Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over het gebruik van de deeltijd-WW nu werk afneemt door de stijgende energieprijzen
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het gebruik van de deeltijd-WW nu werk afneemt door de stijgende energieprijzen (ingezonden 14 oktober 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 16 november 2021).
Vraag 1
Kan de deeltijd-Werkloosheidswet (WW) gebruikt worden door bedrijven voor werknemers
die door de stijgende energieprijzen werkzaamheden stil hebben gelegd? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 1
Er is geen deeltijd-Werkloosheidswet. Bedrijven hebben wel de mogelijkheid bij de
Minister van SZW ontheffing aan te vragen van het verbod op werktijdverkorting. In
de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 is neergelegd op welke
wijze de Minister gebruikmaakt van de bevoegdheid om ontheffing te verlenen. Indien
de Minister een verzoek goedkeurt, hebben de werknemers die bij dat bedrijf werken
en te maken krijgen met werktijdverkorting, recht op een uitkering op grond van de
werkloosheidswet.
Aanvragen voor ontheffing van het verbod op werktijdverkorting op basis van de onlangs
gestegen energieprijzen zullen in de regel niet gemakkelijk worden toegekend. De ontheffing
van het verbod op werktijdverkorting wordt verleend in situaties waarbij er sprake
is van een buitengewone omstandigheid die niet tot het normale ondernemingsrisico
kan worden gerekend (calamiteit), die tot gevolg heeft dat er een kortdurende periode
van werkvermindering is. Een (veel) hogere prijs van een grondstof is daarbij op zichzelf
geen buitengewone omstandigheid. Een hogere prijs ontstaat doorgaans door reguliere
marktomstandigheden, zoals een hogere vraag naar het eindproduct. Bijvoorbeeld een
overstroming of een brand zijn wél buitengewone omstandigheden.
Het is aan het aanvragende bedrijf aan te tonen dat de prijsstijging het gevolg is
van een buitengewone omstandigheid, én dat die omstandigheid leidt tot een werkvermindering
van meer dan twintig procent. Bovendien zal het bedrijf moeten laten zien dat er geen
sprake was van een normaal ondernemersrisico. Daarbij is de vraag van belang of de
werkvermindering redelijkerwijs niet door goed ondernemerschap had kunnen worden voorkomen.
Een ondernemer had wellicht kunnen kiezen voor voorraadvorming of het sluiten van
langetermijncontracten.
Voor zover nu kan worden overzien lijkt de huidige stijging van de energieprijzen
veroorzaakt door reguliere marktomstandigheden, zoals een hogere vraag. Bovendien
lijken veel bedrijven het risico op energieprijsstijgingen te hebben afgedekt of door
te berekenen aan hun klanten, wat er op duidt dat hier sprake is van een normaal ondernemersrisico,
waarvan van ondernemers verwacht kan worden hierop te anticiperen.
Vraag 2
Welke bedrijven maken door de stijgende energieprijzen op dit moment al gebruik van
de deeltijd-WW?
Antwoord 2
Er zijn geen bedrijven die onder verwijzing naar de stijgende energieprijzen een ontheffing
hebben van het verbod op werktijdverkorting.
Vraag 3
Zijn er aanpassingen van de deeltijd-WW nodig teneinde ontslagen door stijgende energieprijzen
te voorkomen? Zo ja, welke?
Antwoord 3
Diverse Nederlandse bedrijven zijn geraakt door de hoge energieprijzen. Dat er kan
toe leiden dat zij moeten inkrimpen, en soms werknemers moeten laten gaan. Dat is
voor iedereen die betrokken is bij het bedrijf een hard gelag. Het heeft een grote
impact als iemand haar bedrijf ziet krimpen, of moet ervaren dat het bedrijf waar
iemand zich jaren voor hebt ingezet zich genoodzaakt ziet hem te ontslaan.
Tegelijkertijd heeft Nederland een dynamische economie, en willen we dat ook hebben.
Het risico op krimp is een onderdeel van zo’n economie. Bedrijven zijn daarin zelf
verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering, en kunnen innoveren en inspelen op omstandigheden.
