Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over de wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt (ingezonden 1 november 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 12 november
            2021).
         
Vraag 1
            
Is de veronderstelling juist dat een hoge bosvegetatie relatief meer stikstof invangt
               dan een lage vegetatie, zoals heide, bij eenzelfde terreinruwheid, vanwege het relatief
               grotere bladoppervlak en het daarmee samenhangende hogere absorptie- en adsorptieniveau?1
Antwoord 1
            
Deze veronderstelling is niet juist. Een hoge bosvegetatie heeft niet standaard een
               groter bladoppervlak per oppervlakte-eenheid (Leaf Area Index) dan een lage vegetatie:
               zo staan de bladen van grassen veel dichter bij elkaar dan de bladen van bomen. Daar
               komt bij dat een loofboom een deel van het jaar geen blad draagt, waardoor de depositiesnelheid
               in de winter beduidend lager is dan in de zomer. Daarnaast zijn er ook nog andere
               fysische en biologische kenmerken die de mate van adsorptie en absorptie van stikstof
               bepalen. Zo is bijvoorbeeld de natheid van het oppervlak belangrijk: bij lagere vegetatie
               blijft natheid, o.a. door dauw, relatief lang aanwezig, met een relatief grote opname
               van stikstof tot gevolg. Zie voor meer informatie over de kenmerken die een rol spelen
               bij de depositie: de RIVM-rapporten «The OPS-model. Desription of OPC 5.0.0.0.2» en «Description of the DEPAC module. Dry deposition modelling with DEPAC_GCN2010»
               (RIVM, 2010)3.
            
Vraag 2
            
Is de veronderstelling juist dat bij een hexagoon die voor de helft overlapt met een
               heidevegetatie en voor de helft met bosvegetatie de depositiebijdrage van de helft
               met de heidevegetatie lager zal zijn dan de depositiebijdrage van de helft met de
               bosvegetatie vanwege het genoemde verschil in adsorptie en absorptie van stikstof
               (bos vangt meer stikstof in dan heide), los van de invloed van terreinruwheid en turbulentie?
            
Antwoord 2
            
Deze veronderstelling is niet juist, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Vraag 3
            
Is de veronderstelling juist dat, gelet op het voorgaande, bij hexagonen op de overgang
               van bos naar stikstofgevoelige habitats met een lage vegetatiestructuur, ook met inachtneming
               van de hogere depositie op de lage vegetatie vanwege de terreinruwheid en de turbulentie
               (in vergelijking met een homogene vegetatiestructuur), in AERIUS sprake is van overschatting
               van de stikstofdepositie op deze stikstofgevoelige habitats en dat een goede vergelijking
               met de kritische depositiewaarde voor de betreffende lage vegetatie dan niet mogelijk
               is?
            
Antwoord 3
            
Deze veronderstelling is niet juist, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Vraag 4
            
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de vergelijking tussen actuele deposities en
               de kritische depositiewaarden gecorrigeerd wordt voor de genoemde overschatting en/of
               deze hexagonen niet mee te tellen bij de monitoring van de omgevingswaarde voor de
               stikstofdepositie in de Wet natuurbescherming/Omgevingswet?
            
Antwoord 4
            
Daartoe is geen aanleiding, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.