Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 825 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 19 november 2021
I. Algemeen
1. Aanleiding en inhoud van het wetsvoorstel
Met genoegen heb ik kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid omtrent het wetsvoorstel heeft uitgebracht. De leden van de fracties
van de VVD, D66, het CDA, de SP, de PvdA, GroenLinks, de ChristenUnie, de SGP, Volt en BIJ1 hebben inbreng geleverd voor het verslag.
De gestelde vragen beantwoord ik graag, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Bij de beantwoording van de vragen van de voornoemde fractieleden in
deze nota, is de paragraafindeling van het verslag aangehouden. Ik neem de vrijheid
om gelijkluidende vragen die op meerdere plaatsen in het verslag worden gesteld, gecombineerd
op één plaats te beantwoorden. Dit geldt onder andere voor de meer specifieke vragen
die leden van verschillende fracties reeds in het algemene deel van hun inbreng stelden.
De beantwoording van die vragen stel ik – onder verwijzing naar de desbetreffende
paragraaf van de nota – even uit tot het deel van deze nota dat in het bijzonder betrekking
heeft op die aspecten van het voorstel. Dit komt mijns inziens de volledigheid van
de beantwoording ten goede.
De leden van de SP-fractie geven aan enigszins verrast te zijn door de kritische brieven en e-mails die zij
hebben ontvangen over dit wetsvoorstel van mensen die bezorgd zijn over misbruik van
de regeling.
Het gevoel van verrassing deel ik in zekere zin, omdat het wetsvoorstel beoogt op
het niveau van de wet uitvoering te geven aan een maatschappelijke ontwikkeling ten
aanzien van de rechten van transgender personen. Anderzijds ben ik bekend met het
feit dat over die maatschappelijke ontwikkeling ook verschillend kan worden gedacht.
Ik ga nader in op de kanttekeningen die van verschillende zijden zijn geuit over het
wetvoorstel in paragraaf 3 van deze nota, gezamenlijk met de vragen van gelijke strekking
van de leden van de fracties van de VVD, ChristenUnie en de SGP.
De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe na een wijziging van de geslachtsregistratie voor de wet, toch
gewaarborgd zal worden dat iemand de juiste zorg kan ontvangen, op basis van het geslacht
dat bij geboorte is geregistreerd.
Het wetsvoorstel verandert niets in de zorg die aan transgender personen wordt verleend.
Voor een nadere toelichting op deze zorg verwijs ik graag naar het antwoord op de
vragen hierover van de leden van de SGP-fractie in paragraaf 8 van deze nota.
De leden van de SP-fractie constateren ten slotte dat er ook zorgen zijn die haaks staan op de zorgen in de
voorgaande vragen, namelijk dat het wetsvoorstel in veel opzichten niet ver genoeg
zou gaan. Zij wijzen op de adviezen van Transgender Netwerk Nederland en COC Nederland
en vragen de regering om in te gaan op de door deze organisaties geuite kritiek en
voorgestelde verbeterpunten.
De door Transgender Netwerk Nederland en COC Nederland geuite kritiek en voorgestelde
verbeterpunten komen aan bod in paragraaf 9 van deze nota, waarin de vragen over de
reacties op de internetconsultatie worden beantwoord.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering terugkijkt op de wijze waarop geslachtsregistratie en -wijziging
in het verleden is georganiseerd. Zij wijzen erop dat de regering hiervoor excuses
heeft aangeboden en een onverplichte financiële tegemoetkomingsregeling voorbereidt.
Zij vragen naar een stand van zaken en een waardering van de betrokken belangenorganisaties
van het verloop en de totstandkoming van deze excuses en tegemoetkoming.
Het kabinet heeft oog voor het leed dat de Nederlandse transgenderwetgeving van voor
1 juli 2014 heeft veroorzaakt. Zij heeft daarvoor excuses gemaakt aan eenieder die
daardoor direct of indirect geraakt is. Ik verwijs in dit verband graag naar de brief
aan uw Kamer van 30 november 2020 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en mij (Kamerstukken II 2020/21, 30 420, nr. 353) over de tegemoetkomingsregeling en de daarbij horende bijlagen die op 27 augustus
jl. aan uw Kamer zijn aangeboden (Kamerstukken II 2020/21, 30 420, nr. 36). De vragen van de aan het woord zijnde leden over het verloop en de totstandkoming
van deze excuses en tegemoetkoming worden beantwoord in paragraaf 7 van deze nota,
gezamenlijk met gelijkluidende vragen van de leden van de D66-fractie.
De vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor het afstammingsrecht beantwoord ik in
paragraaf 9 van deze nota. Dit geldt ook voor de vraag van deze leden over de mogelijkheid
van het opnemen van de «X» in de geboorteakte en de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel
tegemoet komt aan de problemen die non-binaire personen ervaren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts waarvoor geslachtsregistratie vandaag de dag eigenlijk nog nodig is.
De registers van de burgerlijke stand dienen als bron van de informatie die in de
Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) wordt opgenomen. Vanuit de BRP wordt informatie
verstrekt aan overheidsorganisaties en aangewezen derden. De registratie van het geslacht
is noodzakelijk voor uiteenlopende werkprocessen van overheidsorganisaties. Het wordt
in de zorgsector gebruikt bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker om de uitnodigingen
gericht aan de doelgroep te kunnen verzenden. Bij onderzoek en preventieve maatregelen
gericht op prostaatkanker wordt het gegeven gebruikt voor een selectieve uitnodiging
en adressering gericht aan mannen. Het gegeven geslacht wordt ook gebruikt in het
kader van het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van
praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek
samengestelde statistieken door het Centraal Bureau voor de Statistiek op grond van
diens wettelijke taak. Het gegeven geslacht wordt hierbij, zeker bij sociaaleconomische
thema’s, als één van de belangrijkste gegevens gezien.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het belang van emancipatie dat de regering aan het wetsvoorstel ten grondslag
legt en vragen welke belangen de regering nog meer ziet, en hoe de regering deze belangen
heeft meegewogen. Ook vragen deze leden de regering in te gaan op de vraag of naast
het feit dat sprake is van een beslissing van het individu, deze beslissing ook voor
anderen gevolgen heeft. Zij vragen welke gevolgen dat betreft en hoe deze zijn betrokken
bij de totstandkoming van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vragen ook hoe de regering
bij dit wetsvoorstel de opdracht weegt die de samenleving heeft om mensen te beschermen
tegen beslissingen die zij mogelijk op lange termijn betreuren. Zij willen weten of
de samenleving en daarmee de overheid een zorgplicht heeft zich ervan te vergewissen
dat een ingrijpende beslissing tot wijziging van de vermelding van geslacht weloverwogen
en duurzaam is.
Het voorliggende wetsvoorstel vereenvoudigt de procedure voor wijziging van geslachtsregistratie.
Dit is in het belang van de verdergaande emancipatie van transgender personen. Het
laat onverlet dat een wijziging van de geboorteakte alleen mogelijk is, als dit op
zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is in het belang van de transgender personen zelf en
in het belang van een betrouwbare overheidsregistratie.
Een zorgvuldige procedure kan op verschillende wijze worden vormgegeven. Dit kan door
de tussenkomst van een derde verplicht te stellen – bijvoorbeeld een deskundige of
een rechter – maar ook door een procedure in twee fasen, zoals opgenomen in het onderhavige
wetsvoorstel. Het kabinet heeft voor dat laatste gekozen, om zo veel mogelijk recht
te doen aan het belang van transgender personen bij een zo min mogelijk belastende
procedure.
Het kabinet ziet de keuze tot wijziging van de geslachtsregistratie als een individuele
keuze. Met deze keuze brengt de transgender persoon zijn juridische situatie in overeenstemming
met zijn feitelijke, sociale werkelijkheid. Het maakt dat hij de door hem beleefde
en geleefde genderidentiteit juridisch kan bevestigen. Deze wijziging heeft beperkte
gevolgen voor anderen. De wijziging heeft alleen directe gevolgen voor kinderen van
de transgender persoon die na de wijziging worden geboren. In het afstammingsrecht
wordt voor het ontstaan van het ouderschap namelijk aangesloten bij de nieuwe geslachtsregistratie:
een transgender man wordt «vader» en een transgender vrouw wordt «moeder». Dit is
alleen anders voor de transgender persoon uit wie het kind wordt geboren. Ik verwijs
voor een nadere toelichting op het afstammingsrecht graag naar paragraaf 9 van deze
nota. Het kabinet acht deze doorwerking naar het ouderschap van de kinderen van transgender
personen vanzelfsprekend. Ook voor deze kinderen geldt dat de wijziging van de geslachtsregistratie
een juridische bevestiging vormt van hun feitelijke situatie. Dit is in het belang
van alle betrokkenen.
Het kabinet ziet het als zijn opdracht mensen in staat te stellen eigen keuzes te
maken. Het kabinet ziet het voorts als zijn opdracht om mensen bij het maken van keuzes
zo goed mogelijk te informeren, voor zover die keuzes rechtsgevolgen hebben. Het wetsvoorstel
voorziet daarom in een zorgvuldig proces. Het is niet uit te sluiten of te voorkomen
dat individuen later op hun keuze terugkomen, bijvoorbeeld omdat zij hiervan spijt
hebben. Dit geldt even zozeer voor andere keuzes waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden,
bijvoorbeeld het aangaan van een huwelijk. De taak van de overheid strekt zich ook
in dat geval uit tot het mogelijk maken van nieuwe keuzes, informatieverschaffing
en het voorzien in zorgvuldige procedures.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de keuze van de wetgever om wijziging van het geslacht toe te
staan in situaties waarin niet het geslacht, maar de genderidentiteit afwijkt van
de gebruikelijke situatie. Zij vragen of de regering het inhoudelijk niet wenselijker
acht om in deze situaties in plaats van het definiëren van het geslacht door de genderidentiteit,
te kiezen voor een aanvullende categorie gender of een andere wijze van registratie.
Zij vragen of juist de verdergaande subjectivering van de Transgenderwet geen aanleiding
zou moeten vormen om deze structuur te herzien. Als voorbeeld van een registratie
zou gewezen kunnen worden op het Britse «gender registration certificate».
De kern van de wetgeving die het mogelijk maakt de geslachtsregistratie te wijzigen,
is dat die geslachtsregistratie zo in overeenstemming kan worden gebracht met de beleefde
genderidentiteit. Dit leidt er toe dat de transgender persoon zijn individuele, sociale
en maatschappelijke transitie ook in juridisch opzicht kan voltooien. Het behoud van
de geslachtsregistratie en het daarnaast introduceren van een registratie van de genderidentiteit
biedt in dit licht dan ook geen oplossing. Ook in het Verenigd Koninkrijk is het overigens
zo dat er na wijziging van de geslachtsregistratie geen onderscheid wordt gemaakt
tussen geslacht en gender op de geboorteakte. Na verkrijging van het «Gender Recognition
Certificate» wordt op de geboorteakte van de transgender persoon de (nieuwe) genderidentiteit
opgenomen in plaats van de geslachtsregistratie bij geboorte.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering daarnaast met klem te werken aan een grondige overweging van de
bezwaren die in Engeland, Duitsland, Spanje en Zweden hebben geleid tot het in enigerlei
vorm vasthouden aan het vereiste van de betrokkenheid van een deskundige die vaststelt
dat sprake is van genderdysforie. Deze leden constateren met ongerustheid dat de voorbereiding
in hoge mate gestempeld lijkt door een technische benadering gericht op uitvoeringsvragen
en dat inhoudelijk bezwaren en zorgen, zoals onder meer verwoord door de Stichting
Voorzij, de Nederlandse patiëntenvereniging en Gezinsplatform.NL, niet uitgebreid
en kenbaar gewogen zijn.
De wettelijke vereisten voor transgender personen om juridisch hun geslacht te wijzigen
lopen substantieel uiteen in verschillende landen. Dit geldt ook voor de verschillende
lidstaten van de EU (plus het Verenigd Koninkrijk), zo blijkt uit een onderzoek van
de Europese Commissie («Legal gender recognition in the EU: the journeys of trans
people towards full equality», juni 2020, hoofdstuk 6). Hieruit volgt dat in een aantal
EU-lidstaten een procedure voor wijziging van geslachtsregistratie beschikbaar is
die uitgaat van zelfbeschikking (België, Denemarken, Ierland, Luxemburg, Malta en
Portugal). Er zijn echter eveneens Lidstaten die nog helemaal geen (wettelijk vastgelegde)
procedures hebben (Bulgarije, Cyprus, Litouwen, Letland en Roemenië). Daarnaast zijn
er ook landen die alleen procedurele voorschriften hebben, zoals een voorgeschreven
procedure bij de rechter (Griekenland en Frankrijk). In andere landen wordt een medische
interventie als voorwaarde gesteld voor wijziging van de geslachtsregistratie (Slowakije,
Tsjechië, Polen, Finland, Oostenrijk, Estland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Italië)
of is een diagnose of supervisie vereist van een medische instantie of deskundige
(Slovenië, Duitsland, Hongarije, Kroatië, Zweden) alvorens wijziging mogelijk is.
Ik beschik niet over rechtsvergelijkend onderzoek over de vraag waarom dat in deze
laatstgenoemde lidstaten zo is.
Ik zie op dit moment ook geen aanleiding om daarnaar nader onderzoek te doen. Uit
de evaluatie van de Transgenderwet1 (hierna: de evaluatie) is gebleken dat aan de deskundigenverklaring naar huidig Nederlands
recht nadelen zijn verbonden. Ik verwijs in dit verband graag naar paragraaf 2 van
de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. De deskundigenverklaring
is eerder in de wet opgenomen om identiteitsfraude te voorkomen en om te vermijden
dat een wijziging berust op een opwelling. Uit de evaluatie blijkt dat identiteitsfraude
niet aannemelijk wordt geacht en volgt dat een zorgvuldige procedure ook op andere
wijze kan worden vormgegeven. De betrokkenheid van een deskundige is voor een zorgvuldige
procedure niet noodzakelijk, en ligt gelet op de daartegen in de evaluatie beschreven
bestaande bezwaren en bedenkingen niet in de rede.
De zorgen die in de samenleving bestaan over het wetsvoorstel zijn bij het opstellen
hiervan in ogenschouw genomen. Ik verwijs in dat licht naar paragraaf 3 van deze nota
waarin hierop nader wordt ingegaan.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van het aantal personen dat in de afgelopen jaren gebruik heeft
gemaakt van de wijziging van de geslachtsregistratie ook kan aangeven in hoeveel situaties
sprake is van wijziging van de geslachtsregistratie zonder dat medische behandelingen
aan de orde zijn.
De wijziging van de geslachtsregistratie kan worden verzocht zonder dat daarvoor enige
medische behandeling nodig is. De overheid houdt over de vraag of iemand medische
behandelingen heeft ondergaan ook geen gegevens bij.
De vragen van de leden van de Volt-fractie over de mogelijkheid van een non-binaire geslachtsregistratie of het open laten van
de geslachtsregistratie bij de geboorte van een kind worden beantwoord in paragraaf
9 van deze nota.
De leden van de Volt-fractie vragen voorts of er rekening is gehouden met de praktische uitvoering van de wet
en of hier al een plan voor klaar ligt. Daarnaast vragen zij of er al een plan voorzien
is voor de evaluatie van de wet.
In de consultatiefase hebben de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten en de Raad voor de rechtspraak gekeken naar de gevolgen
van deze wet voor de uitvoering. Zij achten het wetsvoorstel uitvoerbaar. Er is nog
niet voorzien in de evaluatie van de voorgestelde regelgeving. Een dergelijke evaluatie
lijkt mij zeker nuttig met het oog op het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop
dit wetsvoorstel erin slaagt de doelen die eraan ten grondslag liggen te bereiken.
De vragen van het lid van de BIJ1-fractie over inclusieve termen in het afstammingsrecht worden beantwoord in paragraaf 9 van
deze nota. Dat geldt eveneens voor de vragen over erkenning en regelgeving voor non-binaire
personen.
