan dat in 2020 in totaal 17.312 pleeggezinnen waren.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar over het aantal kinderen dat op pleegzorg wachtte
op 31 december. Op 31 december 2020 waren dit 427 jeugdigen, 9% minder dan in 2019.
Voor hen is nog geen bemiddeling gestart. Daarnaast was voor 442 jeugdigen op 31 december
de aanvraag voor plaatsing bij pleegouders in behandeling bij een pleegzorgorganisatie
(dat is een afname van 12% in vergelijking met 2019). Voor hen werd een passend pleeggezin
gezocht: de bemiddeling was gestart, maar een plaatsing was nog niet (definitief)
rond. Dit heeft voornamelijk te maken met een tekort aan pleegouders en onvoldoende
keuzemogelijkheden voor een juiste match. In totaal wachtten op 31 december 2020 869
jeugdigen op plaatsingen bij pleegouders (zie bijgevoegde factsheet pleegzorg 2020).
Er kan niet worden aangegeven wat het exacte tekort aan pleegouders is. Een eventueel
tekort hangt af van zaken als de in- en uitstroom van pleegkinderen en pleegouders,
het aantal kinderen per pleeggezin, de specifieke wensen en behoeften van pleegkinderen
die wachten op pleegzorg (niet alle pleegouders kunnen voor alle pleegkinderen zorgen),
regionale spreiding van pleeggezinnen en vraag naar pleegzorg en de vorm van pleegzorg
die kinderen op een wachtlijst nodig hebben (zoals voltijds of deeltijdspleegzorg).
Vraag 3
Is er nog steeds sprake van een groot verschil in regionale spreiding?4 Zo ja, is bekend waarom het aantal gezinshuizen per regio zo verschillend is?
Antwoord 3
Bijgevoegde publicatie Gezinshuizen beschrijft de spreiding van het aantal zelfstandige
gezinshuizen per regio en het aantal gezinshuizen in loondienst per provincie. Er
zijn regio’s met relatief veel zelfstandige gezinshuizen. Zo zijn er in regio’s als
Zeeland, Twente en Drenthe tussen de 25 en 30 zelfstandige gezinshuizen per regio
actief. Daarnaast zijn er regio’s waarin niet of nauwelijks zelfstandige gezinshuizen
actief zijn, zoals Haarlemmermeer, Utrecht-stad en Zuid-Kennemerland. Ook het aantal
gezinshuizen in loondienst verschilt per provincie. Zo zijn in de provincie Noord-Holland
93 gezinshuizen in loondienst actief, tegenover 2 in Friesland.
Er kunnen verschillende factoren ten grondslag liggen aan deze regionale spreiding.
Ten eerste is, zoals ook in de publicatie gezinshuizen staat beschreven, niet van
alle zorgaanbieders bekend of ze gezinshuizen actief hebben. Het beeld is daarom niet
volledig, waardoor sommige regio’s wellicht ondervertegenwoordigd zijn in de cijfers.
Daarnaast kan regionale spreiding afhankelijk zijn van zaken als beschikbaarheid van
geschikte woonruimte, de vraag naar gezinshuiszorg en regionale inspanningen en ondersteuningsstructuren
voor gezinshuizen.
Vraag 4
Is bekend wat de leeftijdsopbouw is van kinderen in gezinshuizen? Wordt er sinds het
uitbreiden van het tarief voor verlengde pleegzorg ook langer gebruik gemaakt van
gezinshuiszorg voor jongvolwassenen na hun 18e?
Antwoord 4
Uit de meest recente cijfers van het CBS blijkt dat in 2020 5.310 kinderen en jongeren
een vorm van gezinsgerichte jeugdhulp hebben ontvangen (waaronder gezinshuiszorg).
De leeftijdsopbouw van deze jeugdigen was als volgt:
– 0 tot 4 jaar: 330 jeugdigen
– 4 tot 12 jaar: 1.920 jeugdigen
– 12 tot 18 jaar: 2.740 jeugdigen
– 18 tot 23 jaar: 320 jeugdigen.
Uit de CBS-cijfers blijkt dat in 2020 1.795 jongeren van 18 jaar of ouder pleegzorg
hebben ontvangen en 320 jongeren van 18 jaar of ouder een gezinsgerichte vorm van
jeugdhulp met verblijf. In 2019 ging dit om 1.175 jongeren binnen de pleegzorg en
310 binnen gezinsgericht. In 2018 waren dit 540 jongeren (pleegzorg) en 265 jongeren
(gezinsgericht).
Over het algemeen maken meer jongvolwassenen binnen de pleegzorg en gezinshuizen ook
na volwassenheid gebruik van de geboden hulp. Deze stijging is in lijn met de afspraken
die het Rijk heeft gemaakt met de sector om pleegzorg en gezinshuiszorg voortaan standaard
tot 21 jaar in te zetten.
