Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Amhaouch over de opinie 'Kost het banen?'
Vragen van het lid Amhaouch (CDA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de opinie «Kost het banen?» (ingezonden 24 augustus 2021).
Antwoord van Minister Blok (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 10 november 2021).
            Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 4008.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met de opinie «Kost het banen?»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
In hoeverre deelt u het standpunt van de auteur, namelijk dat meer werkgelegenheid
               niet langer een voorwaarde zou moeten zijn voor een project, investering of subsidie,
               omdat er een tekort aan personeel is?
            
Antwoord 2
            
In de praktijk zijn beide nodig, zowel het verdwijnen van oude banen als het ontstaan
               van nieuwe banen. De inzet daarbij is dat de nieuwe banen nuttiger, productiever en
               tegen een hoger salaris zijn dan de banen die verdwijnen. Mijn beleidsinstrumenten
               zijn daarom in overwegende mate gericht op het versterken van het innovatievermogen
               en de dynamiek in bedrijfsleven en economie. Door vernieuwing (innovatie) en dynamiek
               (startups, scale-ups) centraal te stellen draagt dit instrumentarium bij aan een dynamische
               economie waar ook nieuwe businessmodellen en kwalitatief hoogwaardige banen ontstaan.
            
Directe werkgelegenheid is daarbij niet het primaire criterium. Immers, op lange termijn
               wordt het aantal banen bepaald door het arbeidsaanbod. Schaarste aan personeel kan
               vele oorzaken hebben en per sector verschillen. Bij nieuwe projecten of investeringen
               in vernieuwende technologieën kan het voorkomen dat er niet voldoende geschoold personeel
               voorhanden is. Het kabinet voert hierop consistent beleid gericht op het opleiden
               of omscholen van goed en voldoende personeel, en zet in op innovatieve oplossingen
               die de arbeidsproductiviteit per medewerker kunnen verhogen.
            
Vraag 3
            
Kunt u inzicht geven in welke sectoren de banen afnemen en in welke sectoren de banen
               toenemen, kijkend naar de afgelopen 5–10 jaar?
            
Antwoord 3
            
Uit de gegevens die het CBS (Statline)2 bijhoudt, blijkt dat in alle sectoren, behalve de financiële dienstverlening, de
               werkgelegenheid in periode 2010–2020 steeg. Er zijn wel sectoren waar na 2010 de werkgelegenheid
               aanvankelijk daalde. De laatste jaren is ook hier weer een toename van werkgelegenheid
               te zien.
            
Vraag 4
            
Vindt u ook dat de arbeidsproductiviteit in Nederland omhoog moet, zodat meer werk
               door minder mensen kan worden gedaan en vacatures elders kunnen worden opgevuld?
            
Antwoord 4
            
Ja.
Vraag 5
            
Hoe zou de arbeidsproductiviteit in Nederland kunnen worden verhoogd, nadat deze in
               2020 met 1,8% is afgenomen ten overstaande van 2019?3 Welk beleid, welke agenda is daar in uw ogen voor nodig?
            
Antwoord 5
            
De daling van de arbeidsproductiviteit in 2020 ten opzichte van 2019 is vooral een
               gevolg van de coronacrisis. Door de dalende vraag is er ook minder geproduceerd. Maar
               dit heeft niet in gelijke mate geleid tot minder werkgelegenheid, waardoor er per
               werkende minder is geproduceerd.
            
Zorgelijker is de langlopende trend dat de arbeidsproductiviteit minder snel stijgt
               dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Op deze langere termijn wordt arbeidsproductiviteit
               bepaald door de stand van de technologie en het menselijk kapitaal. Dit zijn dan ook
               de terreinen waar de Groeistrategie en het Nationaal Groeifonds zich op richten.4
Mijn ministerie zet zich met ons generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor
               de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie
               bij hoogproductieve en innovatieve bedrijven. De specifieke inzet op sleuteltechnologieën
               is erop gericht om met het doorbraakkarakter van deze sleuteltechnologieën er technologische
               spill-overs te creëren die bijdragen aan het realiseren van productiviteitsgroei.
            
Verhoging van de arbeidsproductiviteit is enkel mogelijk wanneer we blijven investeren
               in menselijk kapitaal: initieel onderwijs, maar ook in onderwijs/training later tijdens
               de levensloop (leven lang leren) en zorg voor goede beschikbaarheid van bèta-technisch
               personeel. Met het Techniekpact en de Human Capital Agenda van de Topsectoren zet
               het kabinet hierop in. Productiviteitsgroei komt ook voort uit de inzet op digitalisering
               van de economie; zowel op het gebied van kunstmatige intelligentie (AI), augmented reality en digital twinning, als op de verspreiding en toepassing in de gehele economie.
            