2. Evaluatie Transgenderwet
De leden van de VVD-fractie hebben vragen over het voorkomen van fraude en misbruik. Zij wijzen daarbij op een
weergave van de inbreng door ambtenaren van de burgerlijke stand ten behoeve van de
evaluatie van de Transgenderwet. Deze ambtenaren achtten het volgens onderzoekers
mogelijk dat in geval van serieuze fraude óók gerommeld zou kunnen worden met geslachtswijziging.
Het leek de ambtenaren echter niet erg waarschijnlijk dat het juist en alleen daarover
zou gaan, aldus de onderzoekers. Dat zou alleen anders kunnen liggen wanneer de betreffende
persoon een buitenlandse geboorteakte heeft. In dat geval is niet uit te sluiten dat
iemand in het geboorteland man is, terwijl zij in Nederland vrouw is (of andersom).
De ambtenaren van de burgerlijke stand gaven volgens onderzoekers aan dat dit mogelijk
ruimte zou bieden voor fraude of andere vormen van misbruik (evaluatie, p. 24, laatste
alinea). De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in kan gaan op deze weergave
van de inbreng van de ambtenaren van de burgerlijke stand. Zij vragen of het voor
de hand ligt de deskundigenverklaring te laten bestaan voor degenen die in het buitenland
zijn geboren en of een dergelijke regeling – en daarmee onderscheid tussen aanvragers
– mogelijk is. Ook willen deze leden graag weten of er andere maatregelen mogelijk
zijn om het risico op identiteitsfraude te mitigeren.
Uit de evaluatie van de Transgenderwet blijkt dat de onderzoekers geen aanwijzingen
hebben gevonden van fraude door middel van geslachtswijziging en dat de meeste respondenten
zich niets bij fraude in deze zin kunnen voorstellen (evaluatie, p. 24, 78). De passage
waarop de leden van de VVD-fractie wijzen, lees ik in dit licht. Ook de ambtenaren
van de burgerlijke stand vinden het niet waarschijnlijk dat er wordt gefraudeerd met
de geslachtsregistratie. Hoewel zij fraude of misbruik in het geval van een buitenlandse
geboorteakte niet geheel kunnen uitsluiten, wordt deze niet nader geconcretiseerd.
Ik zie dan ook geen aanleiding tot het treffen van extra maatregelen voor personen
met een buitenlandse geboorteakte.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de tussenkomst van de rechter bij de wijziging van de geslachtsregistratie
in de geboorteakte. De leden lezen in de evaluatie dat de rechtsstelsels in Argentinië,
Ierland, Malta en Noorwegen laten zien dat er weinig tot geen sprake is geweest van
herhaaldelijke wijzigingen van de geslachtsregistratie, ondanks de mogelijkheid hiertoe.
In sommige van deze landen is wijziging van de geslachtsregistratie ook mogelijk voor
personen onder de 16 jaar. De leden merken op dat dit volgens de evaluatie in Noorwegen
en Argentinië mogelijk is zonder tussenkomst van de rechter. De evaluatie suggereert
dat hier geen gevallen bekend zijn waarbij dit tot problemen heeft geleid of afdoet
aan de duurzaamheid van de wens tot wijziging van de geslachtsregistratie. De leden
vragen of de regering dit kan bevestigen. Voorts vragen deze leden of bij het opstellen
van deze wetswijziging ook overwogen is de procedures, zoals die in Noorwegen en Argentinië
worden gehanteerd, over te nemen. Zij vragen de regering hun eventuele bezwaren tegen
deze procedures, bijvoorbeeld over herhaaldelijke wijzigingen, toe te lichten en daarbij
te staven aan de ervaringen in Noorwegen en Argentinië.
Uit de evaluatie volgt dat een wijziging van de registratie in Argentinië mogelijk
is bij het nationale register of bij de provinciale registers («civil registry») (evaluatie,
p. 46). In Argentinië is duurzaamheid in zoverre van belang dat men zich voor een
tweede of volgende wijziging tot de rechter dient te wenden (evaluatie, p. 49). Alleen
kinderen van veertien tot achttien jaar kunnen hun geslachtsregistratie wijzigen.
Hun wettelijke vertegenwoordigers dienen hiertoe een verzoek te doen, waarbij uitdrukkelijke
instemming van de minderjarige is vereist. Daarbij dient het kind een juridisch advies
te ontvangen van een advocaat («child’s lawyer»). Als een van beide vertegenwoordigers
hun goedkeuring weigert, kan de rechter om vervangende toestemming worden gevraagd
(evaluatie, p. 49, 50).
In Noorwegen moet betrokkene online een wijzigingsformulier aanvragen, zo volgt uit
de evaluatie. Betrokkene vult dit formulier handmatig in en stuurt het op aan de «Tax
Office». De «Tax Office» stuurt de aanvrager een brief met informatie over alles wat
de aanvrager moet regelen. Deze brief dient te worden ondertekend en geretourneerd,
waarna de wijziging binnen een week of twee wordt doorgevoerd (evaluatie, p. 47).
Deze procedure geldt ook bij herhaaldelijk wijzigen. Vanwege de bijkomende kosten
(nieuw paspoort, rijbewijs enz.), acht men de kans niettemin gering dat mensen regelmatig
hun geslacht zullen wijzigen, alleen omdat het kan (evaluatie, p. 49). Kinderen vanaf
zes jaar kunnen hun registratie wijzigen, als hun ouders daarmee instemmen. Zijn ouders
en kind of ouders onderling het niet eens met elkaar, dan staat er een administratieve
procedure open (evaluatie, p. 50, 51).
Bij het opstellen van het wetsvoorstel zijn verschillende opties in aanmerking genomen.
Hierbij is ook gekeken naar procedures in andere landen. De procedures verschillen
van land tot land, zoals ook blijkt uit de hiervoor weergegeven schets van de procedures
in Argentinië en Noorwegen. Het kabinet heeft gekozen voor een procedure die recht
doet aan de eigen keuze van transgender personen en tegelijkertijd waarborgt dat de
wijziging zorgvuldig gebeurt. Hierbij zijn de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland
– de ervaringen met de huidige procedure zoals weergeven in de evaluatie – en het
Nederlandse rechtsstelsel tot uitgangspunt genomen. Het voorstel maakt het om die
reden mogelijk om een eerste en tweede wijziging te bewerkstelligen bij de ambtenaar
van de burgerlijke stand. Een volgende wijziging is mogelijk door tussenkomst van
de rechter. Voor kinderen jonger dan 16 jaar geldt, dat zij de (kinder)rechter kunnen
verzoeken om een wijziging van hun geslachtsregistratie. De kinderrechter heeft ervaring
met kinderen en het wegen van hun belangen, terwijl hij tegelijkertijd de benodigde
distantie kan betrachten om tot een juiste beslissing te komen. De kinderrechter kan
voorts betrekkelijk laagdrempelig worden benaderd door het kind (informele rechtsingang),
als er sprake is van een verschil van inzicht tussen het kind en zijn ouder. De voorgestelde
procedure houdt hiermee uiteindelijk het midden tussen die in Argentinië en Noorwegen,
waarop de vraagstellers wijzen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het evaluatieonderzoek, als het gaat om de professionele expertise
inzake genderdysforie, enkel behandelaars van genderklinieken zijn benaderd. Zij vragen
of de regering kan aangeven hoe zij andere voor dit voorstel relevante disciplines,
waaronder de pedagogiek en de psychologie, heeft betrokken bij de oordeelsvorming.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heeft het kabinet de evaluatie tot uitgangspunt
genomen. De onderzoekers hebben in de evaluatie transgender personen, ouders van transgender
personen, belangen- en patiëntenorganisaties, deskundigen van genderklinieken, rijksambtenaren
en ambtenaren van de burgerlijke stand betrokken. Bij die genderklinieken zijn overigens
ook psychologen werkzaam. De visie van genoemde betrokkenen is door verschillende
personen en organisaties ook naar voren gebracht tijdens de consultatiefase van het
wetsvoorstel. Het kabinet acht zich op deze wijze voldoende voorgelicht om tot een
afgewogen wetsvoorstel te komen.
De leden van SGP-fractie merken voorts op dat de ambtenaren van de burgerlijke stand het meest positief zijn
over de rol van de deskundigenverklaring en dat bijna driekwart van hen meent dat
deze een nuttige drempel vormt. Zij vragen hoe de regering hun visie beoordeelt en
waarom deze opvatting van professionals ter zijde worden geschoven onder verwijzing
naar verwachtingen op basis van buitenlandse voorbeelden.
Uit de evaluatie volgt dat ambtenaren van de burgerlijke stand het meest positief
zijn over de drempel die de deskundigenverklaring opwerpt tegen ondoordachte wijzigingen,
zoals de vraagstellers opmerken. Verschillende ambtenaren merken op dat zij weliswaar
altijd een inschatting maken van de wilsbekwaamheid van degene die aangifte komt doen
(dat geldt voor alle handelingen bij de burgerlijke stand zoals bij huwelijk of erkenning),
maar dat zij zich ongeschikt achten om genderdysforie vast te stellen, zo vervolgen
de onderzoekers in de evaluatie (evaluatie, p. 26).
Deze opvatting van de ambtenaren van de burgerlijke stand is invoelbaar: zij hebben
de verantwoordelijkheid om de wijziging van de geslachtregistratie door te voeren.
De opvatting heeft evenwel niet geleid tot het behoud van de deskundigenverklaring.
Van ambtenaren van de burgerlijke stand wordt namelijk niet verwacht dat zij vaststellen
of er sprake is van genderdysforie. Integendeel, van hen wordt enkel gevraagd de wilsbekwaamheid
van de betrokkene te beoordelen, evenals zij dat doen bij andere wijzigingen in de
burgerlijke stand. Belangrijk is voorts dat uit de consultatiereactie van de Nederlandse
Vereniging van Burgerzaken blijkt dat de voorgestelde procedure werkbaar en uitvoerbaar
is voor ambtenaren van de burgerlijke stand. De in deze reactie voorgestelde verbeterpunten
zijn in het wetsvoorstel verwerkt.
De leden van de SGP-fractie vragen ook een reactie op de verwijzingen van de Stichting Voorzij, waaruit blijkt
dat de helft van de veroordeelde trans geïdentificeerde delinquenten in Engeland veroordeeld
is wegens seksueel geweld tegen vrouwen of andere serieuze geweldsmisdrijven. Is niet
ten minste nader onderzoek naar de risico’s wenselijk, zo vragen deze leden.
Het kabinet ziet geen verband tussen het plegen van zeden- of geweldsmisdrijven en
het formeel wijzigen van de geslachtsregistratie op geboorteakte. Ook de evaluatie
van de Transgenderwet geeft daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Het kabinet ziet
dan ook geen aanleiding voor het door de leden van de SGP-fractie gesuggereerde onderzoek naar dergelijke vermeende risico’s.
De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de brief van Transgendernetwerk Nederland (TNN), waarin het
wijzigen van de geslachtsregistratie volgens deze leden wordt afgedaan als een louter
administratieve handeling. Zij vragen de regering te bevestigen dat een dergelijke
visie haaks staat op de zorgvuldigheid die volgens de kwaliteitsstandaarden vereist
is.
TNN, de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) en COC Nederland menen
dat de wijziging van de geslachtsregistratie niet ingrijpend is. Het betreft een wijziging
van de geslachtsvermelding op officiële documenten. Volgens deze organisaties wordt
deze administratieve wijziging soms ten onrechte verward met een (soms wel ingrijpend)
medisch transitietraject. Wijziging van de geslachtsvermelding kan indien nodig ook
weer ongedaan worden gemaakt, zo stellen zij, al gebeurt dat in de praktijk bijna
nooit. Ik ben het met deze organisaties eens dat een administratieve en omkeerbare
wijziging van andere orde is dan een lichamelijke aanpassing, die mogelijk onomkeerbaar
is. Dit laat onverlet dat een administratieve procedure zorgvuldig dient te worden
vormgegeven.
De SGP-leden vragen ten slotte of de regering kan bevestigen dat zelfbeschikking juridisch gezien
niet absoluut kan zijn, zeker niet op louter subjectieve gronden, en dat altijd een
weging nodig is ten opzichte van andere grondrechten, zoals bijvoorbeeld het publieke
belang.
Artikel 8 EVRM beschermt onder meer het recht op privéleven. Hoewel dit recht niet
absoluut is, volgt uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
over transgender personen dat het recht op zelfbeschikking een belangrijk uitgangspunt
is bij de bescherming van dit recht (EHRM 11 juli 2002, nr. 28 957/95, Christine Goodwin
tegen het Verenigd Koninkrijk). Het Hof oordeelt in dit licht onder meer dat het in
strijd is met artikel 8 EVRM om medische ingrepen als voorwaarde te stellen voor het
wijzigen van de geslachtsregistratie. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het
Staten wel is toegestaan andere voorwaarden te stellen, als deze voorwaarden noodzakelijk
en proportioneel zijn gelet op de bescherming van andere belangen dan het recht op
zelfbeschikking (EHRM 6 april 2017, nr. 79/885/12, A.P., Garçon en Nicot tegen Frankrijk).
3. Vervallen van de deskundigenverklaring
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor een administratieve termijn van in essentie
vier weken. Ook vragen zij waarom bij 16- en 17-jarigen niet is gekozen voor een langere
termijn.
De voorgestelde procedure bestaat uit twee fasen. Dit heeft als doel wijzigingen weloverwogen
te doen plaatsvinden. Er zijn meer landen waarin er sprake is van een procedure in
twee fasen. Noorwegen hanteert geen vaste periode tussen de twee fasen. België hanteert
een termijn van drie maanden en Denemarken een termijn van zes maanden. Alles afwegende
heeft het kabinet een termijn van vier tot twaalf weken passend geacht, om een eenvoudige
en zorgvuldige procedure naar Nederlands recht te waarborgen.
De procedure voor zestien- en zeventienjarigen is evenals naar huidig recht gelijk
aan die voor meerderjarige personen. Het kabinet ziet geen reden om de administratieve
periode voor deze minderjarigen langer te laten zijn. Uit de evaluatie blijkt dat
alle respondenten uit het onderzoek onderschrijven dat minderjarigen van zestien jaar
en ouder in staat zijn om weloverwogen een keuze te maken tot wijziging van de geslachtsregistratie
(evaluatie, p. 28–32).
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de huidige deskundigenverklaring is opgenomen
om te vermijden dat een wijziging van de geslachtsregistratie berust op een waanvoorstelling.
Zij achten dergelijke motivaties niet meer passend in het huidige denken over transgender
zijn en vragen of de regering dit kan onderschrijven. Ook vragen de aan het woord
zijnde leden op welke wijze de ambtenaar van de burgerlijke stand de wilsbekwaamheid
van transgender personen toetst. Deze leden vragen de regering wat dit betekent, hoe
een dergelijke toets in zijn werk gaat en welke criteria hier worden gehanteerd en
of de regering hierop nader wil ingaan in de memorie van toelichting.
Dat het denken over het transgender zijn is veranderd in de afgelopen jaren en dat
het in het huidige tijdsgewricht niet passend is om over wijzigingen van de geslachtsregistratie
te spreken in termen van een waanvoorstelling, onderschrijf ik volledig. Graag verduidelijk
ik dat een ambtenaar van de burgerlijke stand altijd behoort te toetsen of degene
die voor hem verschijnt handelingsbekwaam is. Dat betekent dat hij nagaat of de persoon
handelingsbevoegd is (niet onder curatele staat) en of hij bij volle bewustzijn verzoekt
om wijziging. Hiervoor bestaan geen vaste criteria. Ambtenaren van de burgerlijke
stand handelen in dezen op basis van hun ervaring, evenals zij dat doen bij het verrichten
van andere rechtshandeling door burgers waarvoor hun tussenkomst is vereist, bijvoorbeeld
het aangaan van een huwelijk of de erkenning van een kind.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering oordeelt dat met de voorgestelde procedure voor minderjarigen
onder de 16 jaar via de rechter voldoende waarborgen zijn ingebouwd. Zij wijzen daarbij
op onderzoek waaruit blijkt dat van alle minderjarigen die een genderkliniek bezoeken
naar schatting slechts zo’n 20% uiteindelijk het geslacht verandert. Voor genderdeskundigen
is dit reden voor behoedzaamheid, aldus de evaluatie (evaluatie, p. 30, 31, 61, 81).