Daardoor leveren zij een steeds betere prijs-kwaliteitverhouding aan consumenten en
andere afnemers, waar Nederland als geheel baat bij heeft. Als de overheid garant
zou gaan staan voor marktrisico’s, dan vermindert of verdwijnt deze dynamiek, wat
een nadelig effect heeft op de welvaart van alle Nederlanders. Hierom staan bedrijven
in Nederland in eerste instantie zelf aan de lat in hun bedrijfsvoering rekening te
houden met veranderende inkoopprijzen van bijvoorbeeld energie.
Daarbij is het van belang dat ook de overheid zijn rol vervult. Het kabinet zet zich
daarvoor in. Door zorg te dragen voor een goed draaiende economie. Door ondernemers
bij te staan die te maken krijgen met buitengewone omstandigheden die niet tot het
normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend. En door werknemers met bijvoorbeeld
scholingsmogelijkheden de mogelijkheid te bieden na ontslag zo snel mogelijk weer
elders aan de slag te komen, en waar dat niet het geval is een vangnet te bieden door
het stelsel van sociale zekerheid.
Vraag 4
Wat doet het kabinet om ervoor te zorgen dat werkende mensen zo min mogelijk hun werk
verliezen als gevolg van de stijgende energieprijzen?
Antwoord 4
Zoals in vraag 3 toegelicht is de Nederlandse economie gebaat bij economische dynamiek.
Het hebben van een goede bedrijfsvoering, waarbij mensen niet hoeven te worden ontslagen,
is daarbinnen primair een verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. Daarbij is het
van belang dat mensen die wél te maken krijgen met ontslag, elders weer aan de slag
kunnen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
In de vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2022 heeft het kabinet de oorspronkelijke
compensatiemaatregelen via de energiebelasting (Kamerstuk, 29 023, nr. 271) aangepast om uitvoering te geven aan de motie van de leden Grinwis en Stoffer (Kamerstuk
35 925, nr. 133). Hierdoor stelt het kabinet 125 mln. euro ter beschikking om meer lastenverlichting
te bieden aan het mkb met een hoger energiegebruik. Als gevolg van het geheel aan
maatregelen treedt er voor bedrijven een lastenverlichting van circa 600 miljoen euro
op.
Vraag 5
Welke middelen zijn er beschikbaar voor (om)scholing indien bedrijven werknemers willen
scholen in de periode waarin werkzaamheden stil liggen?
Antwoord 5
Scholing van werknemers is in beginsel aan werkgevers en werknemers zelf. Werkgevers
kunnen de opleiding van een werknemer betalen of een werknemer betaald verlof geven
voor studiedagen. Voor sommige opleidingen hebben werkgevers via collectieve arbeidsovereenkomsten
(cao's) afspraken gemaakt met Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen).
De overheid stimuleert scholing. Er zijn daarbij verschillende middelen beschikbaar
waar werknemers gebruik van kunnen maken in een periode waarin werkzaamheden stil
liggen. In het kader van de Coronacrisis is vorig jaar de Tijdelijke subsidieregeling
NL leert door met inzet van scholing geïntroduceerd. Via de regeling kan iedereen
met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt gratis online scholing volgen via hoewerktnederland.nl.
Deze regeling is vorig jaar van start gegaan en loopt nog door tot eind volgend jaar.
Begin volgend jaar zal nieuw aanbod worden toegevoegd aan het huidige aanbod. Naar
alle waarschijnlijkheid gaat het dan om ongeveer 50.000 tot 80.000 nieuwe scholingstrajecten.
Daarnaast kunnen werknemers vanaf maart 2022 gebruik maken van een individuele tegemoetkoming
van maximaal € 1.000 waarmee arbeidsmarktrelevante scholingsactiviteiten (mede)gefinancierd
kunnen worden (het STAP-budget). Het STAP-budget kan niet ingezet worden voor scholingsactiviteiten
die tevens bekostigd worden door private scholingsbudgetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.