Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Plas over het bericht: ‘Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat’
Vragen van het lid Van der Plas (BBB) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat» (ingezonden 20 september 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 16 november 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 91.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de inzichten uit het, door het Intergovernmental Panel on Climate
Change (IPCC) aangedragen rapport, een herbeoordeling vereisen van de klimaatopgave
die aan de melkvee- en rundveehouderij is opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Nee deze mening deel ik niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek
aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100
(de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij
constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode
GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht.
Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming
van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100. De rekenmethode GWP* laat zien dat
het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming
van de aarde af te zwakken. Aanpassing van de internationale afspraken door nieuwe
inzichten kan doorvertaling krijgen in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog
niet aan de orde.
Ik licht bovenstaande graag nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep
1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties
en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC
rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van
actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende
methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende
broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen
uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de
tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze
impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen
afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100 rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen
over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas
en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen
door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde
GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen
zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect
van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek2 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren
na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt.
Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde
opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect,
en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk
dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie
van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie
ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan
echter wel op mondiale schaal plaatsvinden. De bijdrage van (toe- of afnemende) nationale
emissies van methaan wordt dan afhankelijk van de mondiale emissietrend.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is
het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal
worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën
hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het
IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC inzichten uit deze
cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale
afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt
berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het
klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Vraag 3
Bent u op de hoogte van de passage «nieuwe inzichten ten aanzien van [...] methaan
in de koolstofcyclus zullen ten gunste [...] komen van de opgave van de zuivelsector»
in het klimaatakkoord? Kunt u aangeven op welke wijze u met deze nieuwe inzichten
uitvoering gaat geven aan deze afspraak in het klimaatakkoord?
Antwoord 3
Ik ben op de hoogte van de genoemde passage en ik vind het belangrijk om in gesprek
te blijven over (wetenschappelijke) inzichten, zo ook met de melkveesector binnen
de klimaattafel Landbouw en Landgebruik. Afspraken die zijn gemaakt in het kader van
het internationale klimaatakkoord blijven daarbij leidend. Zoals aangegeven in het
antwoord op vraag 2 geeft het IPCC-rapport de actuele wetenschappelijke inzichten
weer en worden de internationale afspraken in dit rapport niet herzien, noch beoordeeld.
Vraag 4
Erkent u dat er in Nederland melk met een footprint van 1,2 kg CO2 per liter melk geproduceerd wordt en dat het verplaatsen van melkproductie van Nederland
naar het buitenland kan leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen,
omdat de vraag naar zuivel stijgt en de carbon footprint van melk wereldwijd gemiddeld
2,4 kg CO2 per liter melk bedraagt?
Antwoord 4
Verplaatsing van melkproductie naar een ander land kan leiden tot een afname of toename
van de uitstoot. Dit is afhankelijk van veel factoren en verschillend per bedrijf.
Vraag 5
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat klimaat een mondiaal thema is, dat ook
als zodanig moet worden bezien, het verplaatsen van de productie van levensmiddelen
naar landen waar deze met een hogere footprint geproduceerd worden, negatief bijdraagt
aan klimaatverandering?
Antwoord 5
Klimaatverandering is inderdaad een wereldwijde uitdaging. Het voorkomen van verdere
klimaatverandering vergt samenwerking met meerdere landen. Daarom hecht ik veel waarde
aan de internationale afspraken waar Nederland zich aan verbonden heeft. Deze internationale
afspraken moeten leiden tot een daling van de emissies wereldwijd en niet tot een
verplaatsing van emissies tussen landen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.