Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 891 Bekrachtiging van een onderdeel van het Besluit benoemingsprocedure SER en tot wijziging van de Wet op de Sociaal-Economische Raad in verband met vervanging van de goedkeuringsprocedure door een voorhangprocedure
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 11 november 2021
1. Algemeen
Het kabinet is verheugd dat de leden van de fracties van de VVD en SP kennis hebben
genomen van het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het kabinet dankt de fracties voor hun inbreng.
Op de vragen en opmerkingen van de fracties wordt hieronder nader ingegaan. Daarbij
wordt zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen worden cursief
weergegeven en de antwoorden niet cursief.
2. Goedkeuring
De leden van de VVD-fractie hebben vragen naar aanleiding van de benoemingsprocedure, namelijk als het gaat om
de mate van vertegenwoordiging aan de tafels van de Sociaal-Economische Raad. Artikel
4 en 5 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad beschrijven de samenstelling van
de Raad en de criteria van de leden. De samenstelling van de Raad is opgedeeld in
drie evenwichtige modaliteiten: werknemers, ondernemers en Kroonleden. Daarbij wordt
de in de wet vastgelegde term «ondernemers» in het maatschappelijk debat consistent
vervangen door de term «werkgevers». Ondanks het feit dat de 1,4 miljoen ondernemers
of zelfstandigen zonder personeel een «niet-onbetekenend sociaaleconomisch gewicht»
hebben op de arbeidsmarkt, hebben zij geen evenwichtige stem in de Raad. Deze constatering
is ook door de Kamer gedaan met behulp van de motie-Tielen1, die tevens oproept om in overleg met de sociale partners te zorgen dat zelfstandigen
een eigenstandige en aan werkgevers en werknemers gelijkwaardige positie in kunnen
nemen in de polder. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat de status is
van de uitvoering van deze motie en op welke manier de Sociaal-Economische Raad activiteiten
onderneemt om de motie uit te voeren. Daarnaast zijn zij benieuwd of er belemmeringen
zijn in de Wet op de Sociaal-Economische Raad (SER), dan wel in de beleidsregels van
de benoemingsprocedure, die een uitvoering van de motie naar zijn bedoeling in de
weg staan. Kan de regering aangeven op welke termijn zij verwacht dat zelfstandigen
daadwerkelijk een gelijkwaardige positie in de polder, casu quo de Sociaal-Economische
Raad in kunnen nemen? Kan de regering tevens aangeven wat nodig is om dit proces te
versnellen, gezien het feit dat de polder, casu quo de SER een belangrijke rol zal
hebben in het verder vormgeven én uitvoeren van de gewenste hervormingen op de arbeidsmarkt?
In reactie op de motie-Tielen is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) toegezegd in gesprek te gaan met de SER over de vertegenwoordiging van ZZP’ers
in de polder. Zoals uw Kamer is gemeld in het VAO Arbeidsmarktbeleid van 18 mei 2021
is hier in het najaar 2020 op ambtelijk niveau verschillende keren over gesproken
met sociale partners en de SER. Toen is echter ook aangegeven dat deze gesprekken
nog niet tot conclusies hadden geleid. De reden hiervoor lag in capaciteitsdruk op
andere onderwerpen (door de aanhoudende corona-crisis), maar ook in de omstandigheid
dat dit een institutionele discussie betreft waar verschillende beelden over leven
bij de betrokken partijen.
Los van het bovenstaande, deel ik het oordeel van uw Kamer dat het van wezenlijk belang
is dat het maatschappelijk middenveld goed vertegenwoordigd is in de SER. Vooropgesteld
moet daarbij worden dat op grond van de Wet op de SER ten minste twee derden van de
leden bestaat uit organisaties van ondernemers en van werknemers en dat zelfstandigenorganisaties
PZO en FNV Zelfstandigen momenteel een zetel in de SER hebben via respectievelijk
VNO-NCW/MKB-Nederland en de FNV. De Wet op de SER noch het besluit benoemingsprocedure
SER staat zodoende juridisch aan uitvoering van de motie in de weg.
Tegelijkertijd ben ik van oordeel dat het in een actief functionerend maatschappelijk
middenveld niet past om vanuit overheidszijde eenzijdig, «van bovenaf», een gewijzigde
samenstelling van de SER op te leggen. Zoals ook benadrukt is in het VAO van 18 mei
jl. onderschrijf ik daarom het belang de discussie waar de motie-Tielen toe oproept
voort te zetten. Ook in de huidige demissionaire periode blijft het Ministerie van
SZW daarover in gesprek met sociale partners, zzp-organisaties en de SER. Tegelijkertijd
zal concrete besluitvorming over het verder vormgeven van de positie van zzp-organisaties
in de SER aan een nieuw kabinet zijn.
In dit kader wijs ik verder op de tweejaarlijkse adviesaanvraag van het Ministerie
van SZW aan de SER over de samenstelling van de SER. Als onderdeel van deze adviesaanvraag
heeft de SER, zoals te doen gebruikelijk, in de Staatscourant een oproep geplaatst
aan organisaties om zich te melden wanneer een organisatie meent in aanmerking te
komen voor een zetel. In haar advies aan de Minister van SZW zal de SER aan de hand
van de huidige wet- en regelgeving ingaan op eventuele verzoeken van ZZP-organisaties
in dit kader. Het advies van de SER wordt uiterlijk 1 januari 2022 verwacht. Vervolgens
zal het kabinet een besluit nemen over de organisaties die in aanmerking komen leden
aan te wijzen voor de SER, inclusief de onderlinge zetelverdeling, voor de periode
1 april 2022 tot 1 april 2024.
3. De voorhangprocedure
De leden van de SP-fractie vragen zich af wat deze wijziging concreet betekent voor
de relatie tussen de Staten-Generaal en de Sociaal-Economische Raad. Hoe verandert
de invloed van de Staten-Generaal op deze procedure? Kan de regering dat met een tijdlijn
aan de leden uitleggen? Kan de regering aangeven of de Staten-Generaal hiermee meer
of minder invloed op de benoemingsprocedure krijgen?
Met de wijziging van artikel 6 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad, wordt de
nahangprocedure vervangen door een voorhangprocedure. Daarmee verschuift het controlemoment;
in plaats van parlementaire controle achteraf, krijgen de Staten-Generaal controle
vooraf. De voorhangprocedure is inmiddels een standaardpraktijk waarvoor gekozen wordt.
Een ontwerpamvb wordt dan voor een vaste periode – in casu (ten minste) vier werken –
aan de Staten-Generaal voorgelegd voordat die aan de Raad van State voor advies wordt
toegezonden. Daarmee verandert de wijze van invloed uitoefenen door de Staten-Generaal
op de inhoud van een amvb. Omdat in geval van een nahangprocedure het besluit al is
vastgesteld, kunnen de Staten-Generaal hiermee slechts instemmen of instemming aan
het besluit onthouden. De Wet op de Sociaal-Economische Raad verbindt aan een niet
instemmen de consequentie dat het besluit terstond wordt ingetrokken. In geval van
de voorgestelde voorhangprocedure kunnen de Kamers hun reguliere controlerende instrumentarium
geheel inzetten (het stellen van vragen, het indienen van moties) om op het besluit
in te grijpen.2 Daarmee kunnen de Kamers, ook meer materieel, invloed uitoefenen op de inhoud van
het besluit.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.