Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over 'de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september 2021 met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij’
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij (ingezonden 24 september 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 16 november
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 403.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september
met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij?1
Antwoord 1
Ik ken deze uitspraken.
Vraag 2
Kunt u inhoudelijk reageren op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de
vernietigde legalisaties van PAS-meldingen?
Antwoord 2
Rijk en provincies hebben al meerdere keren aangekondigd dat, gegeven het traject
van legalisatie, handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden
afgewezen (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties
en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld
beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in
deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechter een besluit van
de provincie Utrecht vernietigde, omdat er ten tijde van het besluit nog geen sprake
was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat inmiddels is voorgeschreven in
de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er geen sprake was van een concreet
zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen van het legalisatieprogramma
belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig
is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard
wordt gewerkt aan het legaliseren van de melders, zodat ze minder risico lopen om
te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
Vraag 3
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek van de rechtbank op de technische stalmaatregelen?
Antwoord 3
In de betrokken procedures ging het om het gebruik van Rav-emissiefactoren in het
kader van een aanvraag van een Natura 2000-vergunning op grond van artikel 2.7 van
de Wet natuurbescherming voor de wijziging van een veehouderijbedrijf. De rechter
ging – kort gezegd – vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie
zonder nadere onderbouwing niet mee in de stelling dat de wijziging in het veehouderijbedrijf
ten opzichte van de bestaande situatie (toepassen emissiearme techniek en ontstane
emissieruimte opvullen met meer dieren) niet kon leiden tot een toename van de stikstofdepositie
op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied. Tegen deze uitspraken is hoger beroep
ingesteld door de provincie Utrecht, ik ondersteun dit proces.
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij
(Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) tot stand gekomen op
basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens
een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking
goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek
weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik
van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis
ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt
nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren
zijn door de Minister van IenW vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of
een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden
de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen
te berekenen aan de hand van AERIUS.
Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader
onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. Voorts is mijn
brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen
uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in
de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022
beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het
nieuwe kabinet.
Ik onderschrijf het belang van een adequate handhaving, voor de goede werking van
stalsystemen in de praktijk. In de uitvoeringsagenda Schone Lucht Akkoord staan op
blz. 57 reeds enkele acties die gericht zijn op verbetering van toezicht en handhaving
bij emissiearme stalsystemen.
Vraag 4
Kunt u reageren op de ferme kritiek van de rechtbank op regering en wetgever over
het uitblijven van een oplossing voor de stikstofproblematiek?
Antwoord 4
De rechter heeft geoordeeld in acht individuele zaken, maar hier ook enkele overkoepelende
bespiegelingen aan toegevoegd. Zo worden kabinet en wetgever opgeroepen om «met goed
doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers
en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen».
Ik begrijp en herken de oproep van de rechtbank. Het kabinet heeft belangrijke stappen
gezet met de structurele aanpak stikstof en de wet stikstofreductie en natuurverbetering
(Wsn). Met deze wet is de structurele aanpak van de stikstofproblematiek verankerd,
en zijn wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie
van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden vastgesteld. Ook bevat de Wsn de
wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling
te realiseren, om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke
regels over monitoring en bijsturing. In de komende jaren zal dit programma met (bron)maatregelen
moeten worden uitgevoerd en er moeten aanvullende maatregelen vastgesteld worden om
de omgevingswaarden voor de langere termijn te waarborgen. Bij alle maatregelen staat
de invloed op de gunstige staat van instandhouding centraal en daarvan afgeleid de
robuustheid van toestemmingsverlening.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.