De zorg bij deze deskundigen lijkt vooral te zijn dat kinderen die vroegtijdig hun
geslacht wijzigen, het moeilijker kunnen vinden om terug te komen op hun besluit (evaluatie,
p. 31, 61). Ook de leden van de ChristenUnie-fractie wijzen hierop en vragen hoe de regering dit deskundigenoordeel heeft gewogen. Laatstgenoemde
leden vragen waarom de regering heeft besloten om af te zien van de leeftijdsgrens.
De leden van de CDA-fractie zijn verder benieuwd naar de alternatieven die de regering heeft overwogen voor de
categorie onder de 16 jaar, en vragen waarom hiervoor niet is gekozen. Meer in het
bijzonder willen zij graag weten of is overwogen de procedure via de rechter enkel
toe te staan voor de leeftijdscategorie tussen 12 en 16 jaar. De leden verzoeken de
regering daarbij aan te geven wat de afweging is geweest te kiezen voor de wijze waarop
het is vormgegeven in onderhavig wetsvoorstel.
Naar aanleiding van de evaluatie is overwogen of de huidige leeftijdsgrens diende
te worden gehandhaafd, gewijzigd of geheel kon vervallen. Het kabinet heeft voor het
laatste gekozen, om recht te doen aan het belang bij wijziging van de geslachtsregistratie
van individuele transgenderkinderen jonger dan zestien jaar. Het heeft hierbij wel
voorop gesteld dat de genderidentiteit van jonge kinderen fluïde kan zijn, en dat
een aanpassing van de geslachtsregistratie een voor het kind belangrijke handeling
is, waarbij de bescherming van zijn belang – ook op de langere termijn – voorop dient
te staan. De ook om die redenen door deskundigen bepleite behoedzaamheid bij de mogelijkheid
tot wijziging van de geslachtsregistratie van jonge kinderen wordt in het wetsvoorstel
gewaarborgd door verplichte tussenkomst van de kinderrechter.
In de voorgestelde procedure kan het kind aangeven waarom het een wijziging van zijn
geslachtsregistratie verzoekt. De rechter weegt het belang van het kind bij een wijziging.
Deze procedure is passend geacht voor kinderen van alle leeftijden. Er is ook om die
reden afgezien van het invoeren van een nieuwe leeftijdgrens, en de procedure bij
de rechter bijvoorbeeld alleen toe te staan voor kinderen vanaf twaalf jaar. De rechter
zal bij heel jonge kinderen andere vragen kunnen stellen en afwegingen kunnen maken
dan bij oudere kinderen. De rechter kan alles in ogenschouw nemend afwegen waarbij
het kind dat hij voor zich treft het beste gediend is. Een zorgvuldige gang van zaken
is op deze wijze gewaarborgd. Dit laat onverlet dat wijziging van het geslacht voor
jonge kinderen alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde zal zijn.
De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie merken op dat er in de voorgestelde procedure niet wordt vastgesteld of mensen begrijpen
wat hun wordt verteld over de gevolgen van hun keuzes en of er redenen zijn om te
twijfelen aan hun voornemen. Zij wijzen in dit kader ook op het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State (hierna ook: de Afdeling) en vragen de regering om
toe te lichten of er alsnog een alternatief geïntroduceerd zou moeten worden voor
de voorlichtingsfunctie van het gesprek met de deskundige naar huidig recht.
Met voornoemde leden onderschrijf ik het belang dat transgender personen goed geïnformeerd
worden over de gevolgen van wijziging van geslachtsregistratie. Het wetsvoorstel waarborgt
een zorgvuldige procedure door een proces in twee stappen: kennisgeving en bevestiging.
Bij de kennisgeving wordt de betrokken persoon gewezen op overheidsinformatie. Deze
informatie betreft onder meer de procedure en de juridische en praktische gevolgen
van een wijziging. Ook zal hierin worden aangegeven waar betrokkene desgewenst terecht
kan voor meer informatie, een gesprek of ondersteuning.
De leden van de CDA-fractie veronderstellen voorts dat de deskundigenverklaring wel nodig is om in de basisadministratie
non-binair of intersekse te laten vastleggen, en vragen naar de reden van dit vermeende
onderscheid met transgender personen.
Bij de geboorte van een kind wordt het geslacht opgenomen in de geboorteakte, niet
de genderidentiteit van het kind. Bestaat er bij de geboorte van het kind onduidelijkheid
over het geslacht, dan is sprake van intersekse (een variatie in de geslachtskenmerken,
hormonen of chromosomen). Dit staat los van de genderidentiteit van een persoon. Voor
de beleefde genderidentiteit is het geslacht juist niet doorslaggevend.
Als bij de geboorte van een intersekse kind het geslacht niet eenduidig kan worden
bepaald, wordt binnen een termijn van drie maanden een nieuwe geboorteakte opgemaakt.
Binnen die drie maanden kan hiertoe een medische verklaring worden overgelegd. Als
daaruit blijkt het geslacht van het kind inmiddels is vastgesteld, dan wordt dit in
de geboorteakte opgenomen. Blijkt hieruit dat het geslacht niet kon worden vastgesteld,
dan wordt in de nieuwe geboorteakte gehandhaafd dat het geslacht niet kon worden vastgesteld.
Dit laatste gebeurt overigens ook, als er geen medische verklaring is overgelegd (artikel
1: 19d van het Burgerlijke Wetboek (BW)). De medische verklaring geeft met andere
woorden alleen het geslacht weer, en niet de beleefde genderidentiteit. De medische
verklaring is evenmin verplicht.
Als op een later moment blijkt dat de intersekse persoon tot een ander geslacht behoort
dan het geslacht dat is opgenomen in de geboorteakte en waarvan de betrokkene toentertijd
de lichamelijke kenmerken bezat (naast die van het andere geslacht), of wanneer de
betrokkene voor het andere geslacht kiest, bestaat de mogelijkheid om aanpassing van
de registratie van het geslacht te verzoeken langs de weg van artikel 1: 24 BW. Het
verzoek wordt dan gegrond op het gegeven dat de eerdere akte berust op een misslag.
Ook in dit geval is het overleggen van een medische verklaring geen wettelijk vereiste.
Uit het voorgestelde artikel 1: 28d BW volgt dat de voorgestelde regeling voor transgender
personen van overeenkomstige toepassing is op intersekse personen. Ook intersekse
personen kunnen ingevolge het wetsvoorstel hun geslacht wijzigen bij de ambtenaar
van de burgerlijke stand. Zij hoeven daarvoor geen medische deskundigenverklaring
te overleggen. Daarnaast blijft de huidige gang naar de rechter voor hen openstaan
(artikel 1: 24 BW).
Het voorliggende wetsvoorstel voorziet niet in een regeling voor personen met een
non-binaire genderidentiteit. Ik verwijs in dit verband graag naar het antwoord op
de vragen over het mogelijk maken van een non-binaire geslachtregistratie in paragraaf
9 van deze nota.
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering aan te geven waarom er niet voor is gekozen de procedure te
vereenvoudigen in plaats van het volledig afstand nemen van de deskundigenverklaring.
Deze leden vragen voorts waarom de regering het niet meer nodig acht dat een deskundige
toetst of er redenen zijn om te twijfelen aan de overtuiging van de transgender persoon.
Ook vragen zij welke risico’s de regering ziet bij de voorgenomen keuze en hoe daar
verder beleid op wordt gevoerd. Zij willen eveneens weten of, en zo ja, hoe, het vervallen
van de deskundige toets en zijn voorlichtende functie in alle gevallen de positie
van adolescente transgender personen versterkt en of hoe het wetsvoorstel waarborgt
dat de overheid de vereiste zorgvuldigheid in acht neemt jegens kinderen van 16 en
17 jaar.
De evaluatie heeft volgens onderzoekers geen dringende voorbeelden opgeleverd die
zouden leiden tot de conclusie dat voorzichtigheid in de vorm van het behoud van een
deskundigenverklaring geboden is (evaluatie, p. 56). Volgens de onderzoekers bestaat
er onder transgender personen, ouders van transgenderkinderen, deskundigen en ambtenaren
een aanzienlijke consensus dat de deskundigenverklaring, in ieder geval voor meerderjarigen,
kan vervallen (evaluatie, p. 59). Uit de evaluatie blijkt bovendien dat deskundigen
van genderklinieken ambivalent zijn over de verklaring. Het is volgens hen de vraag
in hoeverre genderdeskundigheid echt nodig is, omdat de verklaring alleen ziet op
de vaststelling dat iemand heeft verklaard de overtuiging te hebben tot het andere
geslacht te behoren. Daarbij komt dat het niet mogelijk is om te bepalen of een «duurzame
overtuiging» ook echt blijvend is. Als voordelen van de verklaring benoemen zij dat
het mensen helpt bij het nemen van een belangrijke beslissing: de voorwaarde bouwt
als het ware een zekere voorzichtigheid in (evaluatie, p. 55).
Gelet op de voornoemde consensus stelt het kabinet voor de deskundigenverklaring te
laten vervallen. Het heeft daarbij acht geslagen op de bezwaren van transgender personen
en de belangenorganisaties tegen de verklaring, waaronder de ervaren inbreuk op het
zelfbeschikkingsrecht van transgender personen (zie nader par. 2 van de memorie van
toelichting, tweede alinea) en de hiervoor beschreven twijfel van genderdeskundigen
over de meerwaarde van de verklaring.
Het voorstel waarborgt een zorgvuldig proces door een procedure in twee fasen. Het
kabinet voorziet dan ook geen risico’s van fraude of oneigenlijk gebruik van de voorgestelde
regeling. De twee fasen zorgen er ook voor dat de wijziging van de geslachtsregistratie
doordacht plaatsvindt. Bij de kennisgeving van de wens tot wijziging wordt de betrokkene
gewezen op informatie over de praktische en juridische gevolgen hiervan.
De voorgestelde procedure biedt naar de mening van het kabinet ook voldoende waarborgen
voor een zorgvuldige procedure ten behoeve van minderjarigen van zestien en zeventien
jaar. De leeftijdsgrens van zestien jaar wordt vaker aangehouden voor belangrijke
persoonlijke aangelegenheden, zie bijvoorbeeld de bekwaamheid van deze jongeren om
ten behoeve van zichzelf geneeskundige behandelingen aan te gaan. Voor specifiek transgender
jongeren geldt bijvoorbeeld dat zij vanaf hun vijftiende jaar kunnen starten met zogenoemde
«cross-seks»-hormonen, de hormonen van het ervaren geslacht.
De leden van de ChristenUnie-fractie, de SP-fractie en de VVD-fractie wijzen voorts op de zorgen die door meerdere organisaties kenbaar zijn gemaakt over
eventueel misbruik van de mogelijkheid tot geslachtswijziging. In de consultatiefase
zijn in dat licht onder andere toegang krijgen tot vrouwengevangenissen, specialistische
opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld, sanitaire voorzieningen en sportwedstrijden
aangedragen, aldus deze leden. Zij vragen de regering hoe zij deze zorgen beoordeelt,
of zij verwacht dat het wetvoorstel leidt tot het oneigenlijke gebruik van de regeling,
en welke mogelijkheden er zijn om bij evident misbruik te kunnen handelen. De leden
van de VVD-fractie vragen in dit verband voorts of er voorbeelden zijn van incidenten in Argentinië,
Ierland, Malta of Noorwegen. Ook de leden van de SGP-fractie vragen een uitgebreide reactie van de regering op zorgen die door verschillende organisaties
zijn ingebracht over de gevolgen van het wetsvoorstel voor vrouwen en kwetsbare groepen.
Zij wijzen daarbij op situaties als toegang tot doucheruimtes, het verblijf in asielzoekerscentra
en opvang bij huiselijk geweld. Zij vragen hoe de weegt de regering de belangen die
ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel weegt tegenover rechten als privacy en lichamelijke
integriteit.
Het kabinet is bekend met de zorg die er bij sommigen in de samenleving bestaat over
de eventuele gevolgen van het wetsvoorstel. Die zorg komt erop neer dat personen hun
geslachtsregistratie mogelijk wijzigen op oneigenlijke gronden, bijvoorbeeld omwille
van het gebruik maken van de kleedkamer van het andere geslacht of het deelnemen aan
sporten voor personen van het andere geslacht.
In de visie van het kabinet staat voornoemde zorg echter los van het onderhavige wetsvoorstel.
Het kabinet ziet geen verband tussen het – kort gezegd – oneigenlijk gebruik maken
van vrouwenfaciliteiten of zelfs het lastig vallen van een andere persoon en het formeel
wijzigen van de geslachtsregistratie op geboorteakte.
In de evaluatie van de Transgenderwet hebben de onderzoekers vier landen onderzocht,
waar naar huidig recht de geslachtsregistratie kan worden gewijzigd op basis van enkel
een eigen verklaring. Dit betroffen Argentinië, Ierland, Malta en Noorwegen. In deze
landen zijn volgens de onderzoekers geen gevallen van misbruik geweest (evaluatie,
p. 48).
Ook naar huidig recht is de eigen verklaring van de transgender persoon leidend bij
het wijzigen van de geslachtsregistratie. Na de wetswijziging van 2014 kan een persoon
de geboorteakte aanpassen op grond van zijn persoonlijke overtuiging. De daarbij te
overleggen deskundigenverklaring bevestigt deze overtuiging. Het thans voorliggende
wetsvoorstel brengt in zoverre niets nieuws. De wetswijziging van 2014 heeft niet
geleid tot problemen in de zin van «oneigenlijke wijzigingen». Het kabinet verwacht
die problemen ook niet met de thans voorgestelde wettelijke regeling.
Voor plaatsing in Asielzoekerscentra, detentie en opvanglocaties na huiselijk geweld
brengt het wetsvoorstel dan ook geen verandering. Navraag bij Dienst Justitiële Inrichtingen,
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de vrouwenopvang wijst uit dat er geen
gevallen van misbruik bekend zijn die samenhangen met de wijziging van geslachtsregistratie
met het oog op plaatsing in een gewenste faciliteit. Aan transgender personen kan
bij plaatsing maatwerk worden geboden. Door het tekort aan opvangplaatsen en de zeer
hoge bezettingsgraad op de COA-locaties kan dit leveren van maatwerk onder druk staan.
Dit laat onverlet dat er altijd naar een zo goed mogelijke oplossing wordt gezocht.
Voor deelname aan de sport brengt het wetsvoorstel evenmin verandering. Binnen de
sport staat het omgaan met seksediversiteit op de agenda. Zo heeft het NOC*NSF een
richtlijn opgesteld voor deelname aan de sport door seksediverse personen (NOC*NSF,
Arnhem 2021). Die richtlijn is gericht tot sportbonden, clubs en sporters. De richtlijn
voorziet sportaanbieders van de juiste kennis, ervaring en standpunten, zodat zij
een inclusieve en sociaal veilige sportclub in de praktijk kunnen brengen.
Hierbij merk ik nog op dat ook onder het voorgestelde recht een persoon zijn geslachtsregistratie
niet lichtvaardig kan wijzigen. Een wijziging ingevolge het wetsvoorstel vraagt een
administratieve handeling in twee fasen. De persoon die zijn geslachtsregistratie
wenst te wijzigen, dient zich in persoon te melden bij de ambtenaar van de burgerlijke
stand. Ook zijn hieraan in de regel kosten verbonden. Het paspoort en het rijbewijs
komen door een wijziging van de geslachtsregistratie van rechtswege te vervallen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering zich er actief van vergewist heeft of er ook andere bezwaren
bestaan die misschien voor het behoud van de deskundigenverklaring pleiten. Zij vragen
waarom er niet gericht expertise is ingewonnen van organisaties die zich richten op
de bescherming van de belangen van kinderen.
Het kabinet acht zich met de evaluatie en de reacties uit de consultatie voldoende
voorgelicht over de wenselijkheid van het doen vervallen van de deskundigenverklaring,
ook voor minderjarigen. Het kabinet heeft na de evaluatie geen aanleiding gezien om
op dat punt nog kinderrechtenorganisaties te benaderen.
De Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer schrijft op de website van de Kinderombudsman
dat zij het een goede zaak vindt dat ook kinderen (jonger dan zestien jaar) de mogelijkheid
krijgen om de geslachtsregistratie op hun geboorteakte te laten aanpassen. Zij heeft
geen vragen bij het wetsvoorstel die zien op het vervallen van de deskundigenverklaring
(https://www.dekinderombudsman.nl/nieuws/kinderombudsvrouw-over-nieuwe-t…).
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de rechtspositie van kinderen van wie de ouders
voor zichzelf verzoeken om wijziging van de geslachtsregistratie, nu de rol van de
deskundigenverklaring op grond van het wetsvoorstel vervalt. Zij willen weten waarom
niet tenminste in deze situaties de aanwezigheid van een onafhankelijke derde is geboden
om de belangen van het kind te toetsen, zeker nu niet meer duidelijk is of in alle
gevallen sprake is van genderincongruentie. Zij vragen eveneens hoe de regering in
de voorbereiding vanuit een multidisciplinaire benadering het belang van het kind
gewogen heeft en op welke onderzoeken of onderzoekers zij zich voor dit specifieke
aspect baseert ter legitimatie van het wetsvoorstel. De noodzaak van grondige weging
klemt temeer gelet op de internationaal vastgelegde rechten van het kind.
De keuze om het geslacht te wijzigen is een hoogst persoonlijke keuze. Die keuze is
voorbehouden aan alleen de persoon die het betreft. Voor de weging van het belang
van anderen, bijv. die van hun partner, echtgenoot of kind is geen plaats. Dit is
ook naar huidig recht zo. Hierbij is van belang dat de juridische wijziging vrijwel
altijd zal overeenkomen met de feitelijke realiteit, waarin de betrokken persoon leeft
met zijn naasten. De aanpassing van de geboorteakte brengt in zoverre geen verandering,
maar vormt een bevestiging van deze feitelijke situatie.
De leden van de SGP-fractie vragen ook in hoeverre er in de praktijk wordt getoetst of de betrokkene daadwerkelijk
de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren dan is vastgesteld in de geboorteakte.
Zij vragen of het de bedoeling is dat burgers strafrechtelijk worden vervolgd wegens
valsheid in geschrifte, als zou blijken dat ten tijde van de aanvraag de in het voorstel
bedoelde overtuiging niet bestond. Ook vragen de aan het woord zijnde leden of het
niet langer nodig is dat de norm van «onomstotelijkheid» geldt en wat de rechtvaardiging
is dit uitgangspunt te wijzigen. Deze leden menen dat het tenminste wenselijk zou
zijn om te blijven bepalen dat ambtenaren van de burgerlijke stand moeten vragen of
de aanvrager zich heeft vergewist van de reikwijdte en de betekenis van zijn verzoek
en dat hij zijn verzoek weloverwogen blijft wensen. Zij vragen waarom dit element
is verdwenen.
De deskundige bevestigt naar huidig recht enkel dat de transgender persoon de overtuiging
heeft tot het andere geslacht te behoren en dat hij wijziging van de vermelding van
het geslacht in de akte van geboorte weloverwogen wenst, ook na de voorlichting van
de deskundige over de reikwijdte en de betekenis hiervan. De deskundige stelt met
andere woorden naar huidig recht niet onomstotelijk vast, dat er sprake is van een
blijvende, immer durende, genderincongruentie.
In de voorgestelde procedure blijkt uit de kennisgeving en de bevestiging daarvan,
dat de transgender persoon de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren.
Het is derhalve niet mogelijk de betrokkene later te vervolgen wegens valsheid in
geschrifte, mocht uit andere uitingen van betrokkene blijken dat geen sprake was van
de wens tot wijziging.
Bij de kennisgeving tot wijziging wordt de transgenderpersoon gewezen op overheidsinformatie,
waarin de praktische en juridische gevolgen van een wijziging worden toegelicht. Betrokkene
wordt zo ondersteund bij het goed geïnformeerd nemen van een beslissing. De duurzaamheid
van de wens tot wijziging volgt in beperkte mate uit het feit dat er een periode zit
tussen kennisgeving en bevestiging. Het anderszins toetsen van de duurzaamheid acht
het kabinet niet wenselijk. Hierbij is voor het kabinet van doorslaggevend belang
dat gender niet voor iedereen een (levenslang) vaststaand gegeven is.
De leden van de SGP-fractie vragen ten slotte waarom de regering voor wat betreft de leeftijdsgrens steun zoekt
in de sfeer van de geneeskundige behandeling. Deze leden willen graag weten waarom
het niet meer in de rede ligt om aansluiting te zoeken bij de sfeer van de burgerlijke
stand. Zo is bijvoorbeeld de leeftijd om een huwelijk aan te gaan in beginsel gebonden
aan de meerderjarigheid.
Ook de huidige wet gaat uit van de leeftijd van zestien jaar. Uit de evaluatie blijkt
dat alle respondenten uit het onderzoek onderschreven dat minderjarigen van zestien
jaar en ouder in staat zijn om weloverwogen een keuze te maken tot wijziging van de
geslachtsregistratie (evaluatie, p. 27–32). Ik zie daarom geen aanleiding de leeftijdsgrens
te verhogen. Voor een toelichting op de voorgestelde mogelijkheid van kinderen jonger
dan zestien jaar om de geslachtsregistratie te wijzigen, verwijs ik graag naar het
antwoord op de vragen van de leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie hiervoor in deze paragraaf.
4. Wijziging van de geslachtsregistratie voor kinderen jonger dan zestien jaar
De leden van de VVD-fractie en de fractie van de ChristenUnie vragen de regering te motiveren waarom de minimumleeftijd in zijn geheel is komen
te vervallen. De leden van de VVD-fractie willen voorts weten waarom niet is aangesloten bij (1) de suggesties van verschillende
deskundigen die bij de evaluatie van de Transgenderwet hebben gepleit om aansluiting
te zoeken bij de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)-leeftijd
van twaalf jaar waarop kinderen met instemming van hun ouders kunnen beslissen over
medische ingrepen of bij (2) de minimumleeftijd van 14 jaar, vanwege de algemene identificatieplicht.
Er zijn verschillende mogelijkheden om aan de wens tot wijziging van de geslachtsregistratie
van kinderen jonger dan zestien jaar tegemoet te komen. Dit betekent dat er ook verschillende
opties zijn om het belang van het kind te beschermen. Voor sommige kinderen is het
al van jongs af aan duidelijk dat zij een andere genderidentiteit hebben. Het niet
kunnen wijzigen van de geslachtsregistratie kan dan leiden tot vervelende situaties
op bijvoorbeeld school of sport. Het kabinet heeft het daarom voor alle kinderen passend
geacht om de leeftijdsgrens te laten vervallen en de gang naar de rechter open te
stellen. Zo kan voor alle kinderen recht worden gedaan aan hun belang bij wijziging
van de geslachtsregistratie en daarmee aan hun recht tot zelfbeschikking. Om die reden
is derhalve niet gekozen voor een nieuwe leeftijdsgrens van bijvoorbeeld 12 of 14
jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook in te gaan op de zorgen die door de Afdeling zijn geuit. De
Afdeling constateert dat aanpassing van geslachtsregistratie een verstrekkende handeling
is met voor het kind ingrijpende gevolgen en dat deskundigen daarom in het algemeen
voorstander zijn van behoud van de wettelijke minimumleeftijd van zestien jaar. De
leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering erkent dat het overgrote deel van deskundigen in de evaluatie
aangeeft de leeftijd van 16 jaar te willen blijven hanteren. Zij vragen hoe de regering
dit deskundigenoordeel heeft gewogen. Ook leden van de SP-fractie vragen of de tussenkomst van een rechter voldoende is om te waarborgen dat een kind
niet iets doet waar het wellicht later spijt van krijgt. Zij vragen of de rechterlijke
toets beter is dan de huidige deskundigenverklaring.
In de evaluatie wordt ingegaan op de redenen van het stellen van een leeftijdsgrens.
Redenen om een leeftijdsvoorwaarde als zodanig te stellen zijn volgens de onderzoekers
in het bijzonder dat beslissingen over het wijzigen van het (juridisch) geslacht worden
beschouwd als bijzonder belangrijk voor een kind en met ingrijpende gevolgen voor
het verdere leven. In dit verband wordt volgens onderzoekers vaak gewezen op onderzoek
dat laat zien dat van alle kinderen die een genderkliniek bezoeken naar schatting
slechts zo’n 20% uiteindelijk inderdaad het geslacht verandert. De zorg lijkt vooral
te zijn dat kinderen die vroegtijdig hun geslacht wijzigen, het moeilijker zullen
kunnen vinden om terug te komen op hun besluit. Met name de genderklinieken en Transvisie
bepleiten behoud van de minimumleeftijd van 16 jaar, aldus de onderzoekers. Onderzoekers
wijzen erop dat een deskundige opmerkte dat in een enkel geval misschien een uitzondering
zou moeten kunnen worden gemaakt. De voorzichtigheid met betrekking tot geslachtswijziging
voor kinderen lijkt volgens de onderzoekers ten minste voor een deel voort te vloeien
uit de gepercipieerde verwevenheid van wijziging van het juridisch geslacht met de
risico’s die kleven aan sociale transitie en medische behandeling. Het juridisch geslacht
moet daarvan echter los worden gezien, zo schrijven de onderzoekers (evaluatie, p.
30, 31, 81).
De Afdeling Advisering heeft de regering onder verwijzing naar deze redenen voor het
behoud van een leeftijdsgrens verzocht de keuzes in het wetsvoorstel omtrent het laten
vervallen van de leeftijdsgrens en het invoeren van een rechterlijke toets voor kinderen
jonger dan zestien jaar nader te motiveren in de memorie van toelichting. Aan dit
verzoek is gehoor gegeven (Kamerstukken II 2020/21, 35 825, nr. 3, p. 5, 6 en Kamerstukken II 2020/21, 35 825, nr. 4, p. 3–5).
De voorgestelde rechterlijke tussenkomst waarborgt de door de deskundigen bepleite
behoedzaamheid bij de wijziging van de geslachtsregistratie door kinderen jonger dan
zestien jaar. De rechterlijke toets waarborgt dat kinderen en hun ouders niet lichtvaardig
overgaan tot de wijziging van de geslachtsregistratie. De rechter zorgt ervoor dat
de wens van het kind door een derde wordt getoetst en derhalve met enige distantie
wordt bekeken.
De rechter is in het Nederlandse rechtsstelsel bij uitstek de aangewezen persoon om
het belang van het kind te wegen in een individueel geval. De rechter is gewend een
knoop door te hakken bij een mogelijk verschil van inzicht over het belang van het
kind. Hij doet dit ook in andere zaken die het kind betreffen, bijvoorbeeld in zaken
van echtscheiding, gezag en omgang. Ik acht het om die reden passender om de kinderrechter
te laten beslissen over het belang van het kind, dan een genderdeskundige. Dit draagt
ook bij aan de wens de wijziging van de geslachtsregistratie uit de medische sfeer
te houden.
Transvisie heeft in de reactie op het consultatievoorstel van 10 februari 2020 overigens
aangegeven een voorstander te zijn voor de mogelijkheid tot wijziging van de geslachtsregistratie
voor alle kinderen, dus ook voor kinderen jonger dan zestien jaar. Het behoud van
een leeftijdsgrens acht zij niet langer wenselijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de toets door de rechter. Kan de regering aangeven waar de rechter op
zal toetsen en hoe deze toets eruit zal zien? Kan van een rechter vervolgens verwacht
worden dat deze de hiervoor benodigde deskundigheid heeft? Deze leden vragen voorts
hoe een rechter moet omgaan met de genoemde fluïditeit die de genderidentiteit van
minderjarigen kenmerkt. Zij willen weten welke waarborgen er zijn dat, waar de enige
uitgesproken voorstander onder de genderklinieken het Amsterdam UMC aangeeft dat in
een enkel geval al voor het zestiende jaar de genderidentiteit vastligt, de regeling
zich ook echt tot deze groep beperkt. Zij wijzen daarbij op de zorgen van deskundigen
en de Afdeling dat kinderen die vroegtijdig hun geslacht wijzigen, het moeilijker
kunnen vinden om terug te komen op hun besluit. Zij vragen hoe de rechterlijke toets
dit in de praktijk zal kunnen ondervangen. Ook de leden van de SP-fractie vragen of de kinderrechter voldoende deskundig is om te kunnen constateren of de
wens van een kind tot wijziging van de geslachtsregistratie voldoende duurzaam is
en het kind daar wellicht later niet spijt van zal krijgen. De leden van de SGP-fractie vragen waarom in de rechterlijke toets niet uitdrukkelijk wordt vermeld dat sprake
moet zijn van een duurzaam en weloverwogen verzoek. Mag ervan worden uitgegaan dat
een verzoek in ieder geval niet in het belang van het kind is als de indruk bestaat
dat het onvoldoende weloverwogen is, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie vragen de regering eveneens de inhoud van de rechterlijke toets verder toe te lichten.
Zij vragen waarop de rechter precies toetst en in hoeverre hij hierbij gebruik maakt
van het oordeel van een medisch specialist of een andere professional. De voorgenoemde
leden hechten eraan de genderidentiteit en de formele wijzigingen die hiermee gepaard
gaan uit de medische sfeer te halen. Dit draagt bij aan de depathologisering van transgender
personen. Zij vragen of de regering deze opvatting deelt. Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de regering medische argumenten doorslaggevend vindt voor het
mogelijk maken van administratieve wijzigingen.
De rechter beoordeelt of de wens tot wijziging vrijwillig, oprecht en weloverwogen
is en of het kind en zijn wettelijke vertegenwoordigers de gevolgen daarvan overzien.
Zo kan worden voorkomen dat kinderen later spijt krijgen van een beslissing. De rechter
toetst de duurzaamheid van de wens van het kind alleen voor zover dat mogelijk is.
De rechter kan niet in de toekomst kijken en vaststellen dat het kind niet of zelfs
nooit meer zal terugkomen op zijn beslissing. Met de leden van de fracties van D66
en GroenLinks deel ik de opvatting dat de beslissing tot wijziging van de geslachtsregistratie
buiten de medische sfeer valt en geen medische oordeel vergt. Voor de deskundigheid
van de rechter verwijs ik ten slotte nog naar het antwoord op de voorgaande vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het kwetsbaar dat jonge kinderen ook tegen de wil van hun ouders bij de rechter
aanpassing kunnen afdwingen. Zij vragen of de regering de mening deelt dat het altijd
de voorkeur moet hebben in gezamenlijkheid met ouders en kind tot een keuze te komen.
Zij vragen hoe aan dit principe recht wordt gedaan. Zij vragen hoe de regering in
haar voorstel de evaluatie heeft gewogen waarin instemming van ouders door respondenten
als voorwaardelijk wordt gezien. In de evaluatie lezen deze leden dat onder ouders,
patiëntenorganisaties en genderklinieken een zorg bestaat dat kinderen onder invloed
van een «mediahype» ten onrechte gepusht zouden kunnen worden. Zij vragen of de regering
op deze zorg kan ingaan en hoe hiermee rekening is gehouden in het wetsvoorstel.
Het is vanzelfsprekend zowel voor het kind als voor de ouder het beste als zij in
gezamenlijkheid kunnen komen tot een keuze over wijziging van de geslachtregistratie.
Als kind en ouder het niet met elkaar eens zijn, biedt de voorgestelde rechterlijke
toets de mogelijkheid voor alle betrokkenen om hun visie naar voren te brengen. De
rechter kan het kind en de ouder daartoe ook uitnodigen voor een gesprek. De rechter
zal, de verschillende opvattingen in aanmerking nemend, beslissen wat hem in het belang
van het kind het beste voorkomt. De rechterlijke toets voorkomt ook dat kinderen lichtvaardig
komen tot een beslissing om hun geslachtsregistratie te wijzigen.