Vraag 6
            
Op welke wijze zou versterking van het Smart Industry programma kunnen bijdragen aan
               het verhogen van de arbeidsproductiviteit?
            
Antwoord 6
            
Het publiek-private Smart Industry-programma is primair gericht op het verhogen van
               de arbeidsproductiviteit, en heeft als ambitie om van Nederland het meest flexibele
               en best verbonden productienetwerk van Europa te maken. Op basis van de uitkomsten
               van de evaluatie van Dialogic5 neemt het kabinet een aantal vervolgstappen, zoals het oprichten van European Digital Innovation Hubs. Zowel de regionale overheden, als de landelijke overheid en de Europese Commissie
               investeren in de ontwikkeling van deze hubs. Hiermee wordt het mkb in de gelegenheid
               gesteld om een volgende stap te maken in het digitaliseringsproces en daarmee verhoging
               van de arbeidsproductiviteit.
            
Vraag 7
            
Kunt u op een rijtje zetten welke nationale regelingen er thans zijn om procesinnovatie
               te ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van R&D? Kunt u daarbij tevens aangeven
               wat het gebruik van deze regelingen is? In hoeverre hebben midden en klein- (mkb)
               en familiebedrijven toegang tot deze regelingen?
            
Antwoord 7
            
Er zijn verschillende nationale en regionale instrumenten beschikbaar waarmee innovatie
               wordt ondersteund en die ook gebruikt kunnen worden voor procesinnovatie. Op landelijk
               niveau zijn er de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Mkb-innovatiestimulering
               regio en topsectoren (MIT-regeling). Grensoverschrijdend/Europees gaat het om het
               Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en verschillende regionale voucherregelingen.
               Vooral de WBSO, MIT-regeling en de regionale voucherregelingen zijn goed toegankelijk
               of (deels) zelfs toegespitst op het midden- en kleinbedrijf. In geen van de regelingen
               wordt een onderscheid gemaakt tussen familiebedrijven en andere bedrijven.
            
Van de regelingen wordt breed gebruik gemaakt. Zo maakten in 2020 20.340 ondernemingen
               gebruik van de WBSO, waarvan 97 procent tot het mkb behoort. Van de toegekende 135.370
               WBSO-projecten in 2020 is 11 procent gericht op de ontwikkeling van productieprocessen
               en 16 procent op de ontwikkeling van programmatuur. Hierbij moet de kanttekening worden
               geplaatst dat niet elk project waarin nieuwe programmatuur wordt ontwikkeld als «procesinnovatie»
               bestempeld kan worden. Dit is mede afhankelijk van de definitie die wordt gehanteerd;
               er zijn verschillende interpretaties van wat tot procesinnovatie gerekend kan worden
               en wat niet.
            
In de cijfers van de andere genoemde regelingen wordt niet bijgehouden of de subsidies
               ten behoeve van product- of procesinnovaties worden ingezet. Wel worden ook deze breed
               gebruikt. Op www.volginnovatie.nl zijn alle door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondersteunde projecten
               terug te vinden, waaronder die projecten die MIT-subsidie hebben gekregen. Voor de
               Europese fondsen, zoals EFRO, verwijs ik u naar www.europaomdehoek.nl.
            
Vraag 8
            
Verwacht u het onderzoek naar aanleiding van de motie-Amhaouch/Bruins over een procesinnovatie-stimuleringsinstrument
               voor het brede mkb (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 31) direct na het zomerreces naar de Kamer te kunnen sturen, zoals aangekondigd in de
               Kamerbrief Reactie op motie bedrijfsopvolging en initiatiefnota familiebedrijven (Kamerstuk 35 724, nr. 4)? Is het mogelijk dit onderzoek vóór Prinsjesdag te ontvangen?
            
Antwoord 8
            
Dit onderzoek is recent afgerond en is op 12 oktober jl. naar uw Kamer verzonden met
               een begeleidende brief6.
            
Vraag 9
            
Welke kansen biedt procesinnovatie voor de ambities en doelstellingen uit de Nederlandse
               Digitaliseringstrategie (NDS) in het algemeen en de digitalisering van onze maakindustrie
               in het bijzonder?
            