Vraag 5
Kunt u uiteen zetten wat de landelijke eisen zijn voor gezinshuisouders als het gaat
om opleiding en aanvullende eisen zoals de SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd)-registratie?
Zijn er landelijke eisen over de financiële situatie? Herkent u het beeld dat er nogal
wat verschillende aanvullende eisen door gemeenten worden gesteld en dat ook het toezicht
langs verschillende lijnen loopt? Staat u ervoor open om betere afspraken te maken
zodat er meer eenduidigheid komt in eisen over financiën, opleidingsniveau en toezicht?
Antwoord 5
De eisen voor gezinshuisouders zijn vastgelegd in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen5. Deze zijn door een kernteam van experts met inbreng van de gezinshuissector zelf
opgesteld. Ze beschrijven de kenmerken waaraan een goed gezinshuis dient te voldoen.
Er worden ook voorwaarden gesteld aan de opleiding en daarmee samenhangende SKJ-registratie-eisen
voor gezinshuisouders.
Ook gemeenten stellen eisen aan de gezinshuiszorg. Bij de aanbesteding en inkoop van
de gezinshuiszorg dienen gemeenten naast de financiële voorwaarden ook te letten op
de kwaliteit van geleverde gezinshuiszorg. Daarmee zijn ook voor gemeenten de Kwaliteitscriteria
Gezinshuizen richtinggevend voor het vaststellen van kwaliteit van de gezinshuizen
en belangrijk bij de inkoop van deze zorg.
Landelijk is er een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg ontwikkeld6. Deze handreiking, opgesteld door Jeugdzorg Nederland, VNG, VGN en Present24x7, geeft
gemeenten en aanbieders meer houvast over de opbouw en hoogte van tarieven in de gezinshuiszorg.
Het toezicht op de gezinshuizen vindt plaats door de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd (IGJ). Zij toetst of de gezinshuizen voldoen aan het toetsingskader voor kleinschalig
zorgaanbod. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen worden ook door de IGJ gebruikt voor
het bepalen van eisen van het toetsingskader.
Gemeenten, aanbieders van gezinshuiszorg en de IGJ hebben ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid
een taak om de kwaliteit en de voorwaarden waaraan gezinshuiszorg dient te voldoen
te bepalen en te bewaken. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen zijn hierbij leidend.
Vraag 6
Bent u bekend dat veel gezinshuizen contracten hebben bij meerdere gemeenten en daarom
aan alle afzonderlijke gemeenten verantwoording moeten afleggen? Bent u bereid om
met gemeenten afspraken te maken zodat dit eenvoudiger kan, door bijvoorbeeld het
gebruik van standaard formulieren voor het afsluiten van contracten, het declareren
van zorgkosten en andere zaken?
Antwoord 6
Onder leiding van speciaal Adviseur Rita Verdonk werken jeugdhulpprofessionals en
inkopers van gemeenten aan het beperken van het aantal productcodes tot een minimale
set met een geharmoniseerde tijd. Het Rijk en de sector zijn voornemens om deze op
te nemen in een Ministeriële Regeling. Hiermee wordt ook het tijdschrijven voor professionals
aanzienlijk beperkt.
Vraag 7
Wat zijn de tarieven die gehanteerd worden door gemeenten? Zitten hier grote verschillen
tussen? Zijn er afspraken over minimumtarieven? Zo niet, waarom niet? In hoeverre
kunnen gemeenten eenzijdig tarieven verlagen?
Antwoord 7
In het kader van het koersdocument gezinshuizen7 en bijbehorende kwaliteitscriteria8 hebben Jeugdzorg Nederland, VNG, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en
Present24x7 een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg opgesteld (zie ook mijn
antwoord op vraag 5). Op basis van deze handreiking kunnen aanbieders en gemeenten
de hoogte en de opbouw van het tarief bespreken. Doordat niet elk gezinshuis hetzelfde
is qua grootte, ondersteuningsaanbod, huisvesting en dergelijke, verschilt ook de
kostenstructuur van locatie tot locatie en daarmee het tarief dat de gemeente hanteert.
Gemeenten en aanbieders kunnen op lokaal niveau het beste bezien welke hulpverlening
nodig is en welk tarief daarbij past.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat gezinshuizen vaak een langdurige en stabiele, fysieke plek
bieden aan kinderen en zij daarom gebaat zijn bij duidelijkheid? Bent u het ermee
eens dat kortdurende contracten (van vaak 1–3 jaar) voor zowel de kinderen als de
gezinshuizen niet wenselijk zijn? Bent u bereid om hier met aanbieders en gemeenten
afspraken over te maken?