De leden van de Volt-fractie merken op met betrekking tot de wijziging van de geslachtsregistratie voor kinderen
jonger dan 16 jaar dat de regering ervoor gekozen heeft een verplichte tussenkomst
van de kinderrechter in te stellen. Zij vragen of de regering laagdrempelige stappen
heeft overwogen en waarom de rechterlijke tussenkomst een meerwaarde ten opzichte
van andere alternatieven. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering het niet gewenst acht dat ook onder de 16 jaar een wijziging
van de geslachtsregistratie zonder tussenkomst van de rechter mogelijk wordt. Zij
willen weten waarom de regering ouders en kind niet in staat acht om zelf het belang
van het kind te wegen bij de beslissing tot wijziging van de geslachtsvermelding.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe dit zich verhoudt tot andere min of meer vergaande beslissingen
die ouders en kind al kunnen maken zonder tussenkomst van een rechter. De leden van
de GroenLinks-fractie menen dat de rechterlijke tussenkomst disproportioneel is, omdat het wijzigen van
het sociaal geleefde geslacht van een kind onder de volledige ouderlijke verantwoordelijkheid
valt, maar de administratieve wijziging van dat geslacht niet. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de regering hoe en op welke manier de tussenkomst van een rechter in het belang
is van transgender kinderen die hun geslachtsvermelding wensen te wijzigen. Ook de
leden van de SP-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van de rechterlijke toets voor kinderen jonger
dan zestien jaar.
Deskundigen geven aan dat de genderidentiteit van kinderen veranderlijk kan zijn.
Juist ook waar het jonge kinderen betreft, staat de bescherming van hun belang voorop.
De rechterlijke toets waarborgt dat kinderen en hun ouders alleen overgaan tot de
wijziging van de geslachtsregistratie van het kind, als zij daarover heel goed hebben
nagedacht. De rechter zorgt ervoor dat de wens van het kind met enige distantie wordt
bekeken en zo goed mogelijk in perspectief wordt geplaatst. De rechter heeft ervaring
met beslissingen die het belang van het kind betreffen. Ik verwijs voor een nadere
toelichting op het voorstel om het mogelijk te maken om voor kinderen jonger dan zestien
jaar de geslachtsregistratie te wijzigen na rechterlijke tussenkomst, graag naar mijn
tweede antwoord in deze paragraaf.
De leden van de D66-fractie benadrukken dat een wijziging in de geslachtsregistratie in veel gevallen een formele
stap is in een proces dat al veel langer gaande is. Het is een formele bevestiging
van een wens die vaak al veel langer leeft en waar al op vele andere momenten op gereflecteerd
is. Het is deze leden onduidelijk wat de rechterlijke toets op dit moment in het proces
toevoegt. Zij vragen of de regering dit kan onderbouwen.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar het voorgaande antwoord.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat volgens het wetsvoorstel voor de geslachtsregistratie onder 16 jaar de
tussenkomst van de rechter nodig is. Zij vragen of de regering kan aangeven of dat
in de onderzochte landen Argentinië, Ierland, Malta en Noorwegen ook het geval is.
Zij vragen de regering wat de ervaring in die landen is van de wijziging van de geslachtsregistratie
onder de 16 jaar.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel zijn verschillende opties in aanmerking genomen.
Hierbij is ook gekeken naar andere landen, waaronder Argentinië, Ierland, Malta en
Noorwegen. De onderzoekers zijn in de evaluatie niet ingegaan op de ervaringen van
burgers in deze stelsels. Daarover heb ik ook geen informatie. Wel volgt uit de evaluatie
hoe deze landen de procedure hebben ingericht:
– In Argentinië kunnen alleen kinderen van veertien tot achttien jaar hun geslachtsregistratie
wijzigen. Hun wettelijke vertegenwoordigers dienen hiertoe een verzoek te doen, waarbij
uitdrukkelijke instemming van de minderjarige is vereist. Daarbij dient het kind een
juridisch advies te ontvangen van een advocaat («child’s lawyer»). Als een van beide
vertegenwoordigers hun goedkeuring weigeren, kan de rechter om vervangende toestemming
worden gevraagd (evaluatie, p. 49, 50).
– In Ierland kunnen alleen minderjarigen van zestien en zeventien jaar de rechter vragen
om voor hen de leeftijdsgrens van zestien en zeventien jaar buiten toepassing te laten.
Daarvoor moet een medische verklaring worden overgelegd (evaluatie, p. 50).
– Malta kent voor minderjarigen een procedure via de rechter. De rechter beoordeelt
of wijziging in het belang is van het kind. De ouders moeten hiermee instemmen. Doen
zij dat niet dan kan jeugdzorg de rechter verzoeken om vervangende toestemming. Er
is geen minimumleeftijd maar het kind moet «of reasonable age» zijn (evaluatie, p.
50).
– In Noorwegen kunnen kinderen vanaf zes jaar hun registratie wijzigen, als hun ouders
daarmee instemmen. Zijn ouders en kind of ouders onderling het niet eens met elkaar,
dan staat er een administratieve procedure open (evaluatie, p. 50, 51).
5. Procedure bij herhaaldelijk wijzigen
De leden van de GroenLinks-fractie, de Volt-fractie en BIJ1-fractie vragen naar de praktische noodzaak een derde en volgende wijziging van de vermelding
van de geslachtsregistratie op de geboorteakte via een rechterlijke procedure te laten
verlopen. Moet het zelfbeschikkingsrecht hier niet maatgevend zijn, zo vragen deze
leden. De leden van de Volt-fractie willen weten of er andere laagdrempelige alternatieven zijn voor rechterlijke tussenkomst.
Geslachtsregistratie dient verschillende doelen. Registratie is nodig voor bijvoorbeeld
beleid over arbeidsparticipatie, medisch en sociaal maatschappelijk onderzoek, gelijke
behandeling. Het waarborgen van een duurzame overheidsregistratie is om die redenen
van algemeen belang. Dit gebeurt in het wetsvoorstel door na herhaaldelijk wijzigen
het verzoek te laten toetsen door een door een rechter. Het kabinet acht het niet
wenselijk om de toets door een andere derde te laten verrichten, bijvoorbeeld iemand
met een medische achtergrond, zoals in andere landen wel gebeurt. Het kabinet wil
voorkomen dat de beslissing tot wijziging van de geboorteakte verknoopt raakt met
beslissingen in de medische sfeer. Het onwenselijk zijn van deze verwevenheid is één
van de reden om de deskundigenverklaring te laten vervallen, die naar huidig recht
nodig is om de wijziging van de geslachtsregistratie realiseren (Kamerstukken II 2020/21,
35 825, nr. 3, p. 3).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de rechter de «innerlijke overtuiging van de betrokkene, de bestendigheid
daarvan en het inzicht in de consequenties van het herhaaldelijk wijzigen» kan toetsen.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet is gekozen voor «duurzaam en weloverwogen». Ook willen zij graag
weten waarom er geen maximum is gesteld aan het aantal verzoeken tot wijziging van
de geslachtsregistratie. Zij vragen in hoeverre het voor onder meer overheidsinstanties
redelijkerwijs uitvoerbaar is om rekening te houden met de geschiedenis van degenen
die meer dan twee keer de geslachtsregistratie hebben gewijzigd.
De rechter toetst bij een derde of volgende wijziging of deze wijziging weloverwogen
en in dat licht duurzaam is. De rechter beoordeelt de beweegredenen van betrokkene
en onderzoekt of betrokkene inzicht heeft in de persoonlijke gevolgen van het herhaaldelijk
wijzigen. Het belang van een duurzame overheidsregistratie kan genoegzaam worden gewaarborgd
door de voorgestelde rechterlijke toets. Gelet op het belang van de mogelijkheid tot
zelfbeschikking, acht het kabinet het stellen van een maximaal aantal wijzigingen
niet proportioneel. Het neemt hierbij in aanmerking dat herhaaldelijk wijzigen in
andere landen waarin wijziging nu al mogelijk is op basis van zelfidentificatie maar
in een zeer beperkt aantal gevallen aan de orde is (evaluatie, p. 48, 49, 59–61).
Het kabinet gaat er ook om die reden vanuit dat de mogelijkheid van het meerdere keren
wijzigen van de geslachtsregistratie voor overheidsorganisaties uitvoerbaar is.
6. Positie intersekse personen
De leden van de D66-fractie vragen of de mogelijkheid tot wijziging voor intersekse personen via artikel 1: 19d
en 1: 24 BW met dit wetsvoorstel wordt gehandhaafd. Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de geslachtsregistratie naar huidig recht verloopt, als er sprake is van
intersekse personen.
Het huidige recht voor intersekse personen blijft gehandhaafd. Ik verwijs voor een
nadere toelichting op werking hiervan graag naar het laatste antwoord op de vraag
van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 3 van deze nota.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de huidige wijze van geslachtsregistratie bij geboorte zich verhoudt tot
de aan betrokkene zélf toekomende keuzevrijheid over het gewenste geslachtsregistratie.
Zij vragen of er met het oog op het zelfbeschikkingsrecht van personen niet voor moet
worden gekozen om de geslachtsbepaling op de geboorteakte open te laten totdat betrokkene
hier zelf een keuze in heeft gemaakt.
In veruit de meeste gevallen strookt de registratie van het geslacht met de beleefde
genderidentiteit. Ik acht het om die reden niet wenselijk om de geslachtsregistratie
op de geboorteakte open te laten, totdat betrokkene daarin zelf een keuze heeft gemaakt.
Dit zou betekenen dat aan alle mensen met een Nederlandse geboorteakte op een later
moment gevraagd moet worden hoe hun geslacht of gender geregistreerd moet worden in
de geboorteakte. Dit zou aanzienlijke uitvoeringslasten met zich brengen. Deze uitvoeringslast
is niet proportioneel, gegeven het feit dat het recht op keuzevrijheid ook op eenvoudigere
wijze kan worden gewaarborgd, conform het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2018:4931)
of de regering kan bevestigen dat het in het systeem van de wet niet de bedoeling
is dat verzoeken die de genderidentiteit betreffen worden afgehandeld via artikel
1: 24 BW. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat bij intersekse personen
het vaststellen van de geslachtelijke kenmerken centraal staat en niet de genderidentiteit.
Bij de geboorte is voor het opmaken van de geboorteakte het vaststellen van het geslacht
bepalend en niet de genderidentiteit. Voor personen bij wie het geslacht bij de geboorte
niet is vast te stellen – intersekse personen – geldt artikel 1: 19d BW. Bij een intersekse
persoon wordt binnen drie maanden na zijn geboorte in de geboorteakte een vermelding
opgenomen van het dan vastgestelde geslacht of wordt hierin bepaald dat het geslacht
«niet is kunnen worden vastgesteld». Ik verwijs voor een nadere toelichting op dit
artikel graag naar het antwoord op de laatste vraag van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 3 van deze nota.
Op een later moment zijn voor het wijzigen van de geboorteakte van een intersekse
persoon niet alleen de geslachtelijke kenmerken doorslaggevend. Wordt het voor een
intersekse persoon later in zijn leven duidelijk dat de eerdere geslachtsregistratie
niet klopt of kiest hij alsnog voor het andere geslacht, dan staat daarvoor de weg
van artikel 1: 24 BW open. Betrokkene kan in dat geval de rechter verzoeken om aanpassing
van de geboorteakte op de grond dat sprake is van een misslag. Dit betekent dat artikel
1: 24 BW ruimte laat voor een aanpassing van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte
overeenkomstig de overtuiging – en daarmee de beleefde genderidentiteit – van de intersekse
persoon (zie ook Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI: NL: HR2007: AZ5686, rov. 3.4.2, 3.4.3).
7. Verhouding tot hoger recht; internationale ontwikkelingen wijziging geslachtsregistratie
De leden van de VVD-fractie vragen naar de bestaande procedure en wetgevingsinitiatieven in landen als het Verenigd
Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Spanje om de procedure voor aanpassing van geslachtsregistratie
te vereenvoudigen.
Er bestaan grote onderlinge verschillen tussen de EU-lidstaten onderling en het Verenigd
Koninkrijk met betrekking tot de procedure en vereisten voor wijziging van de geslachtsregistratie.
Ik verwijs in dit licht graag naar het tweede antwoord op vragen van leden van de
SGP-fractie in paragraaf 1 van deze nota. Over de bestaande procedures en de mij bekende
wetgevingsinitiatieven in de specifieke, door de VVD-fractie genoemde landen bericht
ik u als volgt.
In het Verenigd Koninkrijk kan een transgender persoon verzoeken om erkenning van
de geslachtelijke identiteit. Het verzoek moet worden ingediend bij het «Gender Recognition
Panel». Dit is een juridisch panel, dat bestaat uit zowel juridische als medische
leden en valt onder de verantwoordelijkheid van «Her Majesty’s Courts and Tribunal
Service» De transgenderpersoon dient op grond van de zogenoemde standaard procedure
(1) ouder dan achttien jaar te zijn, (2) te beschikken over een diagnose met genderdysforie,
(3) twee jaar te hebben geleefd in het gewenste geslacht (4) de intentie te hebben
om de rest van zijn leven in het nieuwe geslacht te leven. De verzoeker dient zijn
verzoek te ondersteunen met verschillende bewijsstukken, waaronder een rapport van
een daartoe aangewezen deskundige die de diagnose genderdysforie heeft gesteld en
een rapport van een andere arts waarin informatie is opgenomen over relevante medische
behandelingen die verzoeker in dit verband heeft of nog zal ondergaan. Indien het
verzoek wordt ingewilligd, ontvangt de transgender persoon een «Gender Recognition
Certificate». Met dit document wordt tot uitdrukking gebracht dat betrokkene vanaf
het moment van uitgifte voor de wet wordt beschouwd als behorend tot het nieuwe geslacht.
Daarnaast ontvangt betrokkene een nieuwe geboorteakte met vermelding van het nieuwe
geslacht. De Britse regering heeft in september 2020, naar aanleiding van een publieke
consultatie in 2018, bekend gemaakt dat de procedure voor wijziging van de geslachtsregistratie
op een paar punten zal worden verbeterd. Zo zal de procedure bijvoorbeeld goedkoper
en online toegankelijk worden gemaakt. De Britse regering heeft aangegeven geen noodzaak
te zien voor een grondige herziening van de procedure.2 Daarentegen heeft de Schotse regering in september 2021 aangekondigd het komend jaar
een wetsvoorstel te zullen indienen tot hervorming van de Gender Recognition Act 2004,
en de procedure «minder vernederend, opdringerig en traumatisch» te maken.3 Een eerder in consultatie gebracht Schots wetsontwerp gaat uit van een systeem van
zelfidentificatie door middel van een «statutory declaration» voor personen van zestien
jaar en ouder.4 Op grond van het wetsontwerp moeten verzoekers verklaren dat zij minimaal drie maanden
in het nieuwe geslacht hebben geleefd en dat zij de intentie hebben om de rest van
hun leven in het nieuwe geslacht te leven. Verder schrijft het wetsontwerp een bedenktijd
voor van drie maanden na indiening van het verzoek tot wijziging van de geslachtsregistratie,
waarna bevestigd dient te worden dat verzoekers daarmee willen doorgaan.
In Duitsland kan een transgender persoon de rechter verzoeken om wijziging van de
geslachtsregistratie. Daarvoor is nodig dat verzoeker aangeeft duurzaam tot het andere
geslacht te behoren, en dit al doet voor een periode van ten minste drie jaar.5 De rechter kan het verzoek slechts inwilligen na advies te hebben ingewonnen van
twee onafhankelijke deskundigen, die onder meer moeten aangeven of naar medisch wetenschappelijke
inzichten het gevoel van betrokkene te behoren tot het andere geslacht met grote waarschijnlijkheid
niet meer zal veranderen.6 Er is in Duitsland vanuit belangengroepen en deskundigen een sterke roep om vereenvoudiging
van de bestaande, als verouderd bestempelde, procedure. Voor zover bekend, zijn er
op dit moment echter geen wetgevingsinitiatieven. Een gezamenlijk ontwerpwetsvoorstel
van de Bondsminister van Binnenlandse Zaken en de Bondsminister van Justitie en Consumentenbescherming
uit 2019 stuitte op felle kritiek van belangengroepen. In mei 2021 zijn twee, door
de fracties van FDP en Grünen ingediende initiatiefwetsvoorstellen tot vervanging
van het huidige «Transsexuellengesetz» door een nieuw «Selbstbestimmungsgesetz», na
stemming in de Duitse Bondsdag verworpen.