Antwoord 9
            
De NDS vormt de basis voor de kabinetsbrede integrale digitaliseringsaanpak. Dankzij
               de NDS is de samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en medeoverheden de
               afgelopen drie jaar verder versterkt. Vanuit de Smart Industry-aanpak heeft dit geleid
               tot een landelijk dekkend netwerk van 46 fieldlabs en vijf regionale hubs die de maakindustrie
               ondersteunen bij digitalisering. Ook is een nationaal netwerk van 16 mkb-werkplaatsen
               ontstaan. Sinds de lancering eind 2019 van het Strategisch Actieplan Artificiële intelligentie
               (SAPAI) is de Nederlandse AI Coalitie, bestaande uit bedrijfsleven, onderwijs- en
               onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, gegroeid tot meer dan 400
               leden. Ook heeft dit initiatief bijgedragen aan de vorming van nieuwe coalities, zoals
               de Alliantie Digitaal Samenleven of de Data Sharing Coalition.
            
Voor bedrijven uit de maakindustrie zijn procesinnovatie en digitalisering extra relevant
               omdat zij doorgaans te maken hebben met geautomatiseerde, hoogtechnologische en complexe
               productieprocessen. Deze procesinnovaties dienen vaak tot het verhogen van de productiviteit
               en daarmee de winstgevendheid van een bedrijf. Veel bedrijven geven overigens vaak
               een bredere definitie aan procesinnovatie, door hier ook sociale en maatschappelijke
               doelstellingen aan te koppelen.
            
Vraag 10
            
In hoeverre denkt u dat procesinnovatie de kansen voor reshoring, het verplaatsen
               van productie terug naar Nederland, verder kan vergroten, omdat bedrijven in Nederland
               hierdoor concurrerender en duurzamer kunnen zijn ten overstaande van bedrijven elders
               in de wereld?
            
Antwoord 10
            
Zoals in de brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»7 is aangegeven,
moeten de kansen voor reshoring voor Nederland niet worden overschat. Steeds meer
               landen hebben hetzelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort
               Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak
               niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring
               wel degelijk rendabel kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen
               (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen.
               De mogelijkheden hiervoor – en welke rol procesinnovatie hierbij speelt – zijn dus
               sterk afhankelijk van de individuele business case, en het is primair aan bedrijven zelf om hier op te handelen. In de genoemde brief
               is tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven
               aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
            
Vraag 11
            
Wanneer wordt, in navolging van het SER-advies over reshoring eerder dit jaar, het
               vervolgadvies verwacht over «het versterken van de industrie in Nederland als middel
               om goede banen in Nederland te behouden en te creëren»?8
Antwoord 11
            
Het SER-advies over de versterking van de industrie zal naar verwachting begin 2022
               verschijnen.
            
Vraag 12
            
(H)erkent u dat het huidige procesinnovatie-instrumentarium onvoldoende rekening houdt
               met de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren uit de maakindustrie, zoals de maritieme
               sector die wordt getypeerd door hoge investeringsdrempels die maar weinig bedrijven
               zelf kunnen voorfinancieren? Hoezeer wordt samen met deze sectoren nagedacht over
               oplossingen voor dit (financierings)vraagstuk?
            
Antwoord 12
            
Ik onderhoud uitstekende contacten met uiteenlopende sectoren en bedrijven in de maakindustrie,
               waaronder met de maritieme maakindustrie. Al enige tijd ben ik intensief in gesprek
               met de sector over de realisatie van hun Masterplan emissieloze en digitale maritieme
               sector. Dit plan gaat over schaalvergroting van de vergroening van de Nederlandse
               scheepvaart op de lange termijn, robotisering in de productieprocessen is daar één
               van de onderdelen van.
            
Vraag 13
            
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verschillende sectoren in de maakindustrie
               over hoe procesinnovatie, digitalisering en robotisering te stimuleren en doorontwikkelen,
               voor niet alleen de koplopers maar ook het «peloton» aan maakbedrijven, om te voorkomen
               dat de arbeidsproductiviteit daalt en daardoor de grote maatschappelijke uitdagingen,
               zoals de klimaatopgave, worden vertraagd?
            
Antwoord 13
            
Hier verwijs ik graag naar de begeleidende brief9 bij het Dialogic-rapport die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd (zie ook vraag
               8), waar ik uitvoerig op deze vraag inga. Het bedrijfsleven is betrokken bij de opzet
               van de studie en de uitkomsten zullen ook worden besproken met vertegenwoordigers
               uit de maakindustrie. Wat betreft het betrekken van het «peloton»: vanuit het Smart
               Industry programma zijn we samen met de betrokken brancheorganisaties in gesprek over
               de manier waarop we – in navolging op de uitkomsten van de eerder genoemde evaluatie
               – een bredere groep van maakbedrijven kunnen gaan betrekken.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.