Antwoord 8
Gezinshuizen zijn veelal bedoeld om langdurig een plek te bieden aan kinderen en jeugdigen
die uit huis zijn of worden geplaatst. Soms is het echter mogelijk dat een gezinshuis
ook kortdurend verblijf aanbiedt aan jeugdigen die dit nodig hebben. Gemeenten, zorgaanbieders
en gezinshuizen zijn daarom aan zet om hierover samen goede afspraken te maken en
daarbij ook rekening te houden met de wensen en behoeften van de jeugdigen en hun
begeleiders c.q. ouders of voogden.
Vraag 9
Herinnert u zich nog het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan»9 van Het Vergeten Kind waaruit bleek dat uit huis geplaatste jongeren gemiddeld zes
keer zijn verplaatst, maar het ook voorkomt dat een kind 20 keer is verplaatst? Wat
is er sinds de beantwoording van onze vragen op 30 april 202010 concreet gebeurd om het aantal verhuizingen terug te dringen? Waar wordt bijgehouden
hoe vaak kinderen nu verhuizen? Is het gemiddelde nog steeds zes keer of is dit omlaag
gebracht?
Antwoord 9
Het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan» van Stichting Het Vergeten
Kind gaf een indringende boodschap en liet zien hoe belangrijk het is dat jongeren,
als ze uit huis geplaatst moeten worden, een passende plek krijgen. Alle kinderen
en jongeren verdienen het om op een stabiele plek op te groeien. Aanbieders, gemeenten
en het Rijk delen deze doelstelling en hebben, in het kader van het actieprogramma
Zorg voor de Jeugd, verschillende acties ingezet.
Zo zijn er bovenregionale expertisenetwerken ingesteld die zijn bedoeld om eraan bij
te dragen dat jongeren met complexe vragen passende hulp krijgen. Om de residentiële
jeugdhulp te transformeren en daarmee passender te maken voor kinderen, heb ik in
2020 en 2021 in totaal € 85,5 mln, beschikbaar gesteld aan gemeenten via de specifieke
uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp.11 Daarvan is € 33,5 miljoen bedoeld voor de vastgoedtransitie in de gesloten jeugdhulp,
€ 5 mln. voor de ombouw van separeerruimten en € 50 mln. voor de vastgoedtransitie
driemileuvoorzieningen. Met deze impuls wil ik bevorderen dat jongeren die uithuisgeplaatst
moeten worden in een meer passende, gezinsachtige omgeving kunnen verblijven.
Om te zorgen dat uit huis geplaatste jongeren een passende plek krijgen, kunnen gemeenten,
jeugdbeschermers en aanbieders ook een beroep doen op de regionale expertteams.
Landelijk wordt het aantal verhuizingen van kinderen niet bijgehouden. Dat is aan
gemeenten en dient op regionaal niveau te gebeuren. Mij is bekend dat de jeugdregio
Food Valley een goed inzicht heeft in het aantal doorverhuizingen en haar beleid hierop
aanpast.
Vraag 10
Klopt het dat er soms wordt gefinancierd op enkel «geleverde zorg», waardoor een gezinshuis
inkomsten mist als een kind bijvoorbeeld een nacht bij een vriendje/vriendinnetje
slaapt? Bent u het ermee eens dat logeerpartijtjes horen bij het normale gezinsleven
en dat het onwenselijk is als gezinshuizen er financieel nadeel bij hebben als dit
niet gebeurt?
Antwoord 10
Ja, ik vind dat logeerpartijtjes bij het normale gezinsleven horen. Daarnaast ben
ik van mening dat het mogelijk moet zijn om, als de situatie daar om vraagt, verschillende
vormen van hulp elkaar te laten versterken, door bijvoorbeeld gezinshuiszorg te combineren
met weekendpleegzorg. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat gezinshuizen worden
gekort op hun inkomsten wanneer een kind sporadisch bij een vriend/vriendin logeert.
Wel zijn er situaties mogelijk waarin het tarief wordt aangepast wanneer een kind
structureel ergens anders verblijft, bijvoorbeeld in de weekenden bij de eigen ouders
of bij een pleeggezin.
Vraag 11
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie-Westerveld12 waarin de regering wordt gevraagd om met de Belastingdienst in gesprek te gaan om
fiscale knelpunten voor pleegouders weg te nemen? Welke concrete veranderingen zijn
hieruit voortgekomen?