In Frankrijk kan een meerderjarige of een minderjarige die niet meer onder ouderlijk
gezag staat bij de rechtbank verzoeken om wijziging van de vermelding van het geslacht
in de akten van de burgerlijke stand. Verzoeker moet daarvoor aantonen dat het geregistreerde
geslacht niet overeenkomt met het geslacht waarin hij of zij zich presenteert en waarin
hij of zij bekend is. Het verzoek kan bijvoorbeeld worden onderbouwd met bewijs dat
verzoeker zich publiekelijk presenteert als behorende tot het geclaimde geslacht,
dat verzoeker bij familie, vrienden en professionals bekend staat in dat geslacht
en dat verzoeker zijn of haar voornaam heeft veranderd in een bij dat geslacht passende
naam. Er is geen medische informatie nodig om het verzoek te onderbouwen. Deze procedure
is in 2016 in het Franse Burgerlijk Wetboek opgenomen.7 Op dit moment zijn er geen wetgevingsinitiatieven bekend die vereenvoudiging van
de procedure beogen.
In Spanje kan een transgender persoon bij de burgerlijke stand van zijn woonplaats
verzoeken om rectificatie van de in de registers voorkomende vermelding van het geslacht.
Op grond van de huidige wetgeving8 dient de betrokken persoon (1) acttien jaar of ouder te zijn, (2) een rapport over
te leggen van een arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt dat de diagnose genderdysforie
is gesteld en (3) een rapport over te leggen van een behandelend arts waaruit volgt
dat betrokkene gedurende twee jaar onder medische behandeling is geweest om zijn fysieke
kenmerken aan te passen aan het beweerde geslacht (een hormonale behandeling is voldoende;
een chirurgische behandeling is niet vereist). Sinds een uitspraak van het Spaanse
Constitutionele Hof uit 2019 kunnen ook minderjarigen, die daartoe voldoende competent
worden geacht, de geslachtsvermelding laten rectificeren wanneer aan de overige voorwaarden
is voldaan. De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft op 26 maart 2021 een wetsvoorstel9 bekend gemaakt dat onder meer voorziet in een nieuwe – op zelfbeschikking gebaseerde
– procedure. Op grond van dit wetsvoorstel zullen transgender personen van zestien
jaar en ouder een verzoek tot rectificatie van de geslachtsvermelding kunnen indienen
bij de burgerlijke stand; dit verzoek moet binnen drie maanden worden ingewilligd.
Een diagnose genderdysforie en medische behandeling zijn dan niet langer vereist.
Minderjarigen tussen veertien en zestien jaar oud kunnen, met toestemming van de wettelijke
vertegenwoordigers, ook een verzoek indienen. Voor verzoeken van minderjarigen tussen
twaalf en veertien jaar ouder is rechterlijke toestemming nodig. Het wetsvoorstel
is in juni 2021 door de Spaanse ministerraad goedgekeurd en moet nog worden behandeld
in het Spaanse parlement.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering in kan gaan op de internationaal-privaatrechtelijke
gevolgen van dit wetsvoorstel. De leden van de Volt-fractie vragen of de regering bereid is in EU- en internationaal verband te pleiten voor
wederzijdse erkenning van de wijziging van de geslachtsvermelding?
Ook naar huidig recht wordt een wijziging van de geslachtsregistratie in de akte van
geboorte naar Nederlands recht niet door alle landen erkend. Het wetsvoorstel zal
hierin geen verandering brengen. Het is aan de persoon in kwestie zelf om te onderzoeken
wat voor hem de gevolgen zijn van wijziging van de geboorteakte.
Het vragen van aandacht voor de emancipatie en rechten van de lhbtiq+-gemeenschap,
met inbegrip van transgender personen, vormt een vast onderdeel van de Europese en
internationale inspanningen van het kabinet. Dit betreft eveneens het in internationaal
verband onderling erkennen van de gewijzigde geslachtsregistratie.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de tegemoetkomingsregeling voor transgender en intersekse personen
zal worden gepubliceerd. Zij willen graag weten op welke wijze de hoogte van de vergoeding
is vastgesteld en of de hoogte van de vergoeding in verhouding staat tot de ernst
van het aangedane leed. Ook vragen zij op welke wijze de belangenorganisaties, zoals
het Transgender Netwerk Nederland (TNN), de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit
(NNID) en COC Nederland, betrokken zijn bij het tot stand komen van de tegemoetkomingsregeling.
Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een stand van zaken en een waardering van de betrokken belangenorganisaties
van het verloop en de totstandkoming van deze excuses en tegemoetkoming.
Tijdens een overleg in juni 2020 heeft het Transgender- en Interseksecollectief (hierna:
het Collectief) de aansprakelijkstelling en de persoonlijke verhalen die daarachter
schuil gaan mondeling toegelicht. Tijdens dit overleg is door de Staat ingegaan op
de juridische weging van de aansprakelijkstelling. Daarna is er voor de besluitvorming
over de brief in de ministerraad een ontmoeting geweest met een afvaardiging van het
Collectief. Op 30 november 2020 is in een bijeenkomst met het Collectief namens de
Staat excuses gemaakt voor het aangedane leed. Tijdens deze bijeenkomst zijn door
de Staat de contouren geschetst van een onverplichte tegemoetkomingsregeling. Die
zelfde dag heeft het kabinet uw Kamer het kabinetstandpunt over de aansprakelijkheidsstelling
door het Transgendercollectief gezonden (Kamerstukken II 2020/21, 30 420, nr. 353).
In reactie op het kabinetsstandpunt heeft het Collectief aangegeven zich onvoldoende
betrokken te hebben gevoeld in het proces van de totstandkoming van de kabinetsreactie.
Dat hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik ons zeer aangetrokken.
Wij hebben hieruit lessen getrokken voor het vervolg. Over de vormgeving van de erkenning
en excuses hebben vervolgens constructieve besprekingen met het Collectief plaatsgevonden.
De tegemoetkomingsregeling is meerdere keren met het Collectief besproken. Met inachtneming
van de door het kabinet gestelde kaders van 30 november 2020 heeft het Collectief
inbreng geleverd. Deze inbreng is zeer waardevol gebleken bij het vormgeven van de
regeling en heeft op onderdelen geleid tot aanscherpingen.
Op 26 augustus 2021 is de Beleidsregel tegemoetkoming Wet wijziging geregistreerd
geslacht 1985–2014 tot stand gebracht. Deze regeling is op 3 september 2021 gepubliceerd
in de Staatscourant (Stcrt. 2021, 39392). De tegemoetkoming bedraagt € 5.000 euro. Bij het bepalen van de hoogte is aansluiting
gezocht bij een eerder in Nederland toegekende onverplichte tegemoetkoming voor slachtoffers
van geweld in de jeugdzorg en voor Dutchbat III-veteranen. Dat laat onverlet dat de
hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane
leed. Datzelfde geldt overigens ook voor het maken van excuses. Voor een nadere toelichting
op de totstandkoming van de regeling verwijs ik graag nog naar de antwoorden op de
Kamervragen van de Leden Van Ginneken, Van der Laan (D66), Ellemeet (GroenLinks),
Kathmann (PvdA) en Simons (Bij1) (Kamerstukken II 2020/21, Aanhangsel van de Handelingen, 3843).
Ook na de publicatie van de regeling is nauw samengewerkt met het Collectief met het
oog op de voorbereiding van de uitvoering van de regeling. Die uitvoering is gestart
op 18 oktober 2021. Ook tijdens de uitvoering hechten wij sterk aan het voortzetten
van de afstemming en samenwerking met het Collectief. Op die manier kunnen wij gezamenlijk
inzetten op zaken als het vergroten van de bekendheid van de regeling en het signaleren
van eventuele knelpunten gedurende de uitvoering van de regeling.
De leden van de SGP-fractie wijzen op de discussie over het recht op gewetensvrijheid, waarbij de grondwetgever
bewust heeft afgezien van de erkenning als grondrecht, ondanks de absolute bescherming
van het forum internum. Dit omdat een ongebreidelde uitoefening van het recht op gewetensvrijheid
de mogelijkheden zou ontnemen om te voorkomen dat wettelijke regelingen zonder grond
gefrustreerd worden, zo stellen deze leden. Zij vragen of een vergelijkbare insteek
niet zou moeten gelden voor genderidentiteit, zonder daarmee als overheid de diepgevoelde
overtuiging van betrokkenen te miskennen.
In reactie op de vraag van deze leden, stel ik voorop dat een vergelijking tussen
het recht op gewetensvrijheid en het recht op registratie van de geslachtsidentiteit
mank gaat. Gewetensbezwaren kunnen immers, al naar gelang de inhoud van het geweten,
leiden tot een handelen of nalaten in strijd met vrijwel iedere rechtsregel binnen
de bestaande rechtsorde. Een ongebreidelde uitoefening van dit recht staat daarmee
op gespannen voet met het fundamentele beginsel dat de wet voor eenieder gelijk geldt.
Bij de mogelijkheden tot wijziging van de registratie van de genderidentiteit is van
een dergelijke potentieel vergaande inbreuk op het rechtsstelsel geen sprake. Zonder
te miskennen dat de overheid een gerechtvaardigd belang heeft bij een duurzame registratie
van de geslachtsidentiteit van burgers, raakt de wijziging in de eerste plaats de
betrokkene zelf.
De leden van de SGP-fractie wijzen op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 april
2017, Garçon en Nicot tegen Frankrijk, (79885/12, 52471/13, 52596/13). Volgens deze
leden oordeelde het Hof in die zaak dat de wettelijke verplichting om op grond van
een deskundig oordeel vast te stellen dat sprake is van genderincongruentie niet alleen
een legitieme keuze van de wetgever is, maar juist ook een verplichting is die in
het verlengde ligt van de belangen van transgender personen zelf. Zij vragen de regering
waarom het niet veel meer in lijn met deze jurisprudentie ligt om het vereiste van
de deskundigenverklaring te handhaven.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laat Staten die partij zijn bij het EVRM
de vrijheid om te bepalen of een diagnose genderdysforie als voorwaarde wordt gesteld
voor een wijziging van de geslachtsregistratie (EHRM 6 april 2017, Garçon en Nicot
tegen Frankrijk, 79885/12, 52471/13, 52596/13, rov. 138–144). Dat betekent dat een
Staat een deskundigenverklaring wettelijk mag voorschrijven. Uit het arrest kan evenwel
geen verplichting of advies worden afgeleid voor Staten om een deskundigenverklaring
verplicht te stellen (zie rov. 140 uit het voornoemde arrest). Nederland kan ervoor
kiezen dat nìet te doen op basis van de voornoemde beoordelingsvrijheid die aan verdragspartijen
wordt gelaten.
8. Gevolgen Rijksbegroting; administratieve lasten en regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen dat volgens VNG Realisatie niet is uit te sluiten dat het wetsvoorstel leidt
tot een toename van personen die verzoeken om wijziging van de geslachtsregistratie
en daarmee tot kosten voor de gemeentelijke organisatie. De regering schrijft het
hier niet mee eens te zijn. Genoemde leden vragen waarom de impactanalyse van VNG
Realisatie niet naar de Kamer is gestuurd. De leden van vragen waarom de regering
verwacht dat er geen toename zal zijn van personen die verzoeken tot wijziging van
de geslachtsregistratie. Ook de leden van de SP-fractie vragen de regering te verduidelijken waarom het verlagen van de drempels om tot wijziging
van de geslachtsregistratie over te gaan, niet zal leiden tot meer aanvragen. Zij
vragen of de regering bereid is gemeenten en andere betrokken instanties te compenseren,
als de werklast voor ambtenaren bij de gemeenten en andere betrokkenen tóch toe zou
nemen wanneer dit wetsvoorstel zou worden aangenomen.
De impact-analyse van VNG Realisatie is na de consultatie verzocht en tot stand gekomen.
De analyse is vervolgens abusievelijk niet aan uw Kamer gestuurd. Ik heb deze omissie
hersteld, zo spoedig mogelijk nadat uw Kamer mij daarop opmerkzaam maakte (Kamerstukken
II 2020/21, 35 825, nr. 5).
Wijziging van de geslachtsregistratie is ook naar huidig recht mogelijk. Uit de evaluatie
van de Transgenderwet blijkt dat er bezwaren bestaan tegen de deskundigenverklaring.
Uit de evaluatie blijkt niet dat de deskundigenverklaring transgender personen nu
weerhoudt van een verzoek tot wijziging (evaluatie, p. 23–28). Ik verwacht daarom
ook niet dat het laten vervallen van deze verklaring leidt tot een grote toename van
het aantal mensen dat verzoekt om wijziging van de geslachtsregistratie. De vereenvoudiging
van de procedure waarin het wetsvoorstel voorziet, doet recht aan de verdergaande
emancipatie van transgender personen. Wanneer zij besluiten in het andere geslacht
te gaan leven, kunnen zij deze transitie op grond van het wetsvoorstel makkelijker
juridisch bevestigen dan nu het geval is.
Het spreekt overigens voor zich dat het laten vervallen van de leeftijdsgrens van
zestien jaar wel zal leiden tot een toename van het aantal transgender personen dat
verzoekt om wijziging van geslachtsregistratie. Voor kinderen jonger dan zestien jaar
is een wijziging naar huidig recht immers niet mogelijk. Deze kinderen zullen zich
op grond van het wetsvoorstel tot de rechter wenden met een verzoek tot wijziging.
Wijst de rechter dit verzoek toe, dan is de taak van de ambtenaar beperkt tot het
toevoegen van een latere vermelding aan de geboorteakte. De Raad voor de rechtspraak
verwacht dat het wetsvoorstel geen substantiële gevolgen heeft voor de werklast van
de rechtspraak. Voor de ambtenaren van de burgerlijke stand verwacht ik die gevolgen
daarom evenmin.
Vanzelfsprekend ben ik bereid om met gemeenten en andere betrokkenen in gesprek te
gaan over de kosten, als zou blijken dat het wetsvoorstel toch structurelere en substantiëlere
gevolgen heeft voor hun werklast als thans is voorzien.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe zij in de praktijk waarborgt dat wijzigingen
van de geslachtsregistratie niet nadelig uitpakken voor de belangen van transgender
personen zelf. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de toenemende aandacht voor het belang
van gendersensitieve zorg en de recente discussies over coronavaccinaties in specifieke
leeftijdsgroepen zoals vrouwen. De leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat er geen
misverstanden ontstaan bij transgender personen die hun geslachtsregistratie laten
wijzigen, maar die geen medische behandelingen ondergaan. Ook vraag zij hoe het voor
betrokkenen, waaronder medisch personeel, voldoende duidelijk is wat de rechten en
verantwoordelijkheden in zulke situaties zijn. Ook de leden van de SP-fractie vragen hoe gewaarborgd wordt dat iemand de juiste zorg ontvangt op basis van het
geslacht dat bij de geboorte is geregistreerd.
Goede medische zorg voor transgender personen is van belang tijdens de transitie,
gedurende hormoonbehandelingen of genderbevestigende operaties, en na de transitie,
bijvoorbeeld bij bevolkingsonderzoeken.
Transgenderzorg is multidisciplinaire zorg en dit betekent dat er voortdurend afstemming
en samenwerking is tussen behandelaars. Gezien het veelal langdurige transitietraject
is het belangrijk dat er een zorgprofessional is die overzicht heeft over het zorgproces.
Deze regievoerder (of regiebehandelaar) is aanspreekpunt voor de transgenderpersoon
en de betrokken zorgverleners en borgt de overdracht van informatie tussen de verschillende
betrokken zorgverleners en de organisatie van het multidisciplinair overleg (MDO).
Het moet ook voor de transgender persoon duidelijk zijn waar men terecht kan met vragen
die belangrijk kunnen zijn na de medische transitie (periodieke controles, bevolkingsonderzoeken
etc.).
Voor meer informatie verwijs ik naar de kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.10 Patiëntenorganisatie Transvisie verstrekt transgender personen informatie over
het leven na de medische transitie en de aandachtspunten bij wijziging van geboortegeslacht.11 Op de site van het RIVM staat informatie over bevolkingsonderzoek voor transgender
personen na transitie.12 Ik wijs u in dat verband nog op de brief van mijn collega, de Minister voor Medische
Zorg en Sport aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van 30 april 2021 (Kamerstukken
II 2020/21, 31 016, 343).
9. Reactie internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reacties op de internetconsultatie.
Zij wijzen op de zorgen die zijn geuit door sommige burgers en organisaties, die stellen
dat het afschaffen van de deskundigenverklaring in de praktijk ertoe kan leiden dat
er voor vrouwen potentiële onveilige situaties zullen ontstaan, bijvoorbeeld bij het
toegang verschaffen tot kleedkamers, in wellnesscentra, vrouwenopvang of in vrouwengevangenissen.
Het risico dat burgers beschrijven doet zich mogelijk in incidentele gevallen voor
wanneer mannen zich (te) gemakkelijk laten registreren als vrouw. De leden vragen
hoe de regering deze zorgen over de (sociale) veiligheid van vrouwen taxeert. Zij
vragen voorts of er voorbeelden zijn van incidenten in Argentinië, Ierland, Malta
of Noorwegen hierover.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar paragraaf 3 van deze nota. De
vragen van de leden van de fracties van de SP, ChristenUnie, SGP en VVD heb ik daar beantwoord.
De leden van de VVD-fractie vragen, in lijn met de eerdere vragen van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken,
welke gegevens de kennisgeving tot het voornemen tot wijziging van de geslachtsregistratie
moet bevatten en welke gegevens minimaal moeten worden opgenomen in de akte van wijziging
van de vermelding van het geslacht.
De kennisgeving dient de voor- en achternaam van verzoeker, de dag en plaats van geboorte,
de huidige en gewenste geslachtsregistratie, alsmede de datum van kennisgeving te
bevatten. Wenst verzoeker met het wijzigen van de geslachtregistratie een voornaamswijziging,
dan wordt de nieuwe voornaam ook vermeld in de kennisgeving. De ambtenaar van de burgerlijke
stand neemt voornoemde gegevens eveneens op in de akte van wijziging. In plaats van
de datum van kennisgeving neemt hij de datum en plaats van het verlijden van de akte
op. Tot besluit ondertekent hij de akte.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt waarom het wetsvoorstel geen erkenning of regelgeving is verwerkt voor non-binaire
personen. Dit lid vraag hoe de regering staat tegenover het opnemen van een «X» in
de geboorteakte van deze personen op gelijke wijze als het wetsvoorstel thans mogelijk
maakt voor binaire transgenderpersonen. Zij wil graag weten hoe dit zo snel mogelijk
kan worden bewerkstelligd en of dit in het onderhavige wetsvoorstel kan worden meegenomen
of dat daarvoor een nieuw wetsvoorstel moet worden opgesteld. Zij wil in dit verband
graag weten wat de regering belet om te opereren vanuit het gelijkheidsbeginsel. Zij
meent dat met het invoeren van de «X» herhaaldelijk wijzigen kan worden voorkomen
en vraagt de regering of dit is meegenomen bij de afweging over de wenselijkheid van
het invoeren van de «X». De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij de wens van Transvisie voor een procedure waarbij non-binaire
personen hun geslachtsvermelding kunnen wijzigen naar een «X». Ook zij zijn van mening
dat de mogelijkheid om een «X» op te nemen in het persoonsbewijs niet via de rechter
zou moeten gaan. Zij lezen dat de regering verdere ontwikkelingen wil afwachten. Zij
vragen onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Limburg welke ontwikkelingen
dat zijn. Voorts vragen deze leden wat de eventuele inhoudelijke en praktische bezwaren
zijn tegen het mogelijk maken van het opnemen van een «X» als geslachtsregistratie
in het persoonsbewijs. Zij willen graag weten hoe de regering deze eventuele bezwaren
weegt tegen het recht op zelfbeschikking over de (gender)identiteit. Deze leden vragen
voorts welke technische wijzigingen nodig zouden zijn om dit mogelijk te maken. Ook
de leden van de fracties van Volt, GroenLinks en de SP hebben vragen van gelijke strekking en willen weten of de regering bereid is met
een regeling te komen voor de geslachtsregistratie van non-binaire personen.
De leden van de Volt-fractie vragen ten slotte of de regering voornemens is om wetgeving op te stellen die het
mogelijk maakt voor ouders om bij de geboorte van het kind de geslachtregistratie
«X» te gebruiken of het geslacht open te laten, totdat een kind de leeftijd bereikt
hierin zelf een keuze te maken.
Het thans voorliggende wetsvoorstel voorziet niet in een procedure voor non-binaire
personen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad uit 2007 volgde dat de wetgever niet gehouden
was tot het invoeren van een neutrale geslachtelijke aanduiding in de akten van geboorte,
bijvoorbeeld een «X», voor personen die ongeacht hun fysieke kenmerken, overtuigd
zijn noch (alleen) bij het mannelijke, noch (alleen) bij het vrouwelijke geslacht
te horen (ECLI:NL:HR:2007:AZ5686). De tijd heeft sinds die uitspraak niet stil gestaan.
Er blijkt vandaag de dag zowel maatschappelijk als in de uitvoeringspraktijk van de
burgerlijke stand behoefte te bestaan aan wetgeving om wijziging van geslachtregistratie
in een non-binaire optie (zoals «X») mogelijk te maken. Ook uit de rechtspraak blijkt
dat wetgeving hiervoor nodig is.13
Ik breng op dit moment de mogelijkheden voor en de gevolgen van het regelen van een
dergelijke optie in kaart. Hierbij worden ook de kosten betrokken die een dergelijke
wijziging met zich brengt, alsmede de daarvoor benodigde dekking. Daarbij zal ik hierover
in gesprek gaan met de relevante belangenorganisaties en uitvoeringsinstanties. Het
is daarna aan een nieuw kabinet om hierin een keuze te maken. Een dergelijk voorstel
zal ook voor advies moeten worden voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad
van State.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het niet wenselijk acht om de aanduiding «moeder» en «vader»
te veranderen in het inclusieve «ouder». De leden vragen een onderbouwing op de eerdere
redenering van de regering dat dit een aanpassing zou vergen van de algemene regeling
van het ouderschap. Zij vragen of een dergelijke aanpassing leidt tot juridische onduidelijkheden
of andere onwenselijke uitkomsten. Ook vragen zij of er andere mogelijkheden zijn,
wellicht via een uitzondering, om voor transgender ouders een neutrale aanduiding
te gebruiken. De leden van de fracties van BIJ1, de PvdA, Volt, de SP en GroenLinks vragen hoe de regering denkt over het pleidooi van het COC om voor de transman uit
wie een kind wordt geboren, de term «geboorteouder» of «ouder uit wie het kind is
geboren» te introduceren in plaats van het huidige «moeder». De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de excuses die eerder dit jaar zijn aangeboden
aan transgender personen zich zouden moeten vertalen
naar de huidige wetgeving door het reproductieve recht en het recht op familieleven
van transgender ouders wettelijk te erkennen conform hun geleefde realiteit.
Voorop gesteld dient te worden dat het afstammingsrecht vrijwel geheel aansluit op
de geslachtsregistratie van de transgenderouder nà wijziging. Ik zie reeds in dat
licht geen aanleiding tot het introduceren van een sekseneutraal afstammingsrecht.
In één geval sluit het afstammingsrecht niet aan op de genderidentiteit van de ouder.
De vrouw die het kind baart, geldt in het afstammingsrecht als de juridische moeder
van het kind. Het juridische en biologische ouderschap vallen dan samen, het uitzonderlijke
geval van draagmoederschap daargelaten. Dit uitgangspunt strookt met het hier te lande
en het in de regel ook elders als vanouds gehuldigde uitgangspunt dat de vrouw uit
wie het kind is geboren, de moeder is van het kind («mater semper certa est»). Het
kind is hierdoor verzekerd van een juridische moeder en daarmee van ten minste één
ouder. Voor de toepassing van de regels van het afstammingsrecht op transgender personen
die juridisch ouder worden, heeft de wetgever bij dit uitgangspunt aangesloten: de
transgender persoon die een kind baart, is juridisch moeder van het kind. Er kan zo
geen onduidelijkheid ontstaan over het moederschap en daarmee het ouderschap van het
kind.
Ik acht het niet proportioneel om de regeling van het afstammingsrecht verdergaand
(Titel 11, Boek 1 BW) aan te passen. De ouder uit wie het kind geboren wordt, is in
vrijwel alle gevallen een vrouw. Het recht sluit hierop aan. Daarbij is voorstelbaar
en invoelbaar dat veel ouders waarde hechten aan de wettelijke aanduiding «moeder»
en «vader», zoals eveneens invoelbaar is dat dit voor sommige personen juist anders
zal zijn. Anders dan de wetgever eerder acht ik het wel wenselijk en mogelijk om te
regelen dat de transgender man uit wie het kind is geboren in de geboorteakte van
het kind wordt aangeduid als «ouder uit wie het kind is geboren». Dit vergt geen wijziging
van het afstammingsrecht, maar een aanpassing van het Besluit burgerlijke stand 1994.
Deze aanpassing zeg ik u graag toe. Het streven is om het besluit daartoe begin 2022
in consultatie te geven.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering de mogelijkheid van het verkrijgen van ouderschap door middel
van erkenning een voldoende optie vindt wanneer een transgender vrouw het kind met
eigen zaad heeft verwekt of heeft ingestemd met de daad voor verwekking met eigen
zaad. Zij vragen of de regering het met hen eens is dat wanneer twee personen binnen
een huwelijk of een geregistreerd partnerschap een kind krijgen, zij beiden van rechtswege
ouder zouden moeten worden, en dat dit zou moeten gelden voor alle ouders binnen een
huwelijk of geregistreerd partnerschap. Ook vragen zij wat de rechtvaardiging is voor
het onderscheid tussen cisgender huwelijkspartners en transgender huwelijkspartners
in dezen. De fracties van SP, GroenLinks en Volt hebben vergelijkbare vragen.
Het ouderschap van de partner van de moeder ontstaat van rechtswege in twee gevallen.
In de eerste plaats als sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van
een paar van verschillend geslacht. In dit geval wordt aangenomen dat de echtgenoot
of geregistreerd partner van de moeder de verwekker van het kind is of heeft ingestemd
met een daad die kan hebben geleid tot de verwekking van het kind. In de tweede plaats
als er sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van twee vrouwen,
het kind is verwekt door een zogenoemde «onbekende zaaddonor» en ten bewijze daarvan
een verklaring is overgelegd van de Stichting Donorgegevens kunstmatige bevruchting.
In dit geval is duidelijk dat de biologische vader van het kind geen rol wenst te
spelen in verzorging en opvoeding van het kind.
Het afstammingsrecht beschermt op deze wijze de positie van de bekende biologische
vader, die niet is gehuwd met de moeder van het kind en evenmin een geregistreerd
partnerschap met haar heeft. Een uitbreiding van de regeling van het ouderschap van
rechtswege naar alle gevallen van huwelijk en geregistreerd partnerschap, zoals bepleit
door de vraagstellers, zou met zich brengen dat aan de rechtspositie van deze biologische
vader voorbij wordt gegaan. Dat acht ik niet wenselijk. De laagdrempelige handeling
van erkenning acht ik niet onevenredig belastend. Daarbij zou van rechtswege ouderschap
voor alle situaties het vrouwenparen ook een keuzemogelijkheid ontnemen bij de wijze
van totstandkoming van de afstamming: zowel erkenning als adoptie en in sommige gevallen
van rechtswege ouderschap zijn thans mogelijk, hetgeen van betekenis kan zijn voor
de erkenning van het ouderschap in het buitenland.
De hiervoor beschreven regeling van het afstammingsrecht geldt op gelijke wijze voor
de cisgender partner en transgender partner van de moeder. Leidend is de geslachtsregistratie
van de partner van de moeder ten tijde van de geboorte van het kind.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering niet wil afwijken van het systeem van geboorteaktes. Deze leden
merken op dat dit problemen op kan leveren voor statushouders en (voormalig) vluchtelingen,
die wegens allerlei omstandigheden wellicht niet meer terug kunnen naar hun geboorteland
voor een dergelijke akte. Zij moeten daardoor – met inschakeling van een advocaat
– naar de rechter voor een vervangende geboorteakte. Dit is een lang en kostbaar proces.
Zij vragen of de regering bereid is te onderzoeken hoe dit proces vereenvoudigd kan
worden. Het lid van de Bij1-fractie meent dat het voor transgender personen zonder Nederlandse geboorteakte mogelijk
zou moeten zijn om met hetzelfde gemak en volgens dezelfde procedure een wijziging
van de vermelding van het geslacht aan te vragen. Dit lid vraagt de regering welke
oplossingen in dit licht mogelijk zijn. Ook de leden van de PvdA-fractie stellen de vraag of regering bereid is het eenvoudiger te maken voor transgender
personen met een buitenlandse geboorteakte, om in Nederland hun geslachtsregistratie
te wijzigen, bijvoorbeeld door aanspraak op «bewijsnood» toe te staan.
De geboorteakte heeft een bijzondere bewijskracht. De akte bewijst ten aanzien van
een ieder dat op de in de akte vermelde plaats, dag en uur uit de daarin genoemde
moeder een kind van het daarin vermelde geslacht is geboren (artikel 1: 22 lid 1 BW).
De geboorteakte vormt hiermee het formele bewijs van iemands bestaan en – indien daarover
gegevens voorhanden zijn – van zijn afstamming. Hieraan worden rechten en plichten
ontleend, omdat bijvoorbeeld kan worden bepaald of de persoon in kwestie minder- of
meerderjarig is of van wie hij afstamt. Ook aan de afstamming zijn vervolgens weer
vele rechtsgevolgen verbonden, waaronder ouderschap, gezag en nationaliteit.
Als voor een buiten Nederland geboren persoon een geboorteakte ontbreekt of niet kan
worden overlegd, kan een zogenoemde vervangende geboorteakte worden opgesteld (artikel
1: 25c jo. 1: 25f BW). Het is aan de rechter om te beoordelen welke gegevens hierin
worden opgenomen (artikel 1: 25c BW). Hij houdt hierbij rekening met alle bewijzen
en aanwijzingen waaronder, en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad.
Zijn deze gegevens er niet of niet in voldoende mate, dan stelt hij deze gegevens
zelfstandig vast, tenzij het gaat om de gegevens over ouders van de betrokkene (artikel
1: 25 lid 2 BW). Deze taak van bewijswaardering is voorbehouden aan een rechter en
kan niet worden opgedragen aan ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik zie daarom geen
mogelijkheid om deze procedure te vereenvoudigen. Ik merk hierbij nog wel op dat min-
en onvermogende burgers in aanmerking kunnen komen voor het lagere tarief van het
griffierecht en aanspraak kunnen hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom voor het herhaald wijzigen van de geslachtsvermelding tussenkomst van
een rechter nodig blijft. Zij vragen waarin blijkt in de evaluatie dat er een noodzaak
voor deze uitzonderingsprocedure nodig is voor personen die een derde keer de geslachtsvermelding
wil wijzigen. Zij vragen of de regering bereid is dit wetsvoorstel zo aan te passen
dat ook herhaalde wijziging van de geslachtsvermelding mogelijk wordt zonder tussenkomst
van de rechter.
Onderzoekers laten zich in de evaluatie niet uit over de noodzaak van een gang naar
de rechter bij herhaald wijzigen. Zij schrijven dat herhaaldelijk wijzigen in Nederland
naar huidig recht niet veel voorkomt (evaluatie, p. 19, 20). Het is volgens hen niet
te voorspellen in hoeverre dit aantal zou toenemen door het vervallen van de deskundigenverklaring
(evaluatie, p. 70).