Antwoord 11
Pleegouders hebben aangegeven dat ze knelpunten ondervinden in de kinderopvangtoeslag,
die afhankelijk is van het inkomen van de pleegouders en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een tegemoetkoming voor werkenden met
kinderen tot 12 jaar in verband met de specifieke lasten waarvoor werkenden met jonge
kinderen zich gesteld zien. Aangezien pleegouders een pleegvergoeding ontvangen, komen
ze niet in aanmerking hiervoor.
Momenteel loopt een breed onderzoek waarin wordt nagegaan met welke financiële knelpunten
pleegouders te maken hebben, hoe in de praktijk wordt omgegaan met bijzondere kosten
en hoe tarieven voor pleegzorg zijn opgebouwd. Op basis van de uitkomsten zal ik met
betrokken partijen, zoals de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging
voor Pleeggezinnen (NVP) nagaan hoe we financiële knelpunten voor pleegouders zoveel
mogelijk weg kunnen nemen en hoe we om kunnen gaan met de vergoeding van bijzondere
kosten, bijvoorbeeld door het opstellen of aanpassen van handreikingen. We gaan hierbij
ook nadrukkelijk in op kosten voor kinderopvang. De planning is om dit onderzoek met
de volgende voortgangsbrief jeugd (in november 2021) naar uw Kamer te sturen.
Vraag 12
Klopt het dat gezinshuisouders in tegenstelling tot pleegouders geen blokkaderecht
hebben? Bent u bereid om in kaart te brengen of een versterking van de rechtspositie
van gezinshuisouders kan bijdragen aan het terugdringen van het aantal overplaatsingen?
Antwoord 12
Ja, het klopt dat gezinshuisouders, in tegenstelling tot pleegouders, geen blokkaderecht
hebben. Gezinshuisouders nemen een andere positie in dan pleegouders. Gezinshuisouders
zijn, in tegenstelling tot pleegouders, professionals die voor hun werk inkomsten
ontvangen in de vorm van salaris en/of winst uit onderneming. Gezinshuisouders hebben
vanuit die positie, net als alle andere jeugdhulpprofessionals, geen blokkaderecht.
Het blokkaderecht is een middel om de positie van pleegouders te verstevigen en niet
om overplaatsingen te verminderen.
Wel wordt, indien overplaatsing van kinderen in gezinshuizen wordt overwogen, ook
het oordeel van de gezinshuisouders en mogelijk ook de wens van het kind zelf of de
ouders en/of het wettelijk gezag meegenomen in de uiteindelijke beslissing om tot
overplaatsing van een kind/ jeugdige over te gaan. Samen met gezinshuisouders en andere
professionals willen we nagaan hoe we jeugdigen die uit huis geplaatst worden zo goed
mogelijk kunnen plaatsen om daarmee onnodige overplaatsing te voorkomen. Hiervoor
is door het NJi een factsheet ontwikkeld met criteria welke plek het best passend
is voor een kind dat niet thuis kan wonen13.
Vraag 13
Is in beeld wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor gezinshuisouders? Zijn er
meer kosten geweest in verband met onder meer thuisonderwijs? Op welke manier worden
gezinshuisouders ondersteund?
Antwoord 13
De coronacrisis heeft veel flexibiliteit gevraagd van kinderen, jongeren, ouders,
de jeugdzorgsector en van gezinshuisouders. Het wegvallen van zaken als onderwijs,
sport en hobby’s heeft een impact op kinderen en jongeren en daarmee ook op hun (gezinshuis/pleeg)ouders
en/of begeleiders. De jeugdzorgsector heeft zich vanaf het begin van de coronacrisis
ingezet om de hulp en ondersteuning voor kinderen en jongeren zo goed mogelijk in
te vullen, ondanks de beperkende maatregelen.
Het kabinet heeft geen zicht op extra kosten die gezinshuisouders hebben gehad vanwege
de maatregelen tegen het coronavirus. Wel heeft kabinet afgelopen februari € 40 mln.
beschikbaar gesteld voor een steunpakket Welzijn Jeugd. Het steunpakket Welzijn Jeugd
focust op 3 componenten:
– Meer (ruimte voor) sociale interactie;
– Laagdrempelige mentale ondersteuning;
– Aanvullende ondersteuning voor specifieke groepen.
Het grootste deel (€ 33,5 mln.) van de financiële middelen wordt gebruikt om gemeenten
in staat te stellen hun sociale activiteiten, laagdrempelige mentale ondersteuning
en jongerenwerk voort te zetten. Om deze lokale aanpak te versterken, financiert VWS
aanvullend circa 40 landelijke initiatieven, waaronder initiatieven gericht op (thuis)onderwijs.
Wanneer gezinshuisouders in individuele gevallen extra kosten hebben gehad wegens
de maatregelen tegen het coronavirus is het aan jeugdhulpaanbieders en gemeenten om
hier passende oplossingen voor te vinden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.