Uit de evaluatie blijkt dat in de onderzochte landen verschillend wordt omgegaan met
herhaald wijzigen. In Noorwegen en Malta gebeurt dit op dezelfde wijze als een eerste
wijziging – derhalve buiten de rechter om. In Argentinië is voor een tweede en volgende
wijziging een gang naar de rechter vereist. In Ierland kan de Minister voor «Social
Protection» worden verzocht een eerdere geslachtswijziging te herroepen. Voor alle
landen geldt dat er weinig tot geen sprake is geweest van herhaalde wijzigingen (evaluatie,
p. 48, 49, 59, 60, 70).
Ingevolge het wetsvoorstel is een gang naar de rechter vereist, als iemand voor een
derde of volgende keer een wijziging wenst van zijn geslachtsregistratie. De rechter
kan beoordelen of de wens tot wijziging weloverwogen en oprecht is. Hoewel uitzonderlijk,
wordt het lichtvaardig wijzigen van de geslachtsregistratie zo voorkomen. Het wetsvoorstel
treft op deze wijze een balans tussen het belang van het individu bij wijziging en
het algemeen maatschappelijke belang bij een betrouwbare overheidsregistratie.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe de regering denkt over de suggestie van het COC om de mogelijkheid
van een nieuwe geboorteakte te introduceren na wijziging van de geslachtsregistratie
en of de regering bereid is het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen. Ook
de leden van de Volt-fractie vragen de regering naar de reden van het niet verstrekken van een nieuwe geboorteakte
aan transgender personen. Zij vragen of de persoonshistorie van een transgenderpersoon
niet kan worden gewaarborgd doordat hetzelfde Burgerservicenummer (BSN) is verbonden
aan de oude en nieuwe geboorteakte.
De geboorteakte van een persoon is van belang om zijn persoonshistorie te reconstrueren.
Afgifte van een nieuwe geboorteakte, bijvoorbeeld als iemand op verzoek niet meer
als vrouw, maar als man wordt geregistreerd, zou ertoe leiden dat iemand geacht wordt
vanaf de geboorte man te zijn geweest. Dit kan leiden tot ongewenste onduidelijkheid
over eerder – vóór het opstellen van die nieuwe geboorteakte – verrichtte rechtshandelingen.
Neem bijvoorbeeld het geval waarin een man een kind erkent en vervolgens zijn voornaam
en geslachtsregistratie wijzigt. De naam en geslachtsregistratie op de nieuwe geboorteakte
van de ouder is in dat geval niet meer te herleiden tot de geboorteakte en de erkenning
van het kind. Ook kunnen in dit geval vragen rijzen over bijvoorbeeld eerder – vóór
de wijziging – door de transgender persoon aangegane overeenkomsten. De geboorteakte
is in die gevallen niet meer voorhanden om in dwingend bewijs te voorzien van de persoonshistorie
van betrokkene (zie hierover eerder Kamerstukken II 2018/19, 27 850, 135 en Kamerstukken I 2019/20, 33 351, I, p. 10, 11).
Het BSN is gekoppeld aan een persoon gedurende zijn hele leven. Het BSN geeft echter
geen inzicht in de persoonshistorie van een persoon. Dat inzicht kan verkregen worden
in de aktes van de burgerlijke stand.
10. Overig
De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is de voorgestelde wetswijziging uit te breiden naar
het Burgerlijk Wetboek BES. Voorts vragen de leden van de Volt-fractie hoe de regering ervoor gaat zorgen dat de nieuwe Transgenderwet ook zo spoedig mogelijk
in werking treedt in Caribisch Nederland.
Het kabinet is zeker bereid te bekijken hoe de voorgestelde wetswijziging kan worden
uitgebreid naar het Burgerlijk Wetboek BES. De wijze waarop de burgerlijke stand in
de BES is georganiseerd verschilt van de inrichting van burgerlijke stand in Nederland.
Ik zal daartoe het in voorbereiding zijnde voorstel voor de uitvoering van de motie
Kuiken en Ceder (2020/21, 35 420, nr. 333 – introductie van ouderschapsplan op de BES) uitbreiden met dit onderwerp alsmede
met enige andere onderwerpen ter vergroting van de concordantie van het Europees Nederlandse
BW en het BW BES.
De vraag van de leden van de PvdA-fractie over het eenvoudiger maken voor transgender personen met een buitenlandse geboorteakte
om in Nederland hun geslachtsregistratie te wijzigen, heb ik beantwoord in de voorgaande
paragraaf, samen met het antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie en de BIJ1-fractie over buitenlandse geboorteakten (zie paragraaf 9).
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel B
De leden van de Volt-fractie vragen wat de status is van expats met betrekking tot de mogelijkheid voor wijziging
van de geslachtsregistratie op de geboorteakte. Kunnen zij bijvoorbeeld terecht bij
een ambassade of consulaat of moeten zij alsnog afreizen naar hun geboorteplaats,
zo vragen deze leden.
Een transgender persoon die de Nederlandse nationaliteit niet bezit kan zijn geslachtsregistratie
wijzigen, als hij ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaande aan de kennisgeving,
woonplaats in Nederland heeft en beschikt over een rechtsgeldige verblijfstitel. Als
zijn geboorteakte niet in Nederland is ingeschreven, kan hij voor de kennisgeving
en bevestiging terecht bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Deze ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft zijn geboorteakte in dat geval in
Nederland in, en voegt daaraan vervolgens een latere vermelding van wijzing van het
geslacht toe.
Een transgender persoon die niet beschikt over een buitenlandse geboorteakte kan de
rechter verzoeken om de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens
vast te stellen. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente »sGravenhage
maakt van deze uitspraak vervolgens een akte van inschrijving op. Die akte geldt als
een akte van geboorte, waaraan vervolgens een latere vermelding kan worden toegevoegd
tot wijziging van het geslacht (artikel 1: 25f, eerste en tweede lid BW). Ik verwijs
in dit verband overigens nog naar het antwoord in de voorgaande paragraaf op de vragen
van de leden van de D66-fractie en de PvdA-fractie over de procedure voor transgender
personen met buitenlandse geboorteakten (ex artikel 1: 25c BW).
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt waarom de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de transgender
persoon de door hem opgemaakte akte achttien maanden bewaart, en voor wie, wanneer
en hoe de toegang tot die akte geregeld is zodra deze in bewaring is gegeven.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de transgender persoon
maakt een akte op tot wijziging van de geslachtsregistratie (en de eventuele in dat
verband uitgebrachte wijzigingen van de voornamen). Is de woonplaats van de betrokkene
niet gelijk aan zijn geboorteplaats, dan stuurt de ambtenaar van de burgerlijke stand
van de woonplaats van de betrokkene een afschrift van de door hem opgestelde akte
aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats van de transgender
persoon.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats voegt aan de geboorteakte
van de transgender persoon een latere vermelding toe van de wijziging van de vermelding
van het geslacht en de eventuele voornaamswijziging. Hij zendt een afschrift van de
latere vermelding aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van
de transgender persoon.
De ambtenaar van de woonplaats van de transgender persoon bewaart de door hem opgestelde
akte tot wijziging totdat achttien maanden zijn verstreken na de ontvangst van het
laatstgenoemde afschrift, dan wel, als dit niet wordt ontvangen, totdat achttien maanden
zijn verstreken na het opmaken van deze akte. De door hem opgestelde akte kan zo als
bewijs dienen van het feit dat de wijziging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, mocht
er onverhoopt in het traject iets onduidelijk zijn of niet goed zijn gegaan. De belangrijkste
reden voor het vernietigen van de akte na achttien maanden is dat het bewaren geen
nut heeft – de geboorteakte is bepalend voor de geslachtregistratie – en derhalve
een nodeloos beslag zou leggen op de archiefcapaciteit.
Artikel I, onderdeel C
De vragen van de leden van de SP-fractie over het mogelijk maken van het opnemen van een‘X» in de geboorteakte en de vragen
over het afstammingsrecht heb ik beantwoord in paragraaf 9 van deze nota.
De leden van de SP-fractie vragen vervolgens of de regering kan verduidelijken hoe een wijziging van de geslachtsregistratie
doorwerkt in de situatie dat partners kinderen hebben en één van de twee partners
zijn/haar geslacht wil wijzigen. Dient dan ook het geboortecertificaat van de kinderen
gewijzigd te worden?
Als een ouder zijn geslachtsregistratie wijzigt in de geboorteakte, heeft dat geen
gevolgen voor andere bestaande akten, waaronder de akte van geboorte van zijn kind,
of bijvoorbeeld zijn huwelijksakte.
Eerste, derde en vierde lid
De leden van de Volt-fractie vragen welke overwegingen de regering heeft voor de instelling van een minimale administratieve
periode van minimaal vier tot maximaal 12 weken. Het lid van de BIJ1-fractie ziet de termijn graag veranderd naar twee tot twaalf weken en vraagt de regering
of dit mogelijk is. Indien dit niet het geval is, hoopt dit lid antwoord te krijgen
die de reden daartoe verheldert.
Er is gezocht naar een redelijke termijn, waarmee recht gedaan wordt aan zowel het
belang van een doordachte als aan het belang van een voortvarende mogelijkheid tot
wijziging. De termijn van vier weken acht ik in dit licht passend.
Het lid van de BIJ1-fractie is van mening dat transgender vluchtelingen en transgender personen in Nederland
zonder vluchtelingenstatus, niet gedwongen mogen worden om hun oorspronkelijke geboorteakte
op te halen in het land dat zij zijn ontvlucht of waar zij vandaan komen. Zij zouden
net als transgender personen die zijn geboren in Nederland, met hetzelfde gemak en
volgens dezelfde procedure een wijziging van de vermelding van hun geslacht mogen
aanvragen. Het lid van BIJ1-fractie vraagt de regering welke oplossingen voor dergelijke
situaties aangedragen en gerealiseerd kunnen worden.
Deze vraag van de BIJ1-fractie is beantwoord in paragraaf 9 van deze nota samen met vragen van leden van de PvdA en de D66-fractie over dit onderwerp, waarnaar ik graag verwijs. Met het lid van de BIJ1-fractie ben ik het eens dat transgender personen niet gedwongen mogen worden om hun geboorteakte
op te halen in het land dat zij zijn ontvlucht.
Vijfde lid
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt waarom in artikel C, vijfde lid, (artikel 28, vijfde lid, laatste zin van
de voorgestelde wettelijke regeling) is bepaald dat de ambtenaar van de burgerlijke
stand bij een tweede wijziging van de vermelding van het geslacht de voornamen van
betrokkene alleen kan wijzigen in de voornamen die voor de eerste wijziging van de
vermelding van het geslacht waren opgenomen. Volgens het aan het woord zijnde lid
is deze regeling gebaseerd op de onjuiste aanname dat een tweede wijziging van de
vermelding van iemands geslacht en bijhorende voornaamswijziging niet relevant zijn.
Zij vraagt de regering om een nadere toelichting.
Artikel 28, vijfde lid, laatste zin, heeft enkel als doel te voorkomen dat de voorgestelde
procedure tot wijziging van de geboorteakte wordt gebruikt voor het wijzigen van de
voornaam, waarbij een wijziging van de geslachtsvermelding niet de werkelijke intentie
is.
Met het lid van de Bij1-fractie deel ik de opvatting dat een eerste wijziging van
evenzo groot belang als is een tweede of volgende wijziging. De voorgestelde wettelijke
regeling waarborgt dat een voornaam ook bij een tweede of volgende wijziging kan worden
aangepast aan de verzochte genderregistratie.
De vraag van het lid van de BIJ1-fractie over het zo snel mogelijk instellen van een X in het geboorteregister is beantwoord
in paragraaf 9, samen met vragen van de leden van de GroenLinks-, D66-, Volt- en de SP-fractie over dit onderwerp.
Artikel I, onderdeel D
Eerste, tweede en derde lid
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering al een concreet plan heeft voor de implementatie van de procedure
voor kinderen jonger dan 16 jaar. Zij vragen op welke manier de regering garandeert
dat kinderen op een zo laagdrempelige manier toegang hebben tot deze procedure. Zij
willen weten of er bijvoorbeeld is nagedacht over het betrekken van de kindertelefoon
ter ondersteuning van kinderen in het proces, ook in overweging nemende dat wettelijke
vertegenwoordigers geen medewerking willen verlenen. Ook vragen zij of er is nagedacht
over de mogelijkheid een informatiewebsite met formulieren/voorbeelden van brieven
voor kinderen op te sturen naar de rechter om het verzoek voor de wijziging van geslachtsvermelding
te doen.
Als het onderhavige wetsvoorstel tot wet verheven wordt, zal op de site van de rijksoverheid
uitleg worden gegeven over de procedure voor kinderen jonger dan zestien jaar en de
procedure voor transgender personen van zestien jaar en ouder. De website zal ouders
en kinderen vanzelfsprekend ook wijzen op de instanties waarbij zij terecht kunnen
als zij vragen hebben.
Voor de procedure bij de rechtbank geldt als uitgangspunt dat de wettelijke vertegenwoordiger
van het kind de rechtbank verzoekt om een wijziging van de geslachtsregistratie van
het kind. Als de wettelijke vertegenwoordiger van het kind hiertoe niet bereid is,
kan het kind de rechter zelf een brief sturen en vragen om een beslissing. Dit kan
ook als één van mogelijk beide wettelijke vertegenwoordigers zich niet kan vinden
in een wijziging. Op deze manier is een kind verzekerd van een zo laagdrempelig mogelijke
toegang tot de rechter. Om deze mogelijkheid van een informele rechtsingang te verduidelijken,
heb ik in het onderhavige wetsvoorstel een expliciete wettelijke grondslag opgenomen.
Ik verwijs hiervoor graag naar de nota van wijziging die gelijktijdig met deze nota
naar aanleiding van het verslag wordt ingediend. De site van de rijksoverheid zal
het kind wijzen op de mogelijkheid van het schrijven van een brief. Hierbij zal tevens
worden vermeld over welke informatie de rechter dient te beschikken om het kind uit
te nodigen voor een gesprek.
De vraag van het lid van de BIJ1-fractie over het belang van transgender kinderen bij rechterlijke tussenkomst voor het wijzigen
van de geslachtsregistratie, heb ik beantwoord in paragraaf 4 van deze nota, waarnaar
ik hier graag verwijs.
Vierde lid
De leden van de Volt-fractie hebben een vraag over de volgende tekstpassage: «Het ligt in de rede dat hij ook
de leeftijd van het kind in zijn beslissing betrekt. (…) Als de wettelijke vertegenwoordigers
en het kind het over de verzochte wijziging eens zijn, en het kind een leeftijd heeft
waarop het de gevolgen van zijn keuze genoegzaam kan overzien, dan zal de rechtbank
het verzoek in de regel toewijzen.» Zij vragen op welke manier deze zinsnede leidend
is in het hanteren van een minimumleeftijd voor wijziging van de geslachtsvermelding
in het kader van de uitspraak van de rechter.
Het wetsvoorstel gaat uit van de eigen overtuiging van het kind om tot het andere
geslacht te behoren dan is vermeld in de akte van geboorte. De overtuiging van het
kind is leidend bij het wijzigingsverzoek. Het kind moet derhalve oud genoeg zijn
om die overtuiging te kunnen uiten. Dit veronderstelt een zekere leeftijd. Het wetsvoorstel
schrijft geen absolute leeftijdsgrens voor. Het is aan de rechter om een verzoek van
een kind te beoordelen en daarbij onder meer diens leeftijd te betrekken.
Artikel I, onderdeel E
Eerste tot en met vierde lid
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt waarom een derde of volgende wijziging van iemands geslachtsvermelding via
de rechtbank moet verlopen.
Deze vraag heb ik beantwoord in paragraaf 5 van deze nota. Voor de vraag van het lid
van de BIJ1-fractie over de mogelijkheid die het invoeren van een «X» biedt voor personen met een fluïde
genderidentiteit, verwijs ik graag naar het antwoord op de vragen over de «X» van
onder andere het lid van de BIJ1-fractie in paragraaf 9 van deze nota.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